Een trouwe meelezer van deze blogs sprak me vandaag aan via Facebook. ‘Het is hier wel weer onrustig met al die wind,’ schreef ze. ‘Gisteravond ging het flink tekeer 😱, toen heb ik zelfs de rolgordijnen dicht gedaan om het enigszins uit te sluiten. Dus als je de wind soms spreekt 🙄?’ De wind sprak zeker. En ik dácht dat ik dat wel leuk vond.
Een paar maanden geleden waren er nieuwsberichten over: de wind hield zich zo rustig. In de herfst bleven de bladeren maar aan de bomen hangen. Geen storm die ze er vanaf zwiepte. En de winter – zover je van een winter kunt spreken – is grauw en regenachtig en zo saai dat de wind niet eens de moeite neemt om te gapen.
Behalve de laatste dagen! De wind beukte een welkom toen ik gisteren buiten stapte, zowel ’s morgens als ’s middags. Er was op de terugweg uit mijn werk zelfs een moment dat de wind me bijna onderuit schoffelde op de Noordendijk. Het lukte de wind net niet. Misschien was dat de reden dat afgelopen nacht de wind langs mijn raam jankte, op zoek naar een plek om binnen te komen.
Ik ben niet opgestaan om een raam te openen. Ik vind de wind leuk, maar de wind heeft wel de neiging om mijn huis totaal over te nemen als de wind de kans krijgt. Vanmorgen lees ik, behaaglijk in bed, een beschrijving over een onweersstorm. Heerlijk om me voor te stellen, maar fijn om er niet in te zitten – of te liggen.
Ik had kunnen weten dat de wind niet geamuseerd zou zijn over mijn houding. Zodra ik buiten stap, weer op weg naar het werk, zoemt de wind langs mij heen. Het is niet koud genoeg om te laten huiveren, maar ik heb de indruk dat het om mij heen wel duisterder wordt. Wolken pakken zich samen en krijgen kracht: ze drukken tegen mijn huid alsof ze me willen laten krimpen. Onzin natuurlijk, houd ik mij – bijna overtuigd – haastig voor.
Op weg naar het werk. Bij de enige kruising waar ik moet wachten op groen licht, slaan vrachtwagens af die heipalen vervoeren. Hun ladingen wijken zo uit dat ik dankbaar ben dat het vroeg is en ze niet per ongelijk tegen ander verkeer rijden. In mijn gedachten gaat het helemaal mis: de heipalen schieten los en de eerste mist me nog maar net. De tweede valt, eindeloos langzaam, ook van de vrachtwagen. En ik ben te laat: ik wil wegstappen, struikel, val – de paal verplettert me. Er blijven niet eens kruimels van me over.
Haastig steek ik over – haastig loop ik verder. De wind jankt langs me heen, schudt aan de hoge populieren op de Noordendijk en laat al hun takken bibberen. In mij bibbert ook iets. Ik denk aan de vulkaan op de Filipijnen waar ik gisteren zoveel beelden van zag. Een bruidspaar in een tuin, hand in hand bij de voorganger, met achter hen alsmaar hoger oprijzende zwarte wolken. Kolkende lavastromen, wolken waar de bliksem in rondgaat – apocalyptische beelden. Ik bibber harder, van een kou in mezelf.
De vulkaan heet Taal en in mijn eigen taal verzint mijn hoofd een vulkaan in Dordrecht. Krakend breekt het asfalt van de dijk open: hier ontstaat de krater. Onder mijn voeten stroomt de lava, die een berg omhoog zal stuwen, waaruit as en hitte gebraakt gaan worden. En voordat de wind zelfs maar de kans heeft om mijn fantasie aan te blazen, zie ik nog meer beelden: die bus in China die op het punt staat weg te rijden en dan in een sinkhole verdwijnt. De aarde die zich gewoon opent en alles verslindt. Mensen schieten te hulp, maar de aarde opent zich verder en zij verdwijnen ook. Geen kans op redding: onmiddellijk erna volgt een explosie.
De wind jankt nog steeds. Het geluid vermengt zich met het geluid van de auto’s op de snelweg die boven mijn hoofd op het viaduct voorbij gaan. Ik hoor het geluid van botsingen die er niet zijn.
Even vraag ik me af of ik te veel koffie op heb. Maar ik heb nog helemaal niets gedronken. Er is niet eens een storm, behalve dan in mijn hoofd. Het waait alleen een beetje. En dat wordt al minder. Heus…
Ja, weer de wind. De wind die rukt takjen en laat daken kraken. De wind zit in je hoofd en alles is warrig. Hij schud ook je hersenen heen en weer. Mooi geschreven Els.