Ode aan mijn lichaam

Precies een jaar geleden hoorde ik dat ik kanker had. Het is raar, maar ik merk dat ik de reis met de ziekte al begin te vergeten. Er waren dalen waarin de duisternis alles bedekte, en bergtoppen die snel weer in mist verdwenen. Maar ik herinner me ze niet meer zo scherp. Wat ik nog wel – te goed – weet is dat ik ook tijdens het hele ziekteproces vaak bang was dat ik weer te dik werd.

Te dik… Pff… Er zijn mensen die zo gruwelijk vastzitten in de ziekte anorexia nervosa dat ze het motto hanteren: “Liever dood dan dik”. Ik had tijdens mijn ziekte soms de frustratie dat ik banger was voor mijn gewicht dan voor de dood. Ik wist hoe bizar het was, maar kreeg de gedachte niet weg.

Ik ben niet super slank. En ik vind dat te erg. Maar ik ben vast van plan mijn lichaam de eer te geven die het verdient. Niet alleen als ik heel slank ben, maar nu. Mijn lichaam heeft mijn ziel gedragen toen ik heel ziek was, en daar wil ik trots op zijn. Of eigenlijk, als ik simpeler formuleer: ik wil trots op mezelf zijn. Op de binnenkant en op de buitenkant.

Ik heb bijna tweehonderd kilo gewogen. Ik heb dat overleefd zonder suikerziekte te ontwikkelen of hartklachten te krijgen. Toen ik afviel droeg mijn huid de sporen van het overgewicht. Dat vond ik zo lelijk dat ik opnieuw depressief werd en uiteindelijk bijna al mijn overgewicht terugkreeg. Dat gaat me niet nog eens overkomen. Niet doordat ik nu dwangmatig de kilo’s in de gaten houd, maar omdat ik nu af en toe gewoon geniet van lekker eten, zonder mijn lichaam daarbij schade aan te doen, en daarna weer gezond eet.

Ik weiger slank zijn nog te zien als het enige dat telt. Natuurlijk is het gezond, maar niet als het dag na dag mijn al mijn gedachten beheerst. Ik wil mijn huid kunnen insmeren zonder te klagen over putten en groeven. Ik wil me herinneren dat alle haren uit die huid zijn gevallen, en dat alles terug gegroeid is. Ik wil me herinneren dat mijn linker heup werd opgevreten door de kanker, dat het kraakbeen daar weg was, maar dat mijn benen me dapper zijn blijven dragen. Ik wil me herinneren dat ze me acht keer moesten prikken om een infuus aan te leggen voor de chemo, en dat de bloeduitstortingen genazen. Ik wil me herinneren dat er chemo door mijn aderen is gegaan, en dat mijn lichaam het gif verdroeg en de tumoren heeft verdreven.

Dank je wel, lichaam. Dank je dat jij ook “mij” bent. Zo vaak heb ik gedacht dat de “echte Els” alleen in mijn hoofd zat. Maar de echte Els zit ook in mijn darmen, waar zo vaak te veel chocolade doorheen ging. En niet omdat jij en ik zwak zijn, maar omdat jij en ik verdriet hadden en wij onszelf daar nog verwijten over maakten ook. Sorry dat ik jou alleen als kapstok zag voor mij. Sorry dat ik jou zolang heb gehaat. Sorry dat ik zo veel jaren ervan droomde om jou onklaar te maken, zodat mijn ziel kon vluchten. Toen jij echt kapot dreigde te gaan, zag ik pas dat jij het maaksel bent dat ervoor zorgt dat de hele Els ruimte krijgt om te leven, om te lachen en te huilen, om bij anderen te kunnen zijn.

Ik ben trots op jou. Of dat probeer ik in ieder geval. Bij spiegels denk ik te vaak: ‘Hm, wat is dat haar van mij toch raar woest en krullerig sinds de chemo.’ Of: ‘Zijn mijn bovenbenen zo veel dikker?’ Of: ‘Ben ik lelijk?’ Maar jij bent niet lelijk. Jij bent gemaakt door de Allerhoogste. Op een dag zal je vergaan, maar dan nog ben ik trots op je. Ik zal tot die tijd voor je zorgen. Ik zal proberen je steeds meer te waarderen. Ik zal proberen je geen verwijten meer te maken. Ik zal wrok en weerstand proberen uit je weg te halen. Dank je wel voor alles wat jij voor mij hebt gedaan, terwijl ik jou negeerde. Ik ben blij met jou, eindelijk dan.

Het gebed van een verslaafde

Een paar weken geleden werden we op school gevraagd het inleidende gebed te schrijven voor een kerkdienst waarvan we zelf de context mochten bedenken. Ik schreef een gebed voor een kerkdienst vol verslaafden.

Mijn gebed was ongeveer zo: ‘O trouwe Vader, vergevende Zoon, Geest die ons leidt, U bent soeverein over alles wat we doen. Hoewel we zondigen en vele vergissingen maken, laat U ons niet alleen. Help ons om daarvan bewust te zijn, zodat we het aandurven om afhankelijk van U te zijn en onze levens aan U over te geven. In de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, amen.’

Natuurlijk kwam die context niet uit de lucht vallen. Ik beschouw mezelf nog steeds als een verslaafde. Aan eten, zeg ik er dan haastig bij, alsof dat minder erg is dan een verslaving aan alcohol, drugs of gokken. Dat is het niet. En de afgelopen tijd heb ik weer gemerkt hoe verslaafd ik nog ben.

De vraag wat ik als verslaafde “moet” bidden naar God speelde daarom al een tijdje door mijn hoofd. Bidden om uitredding? Bidden om overgave? Vreemd genoeg merkte ik dat als ik tegen God zei: ‘Heer, ik ben verslaafd’ ik me al beter voelde. Alsof ik dan eerlijk tegen Hem was geweest. Maar ik wilde meer. Maar wat precies? Wil ik van mijn verslaving af? En wil ik dat dan omdat ik bang ben dat ik weer dik word of omdat ik wil dat God belangrijker is dan eten terwijl Hij dat in mijn gedachten niet altijd lijkt te zijn?

Lastige vragen. Ik struikelde nou niet bepaald over hapklare antwoorden. Deze verslaafde bleef weer ervaren hoe sterk de behoefte aan snoep nog steeds is. Het is al zo’n 35 jaar een manier waarmee ik mezelf kan troosten, opvrolijken, afleiden, geruststellen. Ik kan niet eten en denken tegelijk, en dat is vaak erg fijn. Het is minder fijn dat als ik zwaarder word, me daardoor minderwaardig voel – en ook nog eens schuldig.

En riep God me intussen tot de orde? Helemaal niet. God sprak liefdevol tegen me terwijl ik naar een supermarkt liep om de verkeerde dingen te kopen. God liet me via iemand anders weten dat ik kon leren om van eten te genieten. En vreemd genoeg stelde me dat allemaal niet gerust. Ik worstelde verder, met heel veel ups gelukkig, maar ook met zwarte downs.

Weer – niet voor het eerst – liet God me zien dat Hij me niet laat vallen als ik het fout doe. Hij blijft trouw, ook als ik dat niet ben. En het is zo erg met me gesteld dat ik soms lekker achterover leun bij die wetenschap en nog een tijd doorga op mijn pad van chocolade, chips en constante gedachten aan meer, meer, meer.

Maar ik ga niet eindeloos door. Uiteindelijk gaat mijn geweten gelukkig praten, hoewel onrust over mijn uiterlijk en niet over God er een te grote rol in speelt. Die conclusie schudde me echt wakker. Want ik wil dat het wel over Hem gaat. Ik wil zo graag dat Hij de complete regie krijgt over mijn leven, dat ik Hem compleet vertrouw, dat ik niet naar snoep hoef te grijpen om alle vage angsten over de ongewisse toekomst in Japan te dempen. Ik wil me aan Hem overgeven. Maar ik weet niet hoe. Mattheüs 6:33 zit me al dwars sinds ik christen werd: ‘Zoek liever eerst het koninkrijk van God en zijn gerechtigheid, dan zullen al die andere dingen je erbij gegeven worden.’ Hoe dan?

In het boek dat ik de laatste tijd ’s avonds voor het slapen gaan lees, komt het steeds weer terug: werkelijke overgave is de sleutel, in alles. Ik lees verhalen over zieke mensen die wonderlijk genazen toen God belangrijker werd dan de ziekte, over mensen die vertrouwden en een geweldig werk konden doen voor God. En ik denk weer: ‘Hoe dan?’ Ik roep al jaren dat ik me aan God wil overgeven. Maar ik geloof dat ik me nog steeds aan mezelf overgeef.

Dus dat bid ik naar God: ‘Help me om me aan U over te geven. Help me om echt alles in uw handen te leggen. En het niet terug te pakken.’

De kledingspion

Al een tijdje staat het op mijn to-dolijstje: een zwart mondkapje kopen. Ik heb een herbruikbare donkerblauwe, maar die past niet bij mijn paarse winterjas. Sommige vrienden vinden dat ik me aanstel. Maar toch… Eigenlijk staat dit hele jaar voor mij in het teken van nieuwe mode-afwegingen.

Het is jammer dat ik me aan het begin van het jaar niet heb gewogen; dan zou ik nu trots heel precies kunnen vertellen hoeveel ik ben afgevallen. Het moet dit jaar zo’n 35 kilo zijn; ik ben nu meer dan honderd kilo lichter dan twaalf jaar geleden. Ik zeg tegenwoordig maar dat de essentie van mezelf is overgebleven.

Ik ben me erg bewust van alle verschillen, maar een stuk van mijn hoofd (eigenwijs of irrationeel?) wil het maar niet onthouden. Ik sta in een grotematenwinkel en de kleinste maten zijn te groot. Dat stuk van mijn hoofd begrijpt niet hoe dat kan. Dat gedeelte van mijn hoofd denkt dat de maat precies goed is. In werkelijkheid is het precies wat ik gewend was.

Ik waag me “gewone” winkels in. H&M… een populaire keten, maar ik kwam er nooit. Weifelend loop ik rond tussen klanten die allemaal dunner lijken dan ik. Ik zie kleren die totaal niet lijken op wat ik meer dan twintig jaar gedragen heb. Ik voel me een spion, eentje die maar net haar vermomming in stand houdt. Er gaat vast iemand lachend naar me wijzen als ik een kledingstuk naar een pashokje waag mee te nemen. Ik kijk naar matenlabels en vraag me af of ik die nu echt bij me passen. Ik durf het niet uit te proberen.

H&M is misschien een te grote overgang na de grotematenwinkels. Ik sta bij C&A, ook de afgelopen jaren een winkel waar ik terecht kon. C&A maakt bij truien en broeken niet altijd onderscheid tussen grote en “gewone” maten. Ik pak een trui die ik echt mooi vind en pas hem. Veel te groot. Aarzelend ga ik terug voor een L. Nog steeds erg ruim. Mijn hoofd is in de war.

Behalve die ene trui zie ik niet echt leuke dingen. Weer een andere winkel dan maar. Een leuke trui in L en XL. Dan zou ik L moeten passen, stel ik rationeel vast. Mijn minder rationele kant neemt voor de zekerheid de XL ook mee. Wurmend in het pashokje stel ik vast dat L niet past. Als ik XL aantrek, is ook die trui een boa constrictor waar ik maar net aan ontsnap.

Ik geef het op. Andere winkels waarvan ik vermoed – of hoop – dat ze mode verkopen die ik leuk kan vinden, krijgen geen bezoek van de kledingspion. De spion is te bang dat uit zal komen dat ze daar niet hoort. Ik draag maar weer vertrouwde kleding. Alleen fladdert een broek die eerst precies paste nu wijd om me heen. Een shirt lijkt net een tuniek. Maar ik durf niet terug naar de winkels. Ik houd me maar voor dat dit jaar de mode niet naar mijn smaak is.

Er zijn mensen die niet alleen de mode maar het hele jaar niet naar hun smaak vinden, vanwege corona. Ik wil een mondkapje in een andere kleur; er zijn mensen die helemaal geen mondkapje willen. Daar ga ik maar niet over discussiëren, behalve dan dat als ik een ziekte “draag” ik die liever niet “overdraag” aan een ander, als een mantel waar ik misschien niks van merk, maar die een ander kan doden.

Ik moet wel toegeven dat ik nog niet erg ben gewend aan mondkapjes. Als ik – bij uitzondering – weer eens op kantoor mag werken, gebruik ik een hemelsblauw wegwerpmondkapje. Iedere keer als ik de gang op ga vergeet ik maar net niet om hem op te zetten. Mijn “echte” mondkapje blijft goed zitten, maar mijn wegwerpmondkapje zit al snel voor mijn ogen. Als ik naar het toilet ga zet ik hem af, hoewel ik het belachelijk vind van mezelf.

Sorry, ik begin af te dwalen. En dan heb ik het nog niet gehad over mijn meest actuele modedilemma: volgende week heb ik tv-opnames voor De Verandering. Wat doe ik dan aan, om te laten zien dat ik echt veranderd ben? Hopelijk fluistert mijn kledingspion me nog iets in.

Honderd kilo lichter

Ik heb heel lang gewacht op de kans om de titel boven dit artikel te schrijven en te weten dat hij waarheid was. Het is me eindelijk gelukt: ik ben honderd kilo lichter.

Terwijl anderen klaagden over coronakilo’s, ging bij mij vanaf de eerste maandag van de lockdown de spreekwoordelijke knop om. Sinds ik in 2008 bij De Hoop werd opgenomen, was ik zeventig kilo structureel kwijt. In 2012 tikte ik bijna de honderd kilo gewichtsverlies aan, maar toen sloeg de somberheid weer toe en leek eten de enige oplossing om me beter te voelen. Sinds die tijd bleef ik fluctueren in de laatste dertig kilo.

Tot maart dus. Ik weet niet precies wat er gebeurde. Misschien was ik mijn eigen gedrag zat, of misschien gebeurde er zo veel in mijn leven dat deze actie er ook nog wel bij kon. Er veranderde iets in mijn hoofd, en mijn lichaam veranderde mee.

De afgelopen maanden herontdekte ik botten waarvan ik bijna vergeten was dat ik ze bezit. Mijn ribbenkast liet voor het eerst sinds jaren haar vormen zien. Rondom mijn bekken verschenen contouren die ik niet echt herkende. Van mijn schouders bleef belachelijk weinig over. Ik liep in de stad, zag mezelf in etalages en schrok soms, want de gestalte die ik daar zag was niet het spiegelbeeld dat zit opgeslagen in de spiegels van mijn geheugen.

Ik moest niet alleen aan mijn buitenkant wennen. Ik holde trappen op en hijgde niet. ’s Morgens had ik geen rugpijn bij het opstaan. Ik ging steeds langer wandelen en had pas na een tijdje in de gaten dat ik daarna geen spierpijn had. Ik had – heb – zo veel energie dat ik er soms moe van word. Nu ik bijna middelbaar ben, voel ik me opeens jong.

Mijn omgeving moest ook wennen. Ik kwam op straat een collega tegen die zijn duim naar me opstak. Wat later begonnen wildvreemden me op straat aan te spreken. Een dame tijdens het wandelen: ‘Volgens mij bent u de laatste tijd heel veel afgevallen, hè? Wat knap!’ Een jonge, verlegen, mollige vrouw – bijna nog een meisje: ‘Ik zie u altijd lopen. U bent een voorbeeld voor me.’ Ik had kippenvel, want ik ben vaak geen voorbeeld voor mezelf geweest.

Ik denk aan het contrast met de tijden dat ik op mijn zwaarst was. Mensen die voorbij fietsten en iets schreeuwden over “Ma Flodder” of over “Big Diet” (de termen zeggen genoeg over hoelang het gevecht met de kilo’s al duurt). De man die naast me zat in de trein en toen hij wegliep het nodig vond om me te vertellen hoe vervelend hij naast me zitten had gevonden. De minachtende blikken, waarvan bekenden dan ook nog eens zeiden dat ik ze me verbeelde. Natuurlijk – of ik niet alleen dik maar ook achterlijk was. En het ergste: al die mensen die me kenden voordat ik dik werd en pas stopten met me negeren toen ik weer afviel. Heel veel dank aan de mensen die anders keken en voelden!

Ik kan maar beter ophouden over die oude boosheid. Ik zou hem graag loslaten, samen met de kilo’s. Maar te vaak valt het me op – nu misschien juist nog meer – dat met iedere groep die niet standaard is rekening gehouden moet worden behalve met dikke mensen. Als je homoseksueel bent, mag de ambtenaar van de burgerlijke stand die je huwelijk niet wil inzegenen, ontslagen worden. Voor mensen die niet weten of ze man of vrouw zijn wordt het paspoort aangepast. Maar dikke mensen mag iedereen belachelijk maken.

Juist daarom sluit ik graag af met iets wat een collega zei toen we weer wat vaker op kantoor mochten werken en ook de mensen daar zich verbaasden over mijn gewichtsverlies. Iemand die me al vaak heeft laten nadenken over andere zienswijzen, complimenteerde me met hoe ik eruitzag. En toen zei ze: ‘Maar voor de duidelijkheid: daarom ben je niet opeens waardevoller.’

Amen! Laten we dat maar goed onthouden, ook omgekeerd. Dikke mensen lijken steeds onzichtbaarder te worden naarmate ze meer omvang krijgen. Zullen we eens voorbij het vet kijken, naar de ziel die schreeuwt om aandacht en liefde?

Wat de krokodil ervan vond

Een jaar geleden waren de meeste grenzen open, en leek naar de andere kant van de wereld reizen normaal. Dat was het natuurlijk niet. daar was ik me wel een beetje van bewust, op die dag dat mijn gastvrouw in Zuid-Afrika en ik, onderweg naar Kruger National Park, God’s Window en de omgeving bezochten.

God’s Window is een hoog uitkijkpunt tussen rotsen, dat we bereikten via een woud vol planten die ik tot dan toe als kamerplanten kende. De naam was goed gekozen: het uitzicht vanaf God’s Window was ontzagwekkend groots – de hele wereld leek voor ons geopend te zijn.

In de omgeving liggen allerlei toeristische attracties. De weg zelf was al een attractie: nu eens reden we langs verre velden, dan weer langs oprijzende heuvels met een dorp dat bestond uit metalen huisjes. We stopten bij de “Potholes”: een gebied vol diepe en ondiepe kloven. We keken uitgesleten afgronden in, waar water glansde en geld blonk: al jarenlang werpen hier mensen munten in die niemand eruit kan vissen. Wat verderop waren er geen kloven meer, alleen stenen die vreemd kwetsbaar voor slijtage leken, oneffen als marmer waar nog aan gewerkt wordt. In ondiep water schoten kleine visjes weg.

Verder gingen we, naar Blyde River Canyon. Aan de overkant van de kloof lagen de Drie Rondawels: drie rotspartijen die lijken op traditionele Afrikaanse hutten maar dan enorm groot. Daarna liepen we een stukje door, tot de Blyde River Canyon. Honderden meter onder ons glansde onmogelijk blauw water. Boven ons scheidde alleen lucht zonder wolken ons van het heelal.

’s Middags reden we over stoffige binnendoorweggetjes, langs bananenbomen en borden die ons waarschuwden voor overstekende olifanten. We sloegen af bij een bordje voor een koffiebar en bonkten verder over een onverharde weg. We belandden bij een zaakje aan een meer, met voor de deur koffiestruiken. Bij het meer stond een bord: Beware of the crocodile. Hoe een krokodil eruitziet werd er voor de duidelijkheid bij getekend.

Ik gniffelde om het bord, maar had wel haast om veilig in de koffiebar te komen. Door dat bord was ik me er heel praktisch bewust van hoe ver ik van huis was, en hoe anders het stuk wereld was waarin ik mij bevond. Die krokodil was er echt, al zagen we haar niet.

We zaten op een terras dat op palen boven het meer was gebouwd. Het meer zelf was sprookjesachtig: waterlelies, zachte rimpelingen, een donkere spiegel van de hemel. Ik hoorde vogels en stilte, ik genoot van mijn taart en amarula milkshake. Maar ik was wel alert: ik bleef het meer afspeuren naar de krokodil. Ik bleef verwachten een gekartelde rug te zien verschijnen, of een enorme opengesperde mond met tanden die net onder het terras in de zon zouden blinken. Ik stelde me voor dat de palen onder het terras allemaal tegelijk zouden afbreken en mijn gastvrouw en ik naar de kant moesten zwemmen.

‘En ik zou sneller zwemmen dan jullie,’ zei de gedachte van de krokodil in mijn hoofd.

Mijn gedachten waren stil.

De krokodil was het ook. Ze dook ergens in het meer naar diepere dieptes, waar het water zwart en bijna koud was. Ik dook in gedachten met haar mee en genoot van de koude. Toen hapte ze naar een vis, miste net, en was ik weer klaarwakker.

De krokodil zei in mijn gedachten: ‘Jij woont ver weg in een huis waar in de omgeving supermarkten zijn. Jij hoeft nooit na te denken over je eten. Maar ik…’ De krokodil had geen tijd om haar gedachte af te maken: ze zwenkte naar links, waar ze in het duister iets voelde bewegen. Weer een vis. Deze keer had ze beet: wat voor soort vis het was, wisten de krokodil en ik niet. We wisten alleen dat hij klein was: de krokodil slikte hem weg zonder te kauwen. En toen zei de krokodil: ‘Ik ben wie ik ben. Ik jaag omdat ik moet jagen. Daar hoef ik me niet voor te schamen. Maar weet jij wie jij bent?’

Ik dacht aan al die jaren met binge eating disorder. Eten omdat je honger hebt, niet omdat je je gedachten wilt afleiden… wat is dat eigenlijk? Peinzend nam ik nog een hap van mijn enorme stuk taart.

Gered door matcha thee

Afgelopen vrijdag ging ik samen met een vriendin naar de Markthal. We maakten ook een uitstapje naar de wijk eromheen, op zoek naar een winkel die de vriendin wilde bezoeken en die we niet konden vinden. Uiteindelijk bleek hij in de Koopgoot te zitten. Maar het grootste gedeelte van de tijd liepen we in de Markthal. Het was gezellig. En een gruwelijke uitdaging. Continue reading »

Giebelende schelpen op het strand

Zwemmen is een van mijn grootste hobby’s. Maar de afgelopen 22 jaar heb ik één keer gezwommen. Sommige mensen die veel te zwaar zijn plonzen gewoon het water in en vragen zich niet af hoeveel mensen dan grinnikend mompelen: “Ik zei nog zo: géén bommetje.” Ik hoor niet bij die categorie. Alleen ben ik nu veertig kilo afgevallen. Tijd voor een bommetje. Continue reading »