De vrouw staat op en ziet dat er een stroompje bloed over haar arm druppelt. Ze zucht. Straks moet ze weer vlekken wegpoetsen. Ze vindt het akelig als de dag zo begint.
De vrouw doet wat mensen doen als ze net opgestaan zijn. Daarna kleedt ze zich aan. Er klodderen wat druppels aan de mouwen van haar jurk. Ze kijkt in de spiegel en ziet niet haar gezicht. Ze ziet niet dat haar make-up goed zit en dat haar ogen blauw zijn als de hemel. Ze ziet bloed. Bij haar hals zit een heel klein druppeltje. Ze zucht diep.
‘Waarom bloed ik nou altijd?’ vraagt ze aan haar spiegelbeeld. ‘Waarom kan ik er niet gewoon mee stoppen?’ Ze krijgt geen antwoord. Haar spiegelbeeld wordt troebel; geïrriteerd wrijft ze over haar ogen.
De vrouw stapt in haar auto en zet de radio aan. Ze zingt mee met muziek en droomt over een leven waarin ze niet altijd bloedt en ze gelukkig is. Een half uur later komt ze bij haar werk. Ze gaat aan de slag. Heel de morgen gaat de telefoon. Af en toe haalt ze koffie, maar ze heeft geen tijd om bij de automaat bij te praten met collega’s. Ze gelooft dat ze de hele ochtend niet bloedt – zo gaat het vaak als het druk is.
Het is zomer en de vrouw overweegt of ze in de pauze een rondje in de zon zal lopen. Maar ze is best moe na de drukke ochtend. Ze heeft ook geen tijd gehad om achter haar bureau snel een boterham te eten. Ze gaat naar de kantine.
Het is druk: aan alle tafels zitten mensen. Even voelt de vrouw een druppeltje bloed bij haar hals; ze veegt het snel haar zakdoek in. Dan ziet ze een hand die naar haar zwaait als een palmboom in een orkaan. Een lieve collega wenkt haar. De vrouw gaat weleens privé met haar om, in de maanden dat ze niet te veel bloedt. De collega heeft één keer gezien hoe er bloed over de rug van de vrouw stroomde en reageerde toen best lief.
De vrouw pakt haar brood, de collega eet salade, ze praten over de zomervakantie en de kinderen van de collega en over wat er in de wereld gebeurt. Dan glimlacht de collega lief en vraagt hoe het met de vrouw gaat. De collega heeft donkere ogen, de ogen van een psycholoog die geïnteresseerd is in haar cliënt.
‘Ach,’ zegt de vrouw. Ze kijkt de collega maar even niet meer aan, want dan vertelt ze te veel over het bloed. Dat ze soms hele nachten wakker ligt omdat er steeds nieuwe wonden ontstaan, en dat ze soms bang is dat ze er nooit vanaf zal komen. ‘Het gaat wel.’ Maar haar stem slaat een beetje over.
De collega leunt wat verder naar haar toe, over de tafel heen. Ze kijkt diepzinnig en bedroefd. ‘Als je het echt wilt, hoef jij niet te bloeden. Echt niet.’
De vrouw bijt op haar tanden en balt haar handen tot vuisten (zo onopvallend mogelijk, want ze wil niet dat iemand denkt dat zij zich aan hen ergert). Ze weet ze dat ze meer gaat bloeden als ze haar emoties verbergt, maar ze kan het nooit laten. ‘Ja,’ zegt ze. ‘Ik weet het.’
‘Als je harder je best doet, lukt het je om te veranderen. Als je het niet gelijk opgeeft als je toch bloedt. Je geeft denk ik best snel toe aan het bloeden, hè?’
De vrouw knikt, zo peinzend mogelijk, kritisch over zichzelf. ‘Misschien.’ Ze kijkt naar het raam, waar de zon naar haar straalt. Ze had moeten gaan wandelen.
‘Je moet meer vertrouwen hebben dat je er vanaf komt,’ zegt de collega. ‘Je moet het gaan geloven. Dan verandert het.’
‘Ik moet weer gaan werken,’ zegt de vrouw. ‘Bedankt voor het luisteren. En voor de tips.’
De collega kijkt weer met warme ogen naar haar op; haar glimlach is zonnig en oprecht. ‘Ik zal aan je denken, lieverd. Sterkte, hè? En schaam je niet om nog eens met me te komen praten.’
De vrouw gaat terug naar haar afdeling en vraagt zichzelf af waarom ze altijd sorry zegt terwijl het zoveel pijn doet om te bloeden.