Het is woensdag. Ik ben al drie dagen chagrijnig, zonder dat ik weet waarom. Rare, oude gedachten zitten in mijn hoofd, terwijl ik weet dat ze daar niet meer horen. Ik krijg ze er niet uit.
Intussen zie ik overal op social media verhalen over wat een bijzonder fenomeen we woensdag gaan zien: een super blauwe bloedmaan. Ik word een beetje moe van hoe vaak ik de uitleg krijg wat dat betekent: een maan die dichterbij staat en daardoor groter lijkt. Er is een sommige gebieden een maansverduistering, waardoor de maan rood als bloed wordt (op plaatjes ziet het er meer uit als bruin als roest, maar oké…). En blauw is de maan al helemaal niet: dat is een aanduiding voor het feit dat het de tweede volle maand is in een door mensen vastgestelde maand. Het zal wel, denk ik.
Op woensdag is het bewolkt en guur. Ik worstel me naar huis en vermoed dat ik weinig zal zien van die super blauwe bloedmaan (ik vraag me cynisch af of zo’n maan van adel is). Maar als ik om zeven uur naar buiten stap om naar Japanse les te gaan, stel ik verrast vast dat er wél een maan te zien is. Zij is prachtig groot, ronder dan ooit. Ik grijp naar mijn telefoon voor een foto, maar op dat moment schuiven wolken voor de maan, als een vastbesloten gordijn. Vrijwel onmiddellijk begint het te hagelen.
Mopperend loop ik de stad door naar Mamiko, voor mijn Japanse les. Ik worstel die avond met het studiemateriaal, en vooral met mijn neiging om het perfect te willen doen. (Maan in het Japans is trouwens “tsuki”, voor wie het wil weten.) We hebben het nog even over het fenomeen, en over het feit dat we het niet zullen zien: de halve les slaat de hagel tegen de ruiten.
Maar als mijn medecursist en ik naar buitenstappen is de lucht onbewolkt. Daar is ze dan, hoog en statig: de maan die niet blauw is en niet van bloed, maar wel super om te zien. Ik loop door de binnenstad van Dordrecht – altijd prachtig – en kan niet anders dan steeds weer omhoog kijken.
Ik loop de Voorstraat uit, richting de rivier. De bebouwing wijkt, het water lonkt, de maan krijgt de ruimte. Alleen zij lijkt er nog te zijn. Ze is zo blinkend en prachtig dat ik een beetje ademloos word. Op deze avond kleurt zij de laatste wolken zilver. Ik weet opeens niet meer wat een slecht humeur is; ik heb de neiging om te zingen en te dansen – en dat zijn geen neigingen die ik vaak heb.
Ik kom in mijn eigen straat en zie de maan op de rivier. Het waait en de golven zijn in beweging. Golven die niet meer blauw of zwart zijn. Ze zijn zilverachtig, allemaal te zien, allemaal bezig met hun eigen beweging. Ik sta stil en vraag me af of ik kan beschrijven wat ik precies zie en voel. Gewoonlijk blijf ik nooit ergens lang staan, maar nu wel. En als ik een stukje doorloop, kom ik al snel weer tot stilstand. ‘Wat mooi,’ blijf ik maar denken. ‘Wat ontzettend mooi. En wat geweldig dat ik dit mag zien.’
Ik dwing mezelf uiteindelijk om toch maar naar binnen te gaan (het is koud en ik weet dat de nacht mooi zal blijven maar dat ik moe zal worden). Als ik wat later mijn tanden aan het poetsen ben, loop ik toch weer naar een raam. Ik tuur naar buiten en vraag me af hoe lang ik kan blijven staan. Ik geloof dat ik nooit meer een slecht humeur kan hebben.
Ik stap in bed en baal als ik eraan denk dat buiten de maan nog steeds mooi is en dat ik haar niet zie. En op donderdag… regen ik nat, krijg ik sneeuw op mijn hoofd, heb ik trek in dingen die ik niet moet eten en trap ik in valkuilen die ik moet vermijden. Mijn humeur is slechter dan ooit. Maar ik ben nog steeds blij dat ik de maan heb gezien.
Toch nog een lichtpuntje, je hebt de maan gezien in al zijn glorie en nog nooit zoooooo… bewust.
Blij!!!!