Chocolade – zucht…

Wat is dat toch met chocolade? Graatmagere vrouwen vertellen dat ze er écht niet vanaf kunnen blijven en dat ze, als ze eenmaal beginnen, een doos bonbons hélemaal leegeten. Je kunt geen reclameblok kijken of je ziet slanke modellen er eens lekker in bijten. Het is ook nog eens een cadeau dat te pas en te pas cadeau wordt gedaan aan die helft van de wereldbevolking die tegelijk ook – impliciet of expliciet – de boodschap krijgt dat ze vooral slank moeten blijven. Zijn we collectief gestoord als het om chocolade gaat?

Na zestien jaar binge eating disorder ben ik een onvervalste chocolade expert. Bonbons van de chocolaterie en de allergoedkoopste repen in de allergoedkoopste supermarkt: ik heb ze op en het meeste van wat er tussenin zit ook. Er zijn veel mensen die beweren dat ze niet van chocolade kunnen afblijven. Nou, ik kon het echt niet, en de weegschaal bewees het:192 kilowoog ik toen het echt genoeg was.

Midden in mijn verslaving (want dat was het) propte ik me als mijn portemonnee het toeliet helemaal vol met chocolade en allerlei ander snoep. Ik at door totdat mijn maag protesteerde – en ging dan nog even verder. ’s Avonds laat walgde ik van mijn uiterlijk en van mijn leven en droomde ik dat alles zou veranderen. Dan beloofde ik mezelf dat ik morgen echt zou stoppen met snoepen. ‘Nee heus! Echt waar!’ Als ik om middernacht nog eten over had gooide ik het weg, want nu, nu ging het roer echt om.

Meestal stond ik de volgende dag rond het middaguur weer in de supermarkt. Als ik echt wanhopig was, haalde ik het snoep zelfs weer uit de vuilnisbak. Walgelijk hè? Waarom ik het dan toch deed? Als ik chocolade had hoefde ik even niet na te denken; dan werd het rustig in mijn hoofd. Chocolade was lief voor me. Ik was alleen, voelde me onerkend en onbemind. Chocolade was mijn vriend. Ik lieg natuurlijk als ik zeg dat hij me liefde gaf, maar het voelde wel zo. Ik miste hem als hij er niet was. Ik wilde niet zonder hem bestaan. Zelfs niet toen mijn lichaam begon te protesteren, toen mijn hart begon te razen als ik met mijn volle boodschappentassen naar huis liep en ik wist dat ik dood neer zou vallen als ik nog even zo doorging.

Inmiddels ben ik heel wat kilo’s lichter. Jaren van therapie liggen achter me. Ik heb gezond leren eten – en ik heb geleerd daarvan te genieten. Tegenwoordig vind ik groente lekker; dat is een opmerking waarvan ik lang heb gedacht dat ik die nooit zou kunnen maken. Ik heb vrienden – ik heb een relatie met God en ik weet dat Hij voor me wil zorgen, echt en concreet op een manier die chocolade niet kan waarmaken.

Toch heb ik de chocolade nog niet helemaal losgelaten. Nog steeds denk ik dat hij een vriend kan zijn. Soms zijn er van die periodes – steeds korter gelukkig – dat hij weer bij me intrekt. Dan leef ik weer een paar dagen met hem en ben ik binnen mum van tijd wanhopig omdat ik hem niet kan weerstaan. Dan moet ik weer vechten om hem buiten te gooien. En na twee dagen zonder hem verlang ik weer naar hem. Dan denk ik dat het toch wel weer fijn zou zijn om hem bij me te hebben.

Maar ik weet tegenwoordig wel dat hij mijn vriend niet is. Een paar dagen geleden, op mijn werk, bood een lief, onzeker meisje me zeebanket aan, overgebleven uit haar kerstpakket. Gewoonlijk zegt ze niet eens wat, dus ik liet mijn allervriendelijkste glimlach op haar los en bedankte voor de eer. Ik slikte eens diep toen ik kort daarna hoorde dat een vrijwilliger handgemaakte bonbons bij zich had. Allerlei gedachten gingen door mijn hoofd: ‘Eén zo’n  bonbon – wat kan dat nou voor kwaad? Toch maar doen?’ Maar ik voelde het verlangen in me, het verlangen naar meer. Ik glimlachte weer van nee. ’s Avonds zat ik op een vergadering. De hele tafel stond vol met koek en verschillende vormen van chocolade. Twee uur lang heb ik zitten dubben of ik toch wat zou pakken. ‘Eén dingetje maar – daarna voel ik me vast rustiger.’ Ik deed het niet en ging verdrietig en chagrijnig naar bed.

De volgende dag liet ik op mijn werk bidden voor het verlangen. Die dag kwam er een stagiaire langs met koekjes, maar ze riep van verre dat zij mij niets zou aanbieden (en op de een of andere reden ben je daar dan óók niet blij mee – oh, wat is een mensenhoofd complex…). Twee anderen kwamen met chocolade langs, waaronder de chocolade die ik momenteel het lekkerst vind. Ik had het idee dat mijn collega’s raar zouden opkijken als ik als een wolf naar het plafond zou janken, dus verdiepte ik me maar in mijn werk. Later op de middag kwam iemand warme chocolademelk met slagroom brengen – ik veegde het kwijl weg en wenste dat ik het drukker had, zodat ik meer afleiding had.

Chocolade een afgod? Jazeker, dat kan hij zijn. Dat was hij in ieder geval voor mij: een valse vriend die valse zekerheid bood. Maar zo wil ik het niet meer. Geef mij maar de echte God: ‘Proef, en geniet de goedheid van de HEER, gelukkig de mens die bij Hem schuilt’ (Psalm 34:9). Jammer genoeg wil God dat we volwassen worden en haalt Hij niet altijd de zucht naar welk verslavend middel dan ook bij ons weg, maar ik weet wel dat Hij bij me blijft, dat Hij mijn hand vastpakt en die niet eens loslaat als ik met mijn vrije hand naar de chocolade zoek. Steeds meer wordt Hij de liefdevolle Vader die mij alles geeft wat ik nodig heb om zonder afgod te bestaan. Op een dag zal ik chocolade niet eens meer missen…

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *