Eerste licht en wietlucht

Een collega heeft me uitgenodigd een ochtend bij haar te komen werken. Dus loop ik in het eerste licht door Dordrecht. Eind februari, iets meer dan een week na ijs en sneeuw, twijfelde ik voor het weggaan of ik mijn winterjas nodig had. Ik droom van licht met warmte erin.

Maar het is nog maar kwart over zeven – het is niet meer donker, maar het echte licht verbergt zich onder de horizon. Ik peins over mijn route. Ik loop graag door parken, maar schat in dat het Merwestein Park nog dicht is: het gaat na zonsondergang tot aan zonsopkomst op slot. Maar de poort is open (de sleutel is niet gebroken). Ik glip door de poort en geniet.

Wat is dat toch met het eerste licht, of met parken? De wereld lijkt nieuw gemaakt, het licht is het eerste licht van de eerste dag. Ik tuur naar bomen langs een donker watertje en het voelt alsof ik mijn ogen moet scherpstellen, of eigenlijk alsof de bomen nog scherp moeten worden, alsof ze nog niet helemaal te voorschijn zijn gekomen uit het Eden waar ze ’s nachts gemaakt zijn, of waar ze zich terugtrekken als de duisternis over de aarde ligt.

En dan ruik ik wiet. De wereld is door de verdovende lucht gelijk normaal. Want wie is er aan het roken – en waar? Ik zie nog niemand.

Ah – daar, bij een bankje. Donker haar, een slungelige gestalte, wat gebogen, zodat ik niet weet of er een tiener staat of iemand die veel ouder is. Ik kom dichterbij. Er wordt een gezicht naar me opgeheven en dan weet ik het nog niet. Ik zeg gedag en er is stilte. Ik loop door en de wereld is nog steeds normaal.

Nou ja, bijna normaal. Want dat Merwestein Park is toch wel bijzonder – ik moet er vaker komen. Er staat een boom waarvan de stronk zich vertakt als een boeket, waarvan de takken zich rechtstreeks vanuit de wortels lijken uit te spreiden. De stronk is compleet omringd door steen, alsof mensen zonder fantasie bang zijn dat haar bijzonderheid zich te ver verspreidt. De herten van het park liggen allemaal bij elkaar rondom één boom, bewegingsloos. Ze staren me aan alsof mijn komst de hertentovenaar heeft verdreven. Haastig loop ik door – misschien heb ik net iets te veel wiet opgesnoven.

Ik passeer weer een poort en loop terug de wereld in. Vlak bij het station bel ik aan bij mijn collega. Die ochtend hoor ik goederentreinen en maar liefst drie brandweerwagens. Maar ik zit in het mooie interieur van mijn creatieve collega, waardoor de wereld toch bijzonder blijft, en ik geniet van haar licht. Gewoonlijk zit ik tegenover haar op kantoor. Nu ben ik me weer veel meer bewust hoe waardevol dat is. Ze is niet meer vanzelfsprekend. Ik voel mezelf lichter worden, meer mezelf, gewoon omdat ik er iemand tegenover me zit zonder schermen tussen ons in. Die lockdown doet toch meer met me dan ik had gedacht.

Even peins ik over de dagopening die ik aan het voorbereiden ben voor de volgende dag. Ik heb laatst een mooi stukje gehoord over Jesaja 60: Sta op en schitter – of: Sta op en word verlicht. Die tekst die bijna een cliché is geworden voor christelijke vrouwenbijeenkomsten is weer voor me gaan leven. Ik heb er een mooie stuk over gevonden (lees het hier), waarin het wordt gekoppeld aan Jezus’ opdracht om ons licht te laten schijnen zodat onze Vader verheerlijk wordt. Het verlangen om dat te doen wordt steeds sterker. Ik voel het fonkelen in me.

Aan het eind van de morgen loop ik terug door het Merwestein Park. Er wordt gesnoeid en iemand leegt vuilnisbakken – ik snuif de geur op van achtergebleven energydrank. Van betovering is weinig sprake meer, behalve dan door externe invloeden. Er fietst iemand achter me. Hij spreekt iets Oost-Europees en zit nogal wankel op zijn fiets. Wat verderop loopt een moeder die in een soortgelijke taal spreekt. Naast haar drentelt een kleuter, die dingen optilt uit het grindpad. Misschien ziet zij juwelen waar wij steentjes zien. Ik bid haar toe dat zij haar hele leven de schoonheid van de wereld zal zien zonder er stukken van zichzelf voor hoeven te verdoven.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *