Wat de walnoot ervan vond

Ik loop onderweg naar mijn werk op het laatste stukje dijk langs een strook met walnotenbomen. In andere jaren raap ik ’s morgens dan een paar noten op, terwijl om mij heen fanatiekelingen over hekken klimmen, langs de dijk afdalen en in het gras verder zoeken. Sommigen hebben zelfs een lamp op hun hoofd – het woord “koplamp” krijgt een heel andere lading in het walnotenseizoen.

Dit jaar lijkt het of iedereen plotseling is gaan uitslapen. ’s Morgens zie ik haast niemand en struikel ik bijna over de walnoten. Iedere keer weer puilen mijn broekzakken uit als ik op het werk kom. Het is blijkbaar een goed jaar voor walnoten.

Als ik op Facebook een foto zet van mijn fruitschaal vol walnoten, reageert er iemand: ‘Mmm, en wat heeft de walnoot te vertellen?’ Eerlijk gezegd ben ik daar ook een beetje bang voor. En mijn angsten worden bewaarheid.

Diezelfde avond kijk ik nog eens tevreden naar mijn uitpuilende fruitschaal (“notenschaal” noem ik hem nu maar even, hoewel een noot ook een vrucht is). Ik pak een van de walnoten en trek de laatste dunne, donkere draadjes van de bolster weg. Langzaam strijk ik over de stevige, ribbelige schil. Voor het eerst valt het me op dat een walnoot er eigenlijk heel mooi uitziet.

‘Te mooi om op te eten?’ vraagt de walnoot.

Ik zucht. Daar gaan we weer. Ik vind het niet zo leuk als mijn voedsel tegen me praat.

‘Ik ben prachtig,’ zegt de walnoot. ‘Een schitterend stukje schepping, als ik dat zo onbescheiden mag formuleren.’

Ik strijk nog eens over de walnoot. De walnoot heeft wel een beetje gelijk. Haar woorden over “schepping” maken vage beelden los over een kleine bloesem en het minuscuul begin van een vrucht. Een vrucht die steviger wordt, die groeit en harder wordt, die een bolster krijgt waarbinnen de dop die nog zacht is kan groeien, terwijl binnenin de dop de vrucht groeit. Laag op laag past perfect in elkaar, totdat alles volgroeid is. En dan laat de bolster los en valt de walnoot. De dop barst open, of wordt opengemaakt, en er kan een heel nieuwe boom groeien uit de vrucht. De schepping begint opnieuw.

‘Kán opnieuw beginnen,’ zegt de walnoot, met slecht onderdrukte theatraliteit. ‘In de juiste omstandigheden.’

‘De meeste walnoten worden opgegeten,’ snauw ik. ‘Dat is ongetwijfeld de… hoe zeg je dat precies?… de biologische bedoeling. En dan worden via de ontlasting de zaden weer –’

‘Er gebeurt helemaal niets met zaden als ze in een riool verdwijnen,’ snuft de walnoot. ‘Ik wil zelfs niet eens nadenken over hoe het moet zijn om daar te belanden. Maar stel jij het je eens voor… dat je maanden – maanden – gegroeid bent, in weer in wind. Dat je de zon en de regen hebt ingedronken, dat je gehuiverd hebt in koude nachten en bijna uit je bolster bent gezweet in de hitte. Je groeide, je vocht, je deed je best. En dan eindig je in –’

‘Je bent onderdeel van de voedselketen,’ onderbreek ik. ‘En ik vind walnoten echt heel lekker. Noten schijnen gezond te zijn en walnoten zijn zo’n beetje de enige die ik niet smerig vind. En ze zijn ook nog eens gratis!’

‘Ik zal proberen het te zien als een compliment,’ snuft de walnoot. ‘Hoewel ik hoop dat jij kunt zien dat ik dat moeilijk vind.’

‘Walnoten kunnen niet eens praten,’ zeg ik.

‘Dat hoor ik zo vaak,’ zegt de walnoot.

‘Ach, praten veel mensen tegen je?’

De walnoot lijkt mijn sarcasme niet te bemerken. ‘Dat zal je nog verbazen,’ begint ze. ‘Ik denk dat mensen het heel ontspannend –’

Ik gooi de walnoot terug in mijn fruitschaal en doe net alsof ik de kreet van pijn niet hoor. Ik heb geen idee of die uitpuilende fruitschaal ooit leeg zal komen. Ik vraag me af of een walnotenboom ook in huis zou kunnen ontkiemen, en hoe groot de pot is die ik daarvoor nodig heb.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *