Naar huis waaien

Net als ik me verdiep in een boek van Bonhoeffer en begin te geloven dat ik begrijp wat hij schrijft, komt de wind op bezoek. De wind vraagt niet of je mee gaat – de wind blaast je naar buiten. We gaan een stukje waaien.

We gaan niet ver deze keer. We scheren over de boten die aangemeerd liggen bij het Wantij, halen wat wasgoed door de war en laten jassen opwaaien bij de halte van de Waterbus. We waaien verder naar de molen, waar we de wieken doen buitelen. Dan gaan we de stad in. We maken theatrale tuimelingen bij de Schouwburg en rusten dan uit op de takken van de kastanjes die op het plein voor Kunstmin staan.

Ik moet huilen en doe of dat komt door de wind, die best schraal is vandaag.

‘Huilen?’ vraagt de wind. ‘Huilen? Je zit op de tak van een een kastanje. Dat vind je leuk. Hartstikke leuk!’

‘Ja,’ zeg ik. ‘Hartstikke leuk.’ Ik kijk naar de eerste knoppen van de kastanjes, die zich opheffen vanuit de tak die hen gevormd heeft. Ze zijn mooi als waterlelies in sprookjes uit de Efteling, teer en krachtig en misschien een beetje mysterieus. Ik huil harder.

De wind kan als enige reizen op een eigen zucht. Dus zucht de wind een blokje om. ‘Ik snap het niet,’ zegt de wind. ‘Ik snap het echt niet.’

‘Weemoed,’ snuf ik. ‘Of verlangen. Of heimwee. Ik weet niet of er een woord voor is en ik weet niet of ik kan uitleggen wat ik voel.’

‘Maar weemoed of verlangen of heimwee zijn toch woorden voor liefde voor iets dat je niet hebt?’ De wind strijkt een vinger langs de knoppen van de kastanje. Ik denk dat ze zouden glimlachen als ze dat konden. ‘Waarom zou je iets willen dat je niet hebt? Je hebt toch van alles wel? Je zit op de tak van een kastanje. De tak van een kastanje!’ De knoppen van de kastanje knikken bevestigend.

Ik laat mijn hand over de oneffen bast van de kastanje glijden. Het is zo intiem als de huid aanraken van een mens. ‘Er zijn boeken die ik las toen ik nog maar net kon lezen,’ zeg ik. ‘Een sprookje van een kabouter die verliefd was op een elf en een tuin voor haar maakte. Zij moest niets van hem weten en hij ging verdrietig weg. Ik weet dat het goed kwam, maar niet meer hoe. Ik weet alleen dat als ik naar een tuin kijk waar rust en schoonheid zijn en ook iets waarvan ik niet weet wat het is, alsof er ’s nachts iemand rondloopt die ik niet ken maar wel zou willen kennen, dat ik dan aan dat boek denk en dat ik dan zo enorm, enorm verlang. Maar ik weet niet naar wat.’

‘Oh,’ zegt de wind. ‘Oh.’ De knoppen van de kastanje zijn stil.

‘Er was ook een verhaal over twee dieren die de wijde wereld in trokken omdat ze het saai vonden thuis. Ze dwaalden en zochten en uiteindelijk kwamen ze bij een huis waar ze zich thuis voelden. En daar gingen ze wonen. Het was toch leeg. En het bleek hun oude huis te zijn. Het ging mij niet om dat huis, maar dat ik in de wijde wereld was, op eindeloze vlaktes, en dat ik dan de wind in het hoge gras zag en de zon op mijn gezicht voelde en dat ik blij was en thuis was, maar ik wist niet waar ik thuis was.’

Ik houd mijn mond. Ik heb veel verteld over wat ik voel.

De wind zwijgt ook even. ‘Ik blader wel eens door een boek,’ zegt de wind dan. ‘Laatst nog van die schrijver die jij heel goed vindt. Volgens mij legt hij uit waar jouw verlangen over gaat. Dat het verlangen een wegwijzer is naar de plek waar je werkelijk moet zijn.’

‘Je bedoelt Verrast door Vreugde,’ begin ik te zeggen, en ik wil zeggen: “van C.S. Lewis”, maar de wind duwt mij van de tak. We waaien verder.

‘Waai maar door je hart,’ lacht de wind. ‘Dan ontdek je vanzelf hoe je naar Huis moet waaien!’

One thought on “Naar huis waaien

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *