Ik loop in de regen en erger me aan het constante getik van druppels op mijn paraplu. De gedachte schiet door me heen dat die druppels harder klinken omdat het doek van de paraplu natuurlijk strak staat. Onmiddellijk denk ik aan hoe je je een menselijke paraplu kunt voelen, als je gedachten strak staan.
De laatste tijd ben ik soms bang dat ik aan het transformeren ben in een paraplu. Na de chemo’s zou ik steeds meer energie moeten krijgen, maar het omgekeerde is waar. Op sommige dagen heb ik weer net zo’n pijn in mijn gewrichten als in de tijd dat ik behandeld werd. Op sommige dagen kost het me weer net zo’n moeite om mijn bed uit te komen als toen ik al kanker had maar dat nog niet wist.
Op sommige dagen ben ik bang dat er in mijn lichaam van alles gaande is dat absoluut niet de bedoeling is. Mijn verstand vertelt me dat ik me niet te druk moet maken: ik heb al eerder gelezen (meer dan eens, om mezelf steeds opnieuw gerust te stellen) dat het verloop van vermoeidheid na chemokuren grillig is. Wat ik niet zo geruststellend vind, is dat bij sommige mensen de vermoeidheid nooit overgaat.
Ik snap er niks van: afgelopen najaar voelde ik me zo goed dat ik soms vergat dat ik ooit ziek ben geweest. Dit voorjaar ben ik me er iedere dag van bewust. En iedereen die nu denkt: Je moet het loslaten, vraag ik: Vertel me hoe ik dat doe, want dan voer ik dat graag en gelijk uit. En iedereen die nu denkt: Ik ben ook weleens moe, antwoord ik: Dit is geen gewone moeheid. Dit is een moeheid die met botte bijlen inhakt op mijn botten, of op mijn bewustzijn. Met deze vermoeidheid voel ik me als een zombie, die wel loopt maar nauwelijks kan nadenken.
Of ik voel me dus als die paraplu. Strak gespannen. Te strak. Druppels onrust spatten op mij neer en ik hoor ze allemaal, zo duidelijk als ontploffend vuurwerk, of als kogels. De druppels zijn het begin van een tropische regenbui. In de verte hoor ik onweer rommelen. Ik verwacht een moesson die alle paden in mezelf onbegaanbaar zal maken.
Oké, dat is even genoeg dramatische beeldspraak. Natuurlijk geef ik niet ongegeneerd toe aan mijn gevoelens. Mijn verstand werkt heus nog wel. Dus als ik af en toe denk dat de kanker terug mijn lichaam is ingeslopen, denk ik veel harder: Dit hoort erbij – wat ik voel wordt veroorzaakt door restanten gif, gecombineerd met de door de chemo versnelde overgang. Ik denk in oplossingen. Inmiddels heb ik ergotherapie, waar ik leer om te gaan met vermoeidheid. Het is wel een beetje jammer dat toen ik aan de therapeut mijn verschijnselen beschreef, ze dubbelcheckte of ze wel goed begrepen had dat ik kankervrij was. Niet te lang aan denken. Gewoon haar tips opvolgen.
Ik neem dus meer rust. Ik lig op de bank en het begint me te bevallen. Vooral omdat iets anders doen me vaak toch niet lukt, maar ook omdat liggen het enige is dat geen pijn doet. Ik geef mijn grenzen aan, vermijd het om meer dan één afspraak per dag te hebben. En toch zit ik tijdens een onverwacht gesprek na afloop van de kerkdienst na tien minuten volledig overprikkeld op een stoel, verlangend om weg te vluchten van mijn lieve gesprekspartner die een verhaal vertelt dat me echt boeit. Ik herken mezelf bijna niet meer.
Toch het ziekenhuis maar nog een keer gemaild over de verschijnselen. De arts staat er voor open om mijn afspraak van over twee maanden ver naar voren te trekken. Dat ga ik maar doen. Als ik haar voicemail bericht heb afgeluisterd merk ik dat er tranen opeens over mijn wangen lopen. Tjonge, zo veel stress heb ik dus.
Houd je regen tegen als je een menselijke paraplu bent, en zo ja, moet je dat wel willen? Daar ga ik binnenkort eens over nadenken, als ik weer uitgeteld op de bank lig. Maar ik schat al in dat het antwoord nee is. De regen komt niet vanbuiten maar vanbinnen, en moet eruit. Ik word een menselijke gieter.
Photo by Erik Witsoe on Unsplash