Herfstbladeren

Ik loop naar huis. De wind doet wat de wind doet en blaast wolken door de hemel, zo veel achter elkaar dat de zon geen tijd heeft om te schijnen. Als ik onder de populieren van de Noordendijk loop, zie ik dat er al gele bladeren op de grond liggen. Ze lonken naar me als sterretjes. Gele blaadjes… dat betekent bijna herfst. Ik voel me opeens blijer dan ik was.

De wind waait langs mijn shirt en trekt eraan. ‘Serieus!’ roept de wind. ‘Serieus! Een paar maanden geleden was je helemaal blij omdat je een narcis zag en het lente werd. En nu wil je herfst? Herfst?! Dat lijkt niet op de lente. Helemaal niet!’

Ik trek mijn shirt recht en maak een foto van de gele blaadjes. Ze zijn maar klein, vergeleken bij hoe groot populieren zijn. ‘Panta rhei,’ zeg ik interessant.

De wind gaapt. ‘Als jij het zegt.’

‘Dat is Grieks,’ zeg ik. ‘Het betekent dat alles stroomt. Niets blijft hetzelfde. En dat vind ik aangenaam. De zomer is saai. Alles is zo groen. Ik vind de herfst mooier.’

De wind sist, langs de stammen van de populieren en in het hoge gras, dat buigt en danst en glanst. ‘En daar doe ik dan zo mijn best voor! Zo enorm mijn best!’

‘Jij bent niet overal verantwoordelijk voor,’ vind ik. ‘En als het wel zo is, doe je niet erg goed je best. Het is al anderhalve maand niet erg warm voor de zomer.’

De wind trekt weer aan mijn shirt, en ik trek het weer recht. ‘Jij houdt toch niet zo van warmte?’ blaast de wind. ‘Jij bent toch blij als het een beetje bewolkt is? Nou? Nou?’

Ik blijf mijn shirt stevig vasthouden. ‘Jawel,’ mompel ik. ‘Maar –’

‘In juni was het warm,’ waait de wind. ‘Zo warm! Jij klaagde en mopperde en zette ventilators aan om mij na te doen. Ik blies alle wolken weg en gaf de zon de ruimte en de zon maakte alles groen. En toen zag ik dat jij het te warm had en blies ik de wolken terug. En nu mopper je nog! Belachelijk! Belachelijk!’

De wind waait harder, zo hard dat ik omval en buitel als de gele blaadjes van de populier. Ik stuiter een paar meter en blijf dan liggen, half in het gras, dat nog geurt van voorbije regen. Diep snuif ik het aroma op. Ik weet het niet zeker, maar ik denk heel licht de geur te ruiken van het verval van de herfst, de enige geur van verval die lekker ruikt.

Ik sluit mijn ogen. ‘Herfst,’ mompel ik. ‘Spinnenwebben die fonkelen als juwelen, omdat de dauw zichtbaar wordt. Donker wordende middagen, waarbij het laatste oranje van de zon de hele hemel vult en doet denken aan een hart dat klopt, speciaal voor jou. Dahlia’s, asters en chrysanten die langzaam buigen onder hun ouderdom, maar nog kleur brengen in de tuinen, kleur die des te mooier is omdat steeds meer kleur verdwijnt. Dahlia’s, asters en chrysanten… het klinkt bijna als een toverspreuk.’

De wind streelt langs mijn wangen. ‘Soms doe je best poëtisch,’ zegt de wind. ‘Behoorlijk poëtisch.’

‘En natuurlijk ben jij er,’ zeg ik, net zo haastig als de wind kan zijn. ‘Jij zorgt ervoor dat de geur van de herfst overal komt. Jij blaast het vallend blad rond, jij regelt dat de wolkenluchten steeds anders maar altijd schitterend zijn. Jij –’

De wind blaast me omhoog. ‘Opstaan,’ roept de wind. ‘Opstaan! Als je me vleit doe je dat altijd net iets te nadrukkelijk. Ik heb je door! Ik heb je helemaal door!’

De wind en ik gaan verder, op weg naar huis. Af en toe duwt de wind tegen me aan en waai ik bijna om. ‘Het is natuurlijk nog heel groen,’ zeg ik. ‘Het is echt nog zomer. En heerlijk dat het niet te warm is. Echt heerlijk.’

De wind waait door mijn hoofd en lijkt iedere haar te tellen. ‘Misschien laat ik nog een hittegolf komen,’ denk ik dat ik de wind hoor peinzen. ‘Gewoon omdat het kan. Met veertig graden.’

Ik snuif de lucht nog eens op. Het is bijna herfst. Ik weet het zeker.

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *