Vorig jaar moest ik heel wat moed bij elkaar sprokkelen voor ik een vuurtje had dat brandde. Alles achterlaten en een jaar naar Engeland gaan? Oef. Nu moet ik moed verzamelen om het Engelse haardvuur de rug toe te keren. Het knappert zo knus, en er zitten zulke lieve mensen omheen.
In één blog mijn jaar op All Nations Christian College samenvatten, zou te ambitieus zijn; zelfs in boekvorm heb ik een trilogie nodig. Vooral de docenten kunnen onmiddellijk als romanpersonages aan de slag.
Wat te denken van de heel kleine docent met een ernstige gehoorbeschadiging en de meest twinkelende ogen die ik ooit heb gezien – die er altijd voor kiest om in de eetzaal zijn gesprekken met mij fluisterend te voeren, zodat ik merk hoe doof ik zelf ben.
De docente die verantwoordelijk is voor kunst zal ik evenmin snel vergeten. Haar gang vertoont een onmiskenbare gelijkenis met die van een pauw, ze trekt iedereen uit het laatste restje comfortzone en schaamt zich daar zo duidelijk niet voor dat wij er niet over durven te klagen.
Dan is er nog de verlegen natuurkundige plus dominee met zoveel kennis dat ik altijd wil dat haar lessen langer duren; de docente antropologie die als een flamingo één been optrekt terwijl ze lesgeeft (ze zegt dat het goed is voor haar rug); de gepensioneerde die vrijwillig les geeft in Hebreeuws en Oud Testament en er sociaal gezien altijd in slaagt iets heel verkeerds te zeggen. En zo voort, en zo voort.
En dan de studenten. Die Nederlandse die er te veel lol in had me “Elsje” te noemen en altijd verrukt was als ik dreigde met represailles, de wijze Britse die in één zin meer zinnigs kan zeggen dan ik in zeventig, de Amerikaanse die zo sterk leek maar ook zo kwetsbaar bleek, en met wie ik meer kon delen dan ik verwachtte, de 19-jarige Duitse klasgenote van wie ik helaas pas in trimester drie ontdekte dat we hetzelfde gevoel voor humor heeft. Dankzij haar denk ik bij de Drie-eenheid nu aan navigatie – als je me persoonlijk tegenkomt, zal ik proberen uit te leggen waarom. De laatste tijd zitten we elkaar in de klas foute berichtjes te sturen. Ik voel me steeds jonger…
En dan is er nog de omgeving. Het landhuis Easneye vormt het centrum van All Nations. Ik deed er corvee in de winter, en dwaalde door schemerige gangen terwijl ik mij in andere eeuwen waande. Ik zat er tijdens een coffee party in de salon, waar je nog net kan zien hoe de familie Buxton er leefde toen het huis van hen was, en waande me heel iemand anders.
De omgeving is ook niet te negeren. Bij iedere wandeling denk ik: ‘Nog even en ik zie dit niet meer.’ Dat dacht ik ook bij mijn vaste rondjes in Nederland – ik telde ongeveer honderd dagen van tevoren al af hoelang ik er nog zou lopen. Helaas doe ik dat nu weer. Paden door de velden, langs rijpend graan en hoge paarse bloemen. Paden door de bossen, waar hoge dennen statig op me neerkijken, of beuken zich in zulke grillige bochten wringen dat ik aan sprookjes denk.
Het afgelopen jaar heb ik ontdekt dat de fauna in Engeland heel anders is dan Nederland. Ik zag voor het eerst van mijn leven patrijzen en heb veel vreemde vogels zien vliegen (letterlijk, niet figuurlijk!) waarvan ik geen idee heb wat hun namen zijn. Het valt op hoeveel dierlijk leven hier alleen leeft omdat mensen onvoorzichtig waren met de exoten die ze naar Engeland haalden. Ik struikelde over grijze eekhoorns, en zag heel wat munkjacks voor me vluchten, Chinese hertjes, veel kleiner dan de Europese neven, maar wel nieuwsgieriger: vaak bleven ze op een afstandje stilstaan om me filosoferend te bekijken.
Opvallend dat ik juist de exoten zag vluchten. Het deed me realiseren dat ik ook een vreemdeling ben. Op doorreis, in de wereld, nu in Engeland. Twee Hongkongse klasgenoten, een pasgetrouwd stel, leerden “hoi” en “doei” zeggen in het Nederlands. Ze deden het perfect, maar zagen er altijd nogal onaangedaan bij uit. Voor mij is het nu ook tijd om doei te zeggen. Ik ben niet onaangedaan.