Morgen ben ik een Leeuw

Auteur: Arnhild Lauveng
Uitgeverij: Archipel

Een paar weken geleden zag ik de film A beautiful mind, waarin redelijk kort, bijna achteloos, wordt getoond hoe de hoofdpersoon, wiskundige John Nash, met hulp van zijn vrouw zijn schizofrenie overwint, in ieder geval dermate dat hij weer redelijk “normaal” kan functioneren en jaren later zelfs de Nobelprijs in ontvangst mag nemen.

Ik heb altijd gedacht dat schizofrenie helemaal niet te overwinnen is, dus ik was geïntrigeerd. Bijna bij “toeval” las ik kort daarna over het boek Morgen ben ik een Leeuw, van de Noorse Arnhild Lauveng. Zij is nu psychologe, maar haar eerste kennismaking met haar vakgebied was als patiënt met schizofrenie.

Bijna poëtisch schetst ze in de eerste hoofdstukken hoe ze als tiener in een wereld vol mist belandt, zoals ze het zelf noemt. Er verschijnen personages in haar leven die er in werkelijkheid niet zijn, maar ze maakt aannemelijk waarom ze toch verschijnen: een tiener die verlangt te presteren en te voldoen aan verwachtingen, schept een “kapitein” die, eerst liefdevol maar later steeds strenger, haar dwingt meer en meer te doen. Ook Eenzaamheid krijgt een menselijke vorm, als een mooie vrouw, zodat die eenzaamheid wat minder onverdraaglijk wordt. Soms voelen deze hoofdstukken als horror, maar dan niet uit een film, omdat wat Lauveng beschrijft zo invoelbaar is: het zou je zomaar zelf kunnen overkomen.

Lauveng gaat jarenlang kliniek in, kliniek uit. In totaal brengt ze er zeven jaar van haar leven door. Op sommige dingen die er gebeurden kijkt ze nu met haar psychologenblik terug, maar ze verklaart haar eigen gedrag zo logisch dat je het als leek ook denkt te snappen. Er was een kliniek waar ze behang at. Raar. Maar het was alleen in die kliniek, waar verder niks te doen was. Wat doet een tiener die psychisch ernstig in de war is en totaal geen afleiding heeft, zich nergens mee kan “vullen”? Die vult zich met behang. Beter iets dan niets.

Ik werd erg geraakt door sommige situaties die Lauveng schetst die vanuit het oogpunt van de behandelaren volkomen logisch lijken, maar dat vanuit het perspectief van de patiënt totaal niet zijn. Er zijn veel regels, bijvoorbeeld dat je niet iedere dag mag douchen of dat Lauveng op bepaalde dagen de gang moet dweilen. Als ze heel veel behoefte heeft om te douchen, heeft het geen zin om dat te vragen, want: regels zijn regels. Als ze zich te slecht voelt om te dweilen, heeft het geen zin om dat te zeggen, want: regels zijn regels. Maar als ze zich snijdt, krijgt ze aandacht én haar zin. Haar dossiers staan vol met opmerkingen als “zoekt aandacht”, alsof dat iets negatiefs is. Maar willen we dat allemaal niet, en al helemaal als we ziek zijn? Waarom luisteren we vaak zo slecht naar patiënten, vooral als de ziekte in hun hoofd zit?

Een uitspraak op pagina 67 raakte me ook: “Als iemand de verantwoordelijkheid voor een situatie, of, nog erger, voor zijn eigen handelingen in een bepaalde situatie wordt ontnomen of als hij deze verliest, verliest diegene ook de controle over de situatie.” Lauveng haalt meerdere studies aan waarin mensen beter functioneren in lastige situaties omdat ze weten dat ze het mogen zeggen als het niet meer gaat. En wat denk je? De meeste mensen zeggen als het mag nooit dat het niet gaat, en krijgen de taak die hun voor het onderzoek gegeven is af. Weten dat je zelf controle hebt om te stoppen, is genoeg om door te gaan. Laat de vorige zin even goed tot je doordringen.

De rest van het boek bekijkt Lauveng hoe er in de psychiatrie en ook daarbuiten met patiënten wordt omgegaan, en stelt ze, redelijk mild, vooroordelen aan de kaak. Waarom hebben we het bijvoorbeeld over een psychiatrische patiënt en nooit over een somatische patiënt? Er lijkt zo veel óver de patiënten gepraat te worden en zo weinig mét ze. Ze nuanceert wel dat natuurlijk niet iedere patiënt in staat is tot uitleggen wat er met hem of haar gebeurt. Lauveng overwon uiteindelijk de schizofrenie, met dank aan mensen die vertrouwen in haar hadden: getalenteerde hulpverleners en een liefdevolle, geduldige familie. En ik leerde dat veel mensen de schizofrenie de baas worden. Hoera!

Het geheime leven

Photo by CHUTTERSNAP on Unsplash

De laatste dagen lees ik The Secret Life of Trees. In zekere zin valt het boek me tegen: ik had een boel interessante feitjes over bomen verwacht, maar het is tot nu toe erg wetenschappelijk, en vaak nogal droog. In zekere zin bevalt het boek me enorm, vanwege mijn eigen geheime leven.

Soms maakt het niet uit dat een boek droog is. Het onderwerp alleen is dan genoeg om me vast te houden. Terwijl de schrijver, Colin Tudge, het over het tropisch regenwoud had en over de enorme diversiteit aan soorten daar, vulde mijn hoofd zich met beelden uit het ontelbare aantal documentaires dat ik heb gezien over tropische regenwouden, gecombineerd met beelden uit dromen.

Mijn fantasie gaat op de loop als ik me voorstel dat ik in er ben, ergens in de Amazone, duizend kilometer bij ieder ander mens vandaan. Ik probeer daar niet wanhopig de beschaving terug te vinden. In mijn dromen ben ik een wezen dat thuis is in de boomtoppen, dat zich kan wassen in een poeltje water dat zich heeft gevormd in de holte van een enorme tak van een kolossale boom.

Als ik uit gebadderd ben, snuif ik de geuren op van het woud, geuren waar ik als Europeaan geen woorden voor heb om ze adequaat te beschrijven. Er is tropische overdaad; de stomende hitte laat geen terughoudendheid toe. In die kookpot zijn de geuren opwekkend en tegelijk vermoeiend. Als ik diep insnuif geneest mijn lichaam door medicinale planten die nog niet ontdekt zijn, en vallen tegelijk mijn ogen bijna dicht.

In de nachten klim ik hoger op in de boom die mijn thuis is geworden. Ze is zo kolossaal dat zelfs haar hoogste twijgen mijn gewicht nog kunnen dragen. Door de top van haar bladerdak heen kijk ik op naar de sterren, en zij openbaren zich aan mij als een leger, groter dan ik ooit heb gezien. Er is geen licht- of luchtvervuiling. Alleen het universum en ik zijn er.

Waar The Secret Life of Trees mij niet laat dromen, laat ik mij aangenaam verrassen door Tudge’s  houding tegenover het geloof. In zijn uitgebreide wetenschappelijke verhandeling over hoe bomen zijn ontstaan, komt onvermijdelijk de evolutieleer van Darwin ter sprake. Er zijn geen opmerkingen over dat of alleen geloof of alleen wetenschap waar kan zijn. Hij zegt dat wetenschap ons nog meer ontzag kan geven voor hoe indrukwekkend mooi God de wereld heeft gemaakt. Amen!

Maar die verhandeling over hoe bomen zijn ontstaan doet mij weer dromen. Tudge kijkt zo ver terug in de tijd dat ik ervan duizel, naar een wereld nog voordat de dinosauriërs ontstonden. Ik probeer het me voor te stellen: een wereld zonder mensen, waar eindeloze landmassa’s gevuld waren met bomen. Ik stel me de ongereptheid voor: dieren in zeeën die niet werden leeggevist door te slimme mensen, oerwouden die niet werden omgekapt met een tempo dat te hoog ligt om van te herstellen. Geen steden vol asfalt.

Ik zou er willen leven, in die wereld. Soms wens ik bijna dat mensen nooit zo intelligent waren geworden dat ze de aarde naar haar hand leerden zetten – en dom genoeg waren gebleven om niet voor haar te zorgen. Ik weet dat die wilde wereld zwaar zou zijn, dat ik niet echt een wezen zou zijn dat zorgeloos in een boomtop zou dwalen, levend van af en toe een banaan of wat smakelijke bessen. Ik zou ieder moment het risico lopen dood te gaan – maar dat is nu ook zo geweest. En in alle angst van het afgelopen jaar kwam ik het meest tot rust als ik wandelde tussen bomen, alsof ik werd omringd door vrienden, stil maar standvastig.

Soms ben ik echt bang voor wat ons te wachten staat. Of misschien niet “ons”, maar de generaties die nog komen. Ik gun hun de schoonheid van de wereld. Ik gun hun de rust van oerwouden, ik gun hun de kans opnieuw te ontdekken wat allang door wetenschappers is vastgelegd. Tudge zegt overigens dat er nog steeds onontdekte boomsoorten zijn. Ik wil naar ze op zoek. Juist door mijn ziekte is de ontdekkingsreiziger in mij wakker geworden. En ik wil dat er andere ontdekkingsreizigers kunnen zijn, ver nadat mijn reis op aarde voorbij is.

Geen Jane

‘Denkend aan Holland…’

Ben je een jong tienermeisje en lees je graag? Dan heb ik een gouden tip voor je: lees Jane Eyre de komende tien jaar even niet. Of wacht er twintig jaar mee – nog veiliger.

Ik was 13 toen ik kennis maakte met Jane en haar “meester” Mr Rochester. Het is het enige boek (naast de Bijbel, bedenk ik me nu) waaruit ik zonder moeite hele passages kan citeren. In het Nederlands én het Engels. Het verhaal heeft een grote plaats in mijn herinneringen, en – hoe weergaloos goed het boek ook geschreven is – dat vind ik nu jammer.

Jane is een wees, die opgroeit te midden van de familie van haar moeder, die haar als een criminele leprapatiënt behandelt omdat ze anders is dan de andere kinderen. Daarna wordt ze een leerling op een school onder een hardvochtig beleid. Als 18-jarige wordt ze gouvernante. Haar baas is Mr Rochester. Hij verschijnt pas in hoofdstuk 10, maar vanaf dan is alle aandacht op hem gevestigd.

Zoals ik al zei: het boek is geweldig geschreven. Charlotte Brontë kan een middagwandeling naar het postkantoor zo verwoorden dat je ieder moment een engel met een zwaard verwacht. De dromen die Jane heeft en de schilderijen die ze maakt, zijn xtc voor de verbeelding van iedere lezer. Maar Brontë is ook gefixeerd op de liefde. Iedere plicht en al het gezond verstand wordt er ondergeschikt aan gemaakt.

Ik kan een plechtige blog schrijven over hoe ongezond het is dat meisjes de boodschap krijgen dat heel hun leven in orde komt als ze maar een goede man vinden. Ik kan spreken over het feit dat hun uiterlijk daarbij een nog veel grotere rol is gaan spelen dan in mijn jeugd al het geval was (waarbij ik moet aantekenen dat Charlotte Brontë wel zo origineel is om zowel Jane als Mr Rochester niet fysiek aantrekkelijk te maken). Ik kan het hebben over emancipatie, of ik kan het christelijk bekijken: dat onze aandacht meer op de liefde van God dan die van mensen gericht moet zijn, maar dat het dat bijna nooit is, en dat boeken als Jane Eyre daarbij niet helpen.

Ik denk dat de voorgaande alinea genoeg is om alle mogelijke gezichtspunten duidelijk te maken. Ik hou het maar persoonlijk. Ik heb jarenlang Jane Eyre herlezen. Mijn Nederlandstalige exemplaar was het eerste boek dat ik ooit kocht. Toen ik op de middelbare school Engelse boeken moest gaan lezen, was Jane Eyre bijna het eerste boek waar ik me aan waagde. Ik wilde ook een Jane zijn, een vrouw van wie een man zo veel hield dat hij na haar verdwijning bijna sterft van ellende. In de jaren dat ik depressief was, veel te dik was, droomde dat ik dood was, geloofde ik dat als ik maar een relatie kreeg alles goed kwam. Dat was ook zo, maar dat was toch echt de relatie met God. Ik houd niet zo van vrome praatjes, maar dit meen ik.

Nadat ik christen werd, verdwenen Jane en Edward Fairfax Rochester langzaam uit mijn leven. Ik herlas het boek een paar jaar geleden en was oprecht geschokt over de fixatie op romantische liefde. Wat misschien hielp was dat Mr Rochester, zo lang mijn ultieme held, nu jonger is dan ik. Door de plannen die ik zelf maak, ben ik ook heel anders gaan kijken naar St John Rivers, Janes neef die met haar wil trouwen – niet omdat hij van haar houdt, maar omdat hij haar hulp goed kan gebruiken als zendeling in India. De eerste twintig keer dat ik het boek las, had ik nooit kunnen denken dat ik zelf zendeling zou willen worden. Janes argumenten om nee tegen hem te zeggen, houden nog wel steek, maar minder dan vroeger.

Ik ben geen Jane geweest en zal het ook nooit worden. Ik hoop ook niet echt Rivers te worden, die al zijn emoties voor zich houdt, alles wat hem lief is genadeloos afsnijdt om maar zendeling te worden. Maar als ik nu terugdenk aan hoe hij in een passage in stilte voor het laatst zijn vaderland in zich opneemt, slik ik en snap ik bijna hoe verraderlijk verrukkelijk het kan zijn te vluchten in liefde en comfortabel thuis te blijven.

Een geweer, een koe, een boom en een vrouw

Auteur: Meir Shalev
Uitgeverij: Ambo | Anthos

Bij het woord “familiekroniek” heb ik de neiging om te hoesten; het woord klinkt nogal stoffig. Of misschien hoest ik omdat we worden geacht het genre niet erg serieus te nemen. Familiekronieken hebben stofkaften waar onschuldige mensen op staan, bij voorkeur met naïeve blauwe ogen. Die mensen maken wel ernstige dingen mee (of dingen die in de jaren vijftig ernstig waren) maar die je niet altijd ernstig néémt. Ze zijn stoffig voorspelbaar, of stoffig omdat je ze alleen in bibliotheken exemplaren lijkt te vinden, waar de vingers van te veel mensen aan hebben gezeten.

‘Een geweer, een koe, een boom en een vrouw’ is een familiekroniek. Maar het is geen stoffig boek. In het begin heb ik een paar keer pijn in mijn buik gehad van het lachen (vooral toen ik me voorstelde hoe een bordercollie die gezakt is voor zijn grootrijbewijs eruitzag). Later had ik gewoon pijn in mijn buik. Als je dit boek met open vizier leest, heb je pijn over wat liefde doet met een mens, of eigenlijk wat mensen doen met mensen. Vooral aan het eind van het boek ben je toch weer geschokt over de wreedheid van onze soort, ondanks dat je onderhand zou moeten weten dat onze kwaadaardige creativiteit eindeloos lijkt.

Ik wil deze recensie niet een voorbeeld maken van recensies zoals je ze te vaak leest: een tekst waarin de recensent meer bezig is zijn of haar eigen schrijftalenten te profileren dan te praten over het boek. ‘Een geweer, een koe, een boom en een vrouw’ verdient beter. (Het boek zou iedere schrijver nederig moeten maken.) Tegelijkertijd is er wel van alles te vertellen over deze bijzondere geschiedenis.

‘Een geweer, een koe, een boom en een vrouw’ heeft als setting in een dorp aan de rand van de woestijn in Israël. Mensen houden zich er maar met moeite staande: je voelt de stugheid van het leven. Het perspectief van de roman is bijzonder: een middelbare vrouw vertelt het verhaal aan iemand die haar interviewt. De luisteraar krijgt wel een naam, maar wordt verder nauwelijks geïntroduceerd. Het perspectief lijkt, als ik het zo beschrijf, erg kunstmatig, maar dat is het niet. Je hoort Roeta Tavori praten. Je leert haar kennen. Af en toe staan er stukken in de derde persoon of zijn er korte verhaaltjes die Roet ooit maakte voor haar zoon.

Roeta vertelt over drie zelfmoorden die in de jaren dertig plaatsvonden in haar dorp. In werkelijkheid was één daarvan een moord, en haar opa was de dader. Het lijkt of ik nu al heel wat informatie verklap, maar er is ook veel in dit boek dat je niet verteld wordt, of dat maar heel licht wordt aangestipt wordt en dat toch alsmaar duidelijker wordt – soms duidelijker dan je wel zou willen. Het verhaal over de moord is ook slechts een beginpunt van de belevenissen van drie (of vier) generaties van de familie Tavori.

Ik werd meegezogen door dit wonderschoon mooi vertelde verhaal. Aan de andere kant zit er zo veel leed en zo veel rouw in dit boek, dat ik na een tijdje schrok van mijn eigen reactie. Ik dacht namelijk: ‘Ja, nu weet ik het wel – doe nu maar weer normaal.’ Ik kan slechts hopen dat ik in werkelijkheid nooit zo zal reageren op een echt persoon in de rouw. Maar eigenlijk waren deze personages ook echt. Je gelooft dat ze bestaan – en pijn hebben.

De weerstand duurde niet lang. Het is onmogelijk dit verhaal lang weg te leggen. Het trekt je mee naar een einde dat zo vreselijk is dat je weer pijn krijgt, maar ook hoop. Ik heb de neiging om iedereen ‘Een geweer, een koe, een boom en een vrouw’ cadeau te doen, maar eigenlijk wil ik ze dat ook niet aandoen. Ik moet bijkomen van het lezen van dit boek, en tegelijk ben ik al op zoek naar de volgende roman van Meir Shalev.

O, en kijk uit met wat je ná dit boek leest. Ik legde roman na roman na een paar pagina’s weg omdat ik ze te licht, te onbelangrijk vond. ‘Een geweer, een koe, een boom en een vrouw’ is een aanrader. Denk ik.

Meesterwerk

Auteur: John Ortberg
Uitgeverij: Ark Media

“Gods beste versie van jou!” is de ondertitel van dit boek. Ik kreeg het in handen gedrukt door een collega en vreesde een redelijk standaard, Amerikaans “alles-wordt-prachtig-als-je-maar-genoeg-geloof-hebt” boek te lezen. Niet dus! Hoera! Het is te flauw om te zeggen dat Meesterwerk een meesterwerk is, maar het zet in ieder geval in positieve zin aan tot nadenken over wat de Meester met je wil. Continue reading »

Ongemakkelijke teksten van Jezus

Auteurs: Rob van Houwelingen en Reinier Sonneveld (redactie)
Uitgeverij: Buijten & Schipperheijn Motief

Toen ik de inleiding van dit boek las, had ik de neiging even een jubelend rondje door de kamer te maken. ‘Veel gelovigen ervaren onbegrip, vervreemding en zelfs irritatie bij het lezen van de bijbel,’ staat er al in de eerste alinea. Yes! Ik ben dus toch niet de enige die daar last van heeft!

Continue reading »

Leven als een koningskind

Auteur: Harold Hill
Uitgeverij: Sjofar

Wie Harold Hill googlet ziet gelijk allerlei verwijzingen naar een verhaal dat hij aan de orde brengt in ‘Leven als een koningskind’: dat volgens hem deskundigen bij NASA tijdens een computerberekening erachter kwamen dat er een dag ontbreekt in de geschiedenis. Hill bracht dit verhaal naar buiten, gebruikte het als bewijs voor het verhaal in Jozua 10:13 waar de dag stilstaat, en kreeg een controverse over zich heen. NASA ontkende alles wat Hill verteld had en ontkende zelfs dat hij ooit bij hen gewerkt had.

Continue reading »