Vorige week was ik een paar dagen bij een vriendin in Enschede. Ze heeft een vuurkorf en bij eerdere bezoekjes zaten we daar weleens ’s avonds omheen. Deze keer kwam het er niet van: de enige avond dat hij aanging, was ik vroeg naar bed gegaan (stomme naweeën van de chemo). De andere avonden was het te fris. Maar vreemd genoeg droomde ik tijdens een van mijn laatste dagen in Enschede met open ogen dat ik wel bij de vuurkorf zat.
De hitte van het vuur sloeg tegen mijn gezicht; in de naderende duisternis zag ik dunne slingers rook de hemel in dansen. En zo vlak voor Pinksteren kon ik niet anders dan denken aan hoe de Heilige Geest bij de eerste Pinksteren als vuur over mensen werd uitgestort. Het verbrandde hen niet, maar transformeerde hen wel.
Ik lees momenteel Leviticus, niet het meest inspirerende boek van de Bijbel. Na mijn droom die geen droom was, was ik minder slaperig toen ik over al die offers las waar Leviticus mee volstaat: “Dan laat [de priester] het dier op het brandende hout dat op het altaar ligt, in rook opgaan. Zo is het een brandoffer, een geurige gave die de HEER behaagt.”
Ik heb die offers nooit zo begrepen: al die weerloze dieren die gedood worden om de zonden van mensen teniet te doen. Ook na mijn jaar aan de bijbelschool heb ik er vragen over. Maar nu denk ik: het volk gaf wat voor hen het waardevolst was. Als wij nu zouden offeren, zouden we de fik steken in onze iPhone, en voor een zondeoffer een stapel bankbiljetten op het altaar leggen.
De geur was een geurige gave die de HEER behaagt. Hm… De geur steeg op, net zoals de rook van de vuurkorf. De kringeltjes rook die ik zag verdwijnen al snel in de eindeloze lucht, die lucht die letterlijk nergens zijn einde vindt. Misschien verwarmt hij uiteindelijk de hemel, waarvan we niet weten waar die is. Misschien overal, net buiten het zicht van onze ooghoeken, zo ongrijpbaar als vuur, dat ons kan verwarmen en kan vernietigen.
De joden brachten hun offers, en bleven dat doen tot er geen Tempel meer was. Daarna kwamen ze samen in synagogen, uiteindelijk over heel de wereld, omdat ze werden verspreid, als as van een vuur dat uitgegaan is, koud is geworden. Ik denk dat ze nog steeds een geurige gave waren, door hun trouw aan de geboden, door hun weigering God los te laten.
En wij heidenen kregen een nieuw vuur. Een paar decennia voordat de Tempel van de joden werd verwoest, werd de Tempel van de christenen verwoest: Jezus belandde aan het kruis. Of eigenlijk: God belandde aan het kruis. Hij liet zichzelf offeren, als een geurige gave voor zichzelf, zodat iedereen die de echtheid van dat offer erkende, nooit meer hoefde te offeren.
En Hij stond weer op. Geen stank steeg op van Jezus’ lichaam terwijl het ontbond. Het ontbond niet. Het kreeg nieuw leven, en gaf ons allemaal nieuw leven. Niet lang nadat Jezus terugkeerde naar de hemel werd de Heilige Geest uitgestort. Vuur dat niet verwoest. Vuur dat leven brengt.
Ik ben niet doodgegaan, niet zoals Jezus is gestorven. Ik zou me nooit durven vergelijken met Hem. Maar ik heb wel de angst voor de dood ervaren. En nu zoek ik weer dat vuur, dat mijn gezicht zal verhitten maar niet verschroeien. Ik wil het wel uit de hemel sleuren en uitstorten over Japan en over Nederland en over iedereen, waar dan ook, die het wil ontvangen. Ik wil dat het diep in mijn hart brandt en blijft branden.
Maar ik ga daar natuurlijk niet over. Ik ben een klein vlammetje. Ik kan alleen maar gaan naar plekken waar het droog is, en daar alles in lichtelaaie zetten. Of ik kan reizen naar de grenzen van de dageraad, waar het misschien nog koud is, en daar delen van het vlammetje, en vertellen over het echte vuur.
God zegt dat ik nog even geduld moet hebben, dat het nog te vroeg is om te reizen. Tot die tijd ga ik vast bij het vuur zitten. Kom je erbij? Gezellig een fikkie stoken? Barbecue met een gesprek over de Offergave? Van harte welkom!