Ik pas nu een week op een huis en op twee katten. Ik heb nog een week te gaan, maar ik heb al het punt bereikt dat ik denk de kat te horen janken om toegang terwijl ze er in werkelijkheid nog niet is.
Ik houd van katten, dus ik zal niet zeuren over mijn eigen kattenkuren en de kuren van de katten zelf. Zoals ik vandaag tegen visite zei: ik schik mij gewillig in de rol van personeel.
Iedere morgen voordat ik ga werken, geef ik eerst de katten te eten: een grijze oude heer en een rossige jongedame. De jongedame is een beetje een del en komt alleen piepend tegen me aan wrijven als ze honger heeft. De oude heer ligt in de zon en komt af en toe wat knagen. Ik zou ook wat minder stereotypisch kunnen schrijven dat de dame een machtige jager voor de Heer is die weinig tijd heeft, terwijl de oude heer zijn uitdagingen in het leven heeft losgelaten.
De afgelopen week was het heerlijk weer, en de tuin van dit (vrijstaande) huis is geweldig. Ook voorbij de tuin blijft het uitzicht niet te versmaden, want in plaats van op andere huizen kijk ik uit op een park, waar bomen bij elkaar gezelschap zoeken en een watertje zich laat spiegelen door de hemel.
Toch ben ik niet veel buiten geweest. Ik moest natuurlijk werken, en als ik niet moest werken was ik vaak moe. Ik lag op de bank en liet me via boeken verplaatsen door de wereld en de tijd. ik was in het Romeinse keizerrijk dat opeens nog steeds bestond en nog steeds slavernij kende. Ik was aan de Britse oostkust, net na de Franse revolutie, toen de Britten bang waren voor een invasie. Frappant hoe vaak ze daar al bang voor zijn geweest, en hoe weinig het daadwerkelijk is gebeurd.
Maar vandaag is het vrijdag, en het voelt als een echt vrije dag. Ik hoef niet te werken, en ik heb nieuwe energie. Vanmorgen een inspirerend gesprek met de visite, vanmiddag inspirerende telefoongesprekken. Ik voel een onverwachte boost, alsof ik geen bankkat ben, maar nog steeds een potentiële tijger die de wereld aankan.
Vandaag waagde ik me voor het eerst maar eens de tuin in. Vooral omdat er potplanten staan en het al lang niet geregend heeft, maar ook omdat de zon zo lekker scheen. Nog even en het is herfst: de zachtere gloed van de zon laat dat al een beetje zien. De spinnen bewijzen het ook: zij zijn groot geworden, en hun netten zijn kolossaal. Ik geloof bijna dat ze me als in The Lord of the Rings kunnen opslurpen.
De bloemen zijn bescheidener. Sommige laten, licht verwijtend, hun kopjes een beetje hangen. Andere bloeien vrolijk door, maar niet zo groot als hun zomerse broers en zussen. Bij een overdekt terras ontdek ik twee manden met viooltjes. Even knipper ik met mijn ogen. Ik vind viooltjes eigenlijk niet zulke mooie bloemen. Ze komen me kunstmatig voor, alsof hun in elkaar overlopende tinten ergens in een lab zijn bedacht en niet door Vader Natuur.
Maar deze komen niet uit een lab. Dit zijn bloemen die heel zacht verder bloeien terwijl ze heus wel weten dat de herfst nadert. Nu is er nog zon. Maar de dagen worden korter. Het kille duister nadert, waarin zij niet kunnen leven, en waar veel mensen daar ook meer moeite mee hebben.
De viooltjes raken me aan, met hun schoonheid, met hun stille zijn. Op deze dag van plotselinge hoop wil ik de gesteldheid hebben van bloemen: ‘Kijk eens naar de lelies, kijk hoe ze groeien in het veld. Ze werken niet en weven niet. En wat maken jullie je zorgen over kleding? Kijk eens naar de lelies, kijk hoe ze groeien in het veld. Ze werken niet en weven niet. Ik zeg jullie: zelfs Salomo ging in al zijn luister niet gekleed als een van hen. Als God het groen dat vandaag nog op het veld staat en morgen in de oven gegooid wordt al met zo veel zorg kleedt, met hoeveel meer zorg zal hij jullie dan niet kleden, kleingelovigen?’
Ik heb geen antwoord op de vragen.