Zoals ik al eerder schreef, verbleef ik vorige week in een klooster. Bezinning en gebed – daar ging ik voor. Zoals ik al vreesde bleek de praktijk weerbarstig.
Het begon er al mee dat aan de enige andere gast die er al was, een soort verwrongen spiegel van mezelf leek. Ik wil haar privacy niet schenden, maar laat ik zeggen dat de overeenkomsten tussen ons zo ver gingen dat ze zelfs Japans gestudeerd bleek te hebben. Ik vroeg me wat ongerust af waarom God juist zo’n medegast had geregeld. Ik vreesde het antwoord op mijn vraag.
En dan hetgene waarvoor ik kwam… Vier dagen zonder afleiding, vier dagen zonder telefoon. Tijd om de Heer te zoeken, om Hem te loven en om te bidden. Ah, wat klinkt dat oprecht vroom – en wat is het vreselijk lastig.
Ik had geen boeken bij me. Mijn telefoon stond uit en ik mocht hem van mezelf niet aanzetten. God loven bleek na vijf minuten al lastig. Mijn gedachten gingen alle kanten uit, behalve de zijne. In het klooster zijn er elke dag zes samenkomsten (de eerste om zes uur ’s morgens). Na heel weinig van die samenkomsten wist ik weer dat ik echt niet katholiek ben: formaliteit en structuur doen niets voor mijn geloofsbeleving. Ik vroeg mij af waarom ik eigenlijk gekomen was.
De eerste nacht sliep ik slecht en had ik het koud. Na de bijeenkomst om zes uur, zat ik in het donker op mijn kamer. Ik wilde tijd nemen voor gebed, maar overwoog vooral of ik met goed fatsoen naar huis kon gaan.
Later die ochtend liep ik in de kloostertuin. De dag was zonnig en fris. Ik hield stil bij een hoge eik, een van de weinige bomen in de hof die nog bladeren droeg. Ik keek omhoog naar de goudbruine pracht en voelde een bijna heidens genot – het gevoel van thuiskomen dat me zo vaak overvalt als ik naar bomen kijk. Dat heidense was niet handig in een klooster, vond ik. En ik vroeg me maar weer af: hoe richt ik me op God?
Het werd die dag alleen maar lastiger in mijn hoofd, en in het klooster. ’s Middags arriveerden er, voor een periode van twee van ‘mijn’ vier dagen, een groep van negen giebelende tieners. Een gedeelte van de mensheid die ik gewoonlijk graag vermijd, vooral omdat ze zo de neiging hebben mij – of iedereen – belachelijk te maken.
Ik las die dag veel in de Bijbel, maar vooral om niet te veel na te hoeven denken. In de eerste samenkomst waar de tieners bij waren, grinnikten de tieners vrij onmiskenbaar, en vrij genadeloos, om mijn volwassen medegast. Laat onbenoemd blijven waarom, maar het had met haar uiterlijk te maken en ik weet hoe dat voelt. Misschien weet ik dat wat te goed.
Ik bleef na de samenkomst in de kerk, tot hij door iedereen verlaten was behalve door mij. En ik bad tot God. Ik zei dat ik Hem graag wilde loven, omdat ik veel heb om Hem dankbaar voor te zijn, maar dat ik het opvallend lastig vond om dat loven echt voor elkaar te krijgen.
Ik hield het bidden niet lang vol. Ik ging weer de tuin in, en liet me weer betoveren. Eerst door het gedeelte van de tuin dat ik niet in mocht, dat voor de nonnen is bestemd en er sprookjesachtig uitziet, met brede herfstlanen. Toen door een kolossale den, die zich voor de kloosterkerk de hemel in strekt. En ik bedacht me dat die boom er waarschijnlijk nog zal staan als ik dood ben en er al was voordat ik leefde. Ik bedacht me dat mystieke ervaringen er af en toe zijn en dat dat prachtig is, maar dat het leven meestal niet zo is. Dat het vergankelijk is, maar dat God er wel altijd bij is, en dat dat erg waardevol is. Dat is zelfs essentieel.
Toen ging ik naar binnen en vroeg zuster Hildegard, de gastenzuster, hoe ze dat nou deed, dat bidden. Ze keek wat ongemakkelijk, en vertelde toen hoe moeilijk zij het vond om zich te concentreren. Ze raadde me aan om vooral niet te lang achter elkaar te bidden, en mild te zijn als mijn gedachten afdwaalden. Dat was goed om te horen.