Door kinderogen

Laatst zag ik tijdens het wandelen een regenton zoals ik ze vroeger tekende: niet vierkant en van plastic, maar van hout en met een ronde buik. Zo aan het begin van de vroege lente, bracht die regenton me terug aan het begin van mijn leven, toen ik door kinderogen een heel andere wereld zag.

Als ik mijn ogen een beetje dichtknijp, of ze juist heel goed openhoud, kan ik die wereld nog net terughalen. Die regenton ontdekte ik ook maar nauwelijks, zelfs in de winter verscholen achter bomen die groen blijven. Mijn wandelingen langs het landgoed Dordwijk helpen om de dromen die in de kindertijd bijna echt zijn, wat gemakkelijker te zien. Laatst liep ik erlangs met een vriendin die soortgelijke ogen heeft. ‘Hé,’ riep ze, ‘dat lijkt het huis van Hans en Grietje.’ Precies de associatie die ik ook altijd heb als ik het houten huisje zie, zonder ramen van glas, misschien ooit gebouwd als een schuurtje, of als een speeltje voor welgestelde kinderen.

Als ik langs landgoed Dordwijk loop, houd ik ook altijd even stil bij een halfdode kastanje waar in twee grote gaten kauwenfamilies hun kinderen groot brengen. In het koude seizoen zitten de volwassenen soms naast elkaar op een tak bij de ingang, scherp scheldend op het weer of kijvend over de nestelingen die niet meer langskomen fladderen. Als ik wat verder loop kijk ik in donker water dat bijna stilstaat, als in een wazige spiegel.

Maar ik hoef niet altijd te wandelen om me te verwonderen. Laatst zat ik in de keuken naar de regen te staren. Over het dak van de schuur groeit klimop en op een klein stukje muur bewaart het zijn link met de grond waaruit hij opgekronkeld is. Tijdens de gestage regen dansten de druppels van het blad dat zij lieten trillen naar het blad eronder, en toen de regen harder werd, leek er een fonteintje te ontstaan, of een waterrad voor kabouters.

Het vogelhuisje in de tuin laat me ook dromen. Er is een berkentak zo omheen gegroeid dat er een soort opstapje voor vogels ontstaan is, net onder het gat waardoor ze binnen kunnen hippen. Ik denk aan alle filmpjes vanuit nestboxen die ik heb gezien: kale koolmeesjes die zich langzaam tooien in glanzend geel en briljant blauw en dan naar buiten huppen, de wereld in. Hoe zou het zijn om te leven in zo’n vogelnest, gemaakt door mensen of uitgehold in een boom? Als kind maakte ik tekeningen van mensen die in enorme bomen woonden. Als jonge tiener ben ik aan een verhaal begonnen van mensen die zo leefden. Ik geloof dat ik niet verder kwam dan de eerste pagina. Ik kan me niet echt voorstellen hoe het moet zijn. Het verlangen het ooit te ervaren blijft.

Nu de lente al heel vroeg haar mantel uitspreidt over het land, komen er zo veel bloemen tegelijk op dat ik mijn oude verwondering soms bijna kwijtraak. Sneeuwklokjes zijn minder speciaal als je een dag later ziet dat ook madeliefjes hun kopjes opsteken, alsof bloeien in februari helemaal geen prestatie is. Ook de krokussen laten zich al in al hun kleuren zien. De narcissen hebben wat meer moeite, misschien omdat zij groter zijn en hun trompetten meer energie kosten om te maken en dan ook nog breed uit te zetten. De narcissen zijn ook zo geel dat nu zij zich ten toon spreiden de lente al wat “echter” lijkt, wat warmer. Ik zet me schrap voor de hitte die kan volgen, ook steeds vroeger in het jaar.

Veel van de sneeuwklokjes beginnen al te verwelken. Ik heb de neiging erbij neer te knielen, nu het nog kan, om zeker te weten dat ik ze echt niet intens zachte belletjes laten klinken, waarbij feeën danspassen zetten die je alleen kunt zien als je naar de Efteling gaat. Vroeger geloofde ik dat bíjna. Maar het regent te vaak om met mijn knieën in het gras te zitten – en misschien ben ik te oud om sommige dromen nog echt te kunnen geloven. Naar kabouters en feeën zoek ik niet meer. Tegelijkertijd ben ik juist toen ik volwassen werd gaan zien, dat er meer is dan ik met mijn volwassen ogen ooit kan waarnemen.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *