De paarse bloem

Laatst zag ik een paarse bloem bloeien in een thuis. Ik schreef erover en nu zie ik overal paarse bloemen. Ik vraag me opnieuw af waarom ik ze zo mooi vind.

Meer dan tien jaar geleden had ik een baan waarbij is ’s morgens belachelijk vroeg door Roosendaal liep. Vlak voordat ik op mijn werk kwam, passeerde ik een huis waar paarse bloemen bloeiden. Het waren geloof ik irissen, met de dieppaarse kleur van viooltjes. Hoe donkerder het buiten was, hoe duidelijker ik de bloemen zag. Hun aanwezigheid en schoonheid leken versterkt te worden in het duister, of door het duister.

Het beeld liet me niet los. Ik schreef in die tijd De Schreeuw van de Pauw, het boek dat mijn eigen schreeuw werd, het verhaal waarin ik alles goot dat ik verlangde en voelde, dacht en geloofde. Iedere droom die ik kon omvormen tot woorden vond zijn plaats in het verhaal. En ik liet mijn geliefde hoofdpersoon paarse bloemen zien op een beslissend moment van haar leven.

Die hoofdpersoon is Anna. Zij is niet mij, maar ik denk soms dat ze mijn beste vriendin is. Ik mis haar en haar echtgenoot als ik lang niet van ze heb gehoord. Soms schrijf ik een korte scène over ze, gewoon om even met ze bij te praten. Nog steeds denk ik dat ik thuiskom als ik binnenstap in Northend Abbey. Mijn verstand zegt me dat dat landhuis van Anna en Matthew niet bestaat, maar ik ken er de weg. Ik weet hoe koud het is in de schaduw van de torens met kantelen; ik weet dat in de grote hal met de marmeren trap de geur van herfst hangt, van het eerste verval, als het nog net lekker ruikt. Ik weet hoe het behang eruitziet.

Terug naar de paarse bloemen. Ik weet nog steeds niet goed wat ik nou eigenlijk zie als ik naar ze kijk. Het duidelijkste dat ik me realiseer is dat hun kleur versterkt wordt. Misschien niet alleen in de schemering, maar altijd, alsof dat paars mijn aandacht probeert te trekken. Maar waarom probeert het mijn aandacht te trekken? Wat willen de paarse bloemen me laten zien? Dat vraag ik me al meer dan tien jaar af.

Misschien is het antwoord dat ik geen antwoord heb. Misschien proberen de bloemen mijn aandacht te trekken naar het feit dat er vragen zijn die bestaan blijven. Ik sluit mijn ogen. In mijn gedachten kijk ik weer naar al die bloemen die ik de afgelopen jaren zag. De paarse bloemen kijken terug. Ze strekken hun tere blaadjes uit, pulseren hun kleur in de eerste schemering. Ik denk dat zij meer weten van het mysterie, van de dingen die net voorbij de wereld liggen waarin wij leven. Zij bloeien ook in een andere wereld, die wij niet kennen maar waar wij wel voor bestemd zijn. Vermoed ik. Ik weet het natuurlijk niet zeker.

Ik doe mijn ogen open en ben weer terug in de wereld die ik ken. Maar ik blijf dromen van andere werelden. Van de wereld waar Anna en haar echtgenoot wonen en waar ik me soms meer thuis voel dan waar ik ben. Of van de wereld waarvan ik niet weet of ik me er thuis zal voelen, maar waarvan ik hoop dat het wel zo is.

Bij de portiekdeur naar mijn flat groeien ook paarse bloemen. Bij de drempel hebben ze zich door de stenen gewurmd, zodat iedereen over ze heen moet stappen. Ze zijn niet zo bijzonder als de paarse bloemen die mij deden denken aan wat Anna zag toen haar leven voorgoed veranderde. Maar toch zijn ze alweer een opening naar het andere. Ze doen me denken aan wat er nog in het verschiet ligt.

Ergens is er een deur die openkiert naar een andere wereld. Er komt een dag dat ik er doorheen mag. Dan wordt er een hand op mijn schouder gelegd, of – nog fijner zou dat zijn – misschien word ik omhelsd. Dan weet ik wat de paarse bloem me altijd wilde vertellen.

 

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *