Lekker weer, hè, het afgelopen weekend? Bijna iedereen heeft ervan genoten, al vraagt een mens zich wel af of dit soort temperaturen in oktober betekent dat de zon nog harder haar best aan het doen is om de poolkappen te laten smelten. En er was nog een nadeel. De wind wordt belachelijk vrolijk van zonnig weer.
Ik was afgelopen weekend van plan om veel te schrijven, maar ik moest echt naar buiten. Het was weer om flink te wandelen. In plaats daarvan ging ik shoppen. Winkel in, winkel uit – waarom deed ik het mezelf aan op zonnige dagen? Het werd ook gelijk afgestraft.
‘Enge ziekte!’ schreeuwde ik, toen ik Simon Lévelt uitkwam en de wind me de lucht in gooide. Ik had net een beker gekocht voor een collega – ik wilde niet dat die kapot viel. En ik wilde ook de bonbons die ik mezelf had gegund niet verliezen. Ik greep alles steviger vast en lette erop om niet tegen de wind te zeggen dat de wind me moest loslaten. De wind is nogal letterlijk en ik waaide al hoog boven het Gemeentehuis. Als de wind me zou loslaten, zou ik te pletter vallen.
‘Gezellig, hè?!’ riep de wind. ‘Gezellig, hè?!’
‘Nee!’ schreeuwde ik. Dat is fijn van de wind: de wind begrijpt het als je zelf ook letterlijk bent.
De wind gooide me hoger de lucht in, dwars door een wolk – ik kuchte door alle deeltjes wolk die ik binnenkreeg (die verhalen dat wolken alleen uit vormen van waterdruppels bestaan, zijn onzin – stof en veren en zaagsel krijg je binnen als je erdoorheen valt, en vooral als je omhoog valt doet het pijn aan je keel).
Nog net op tijd griste de wind me weer beet. We waaiden om de Grote Kerk heen. Het was elf uur: mijn oren deden zeer van het diepe gebimbam van de kerk. Ik vind de Grote Kerk van een afstandje heel plechtig en mooi klinken. Van dichtbij vond ik haar… ‘Haal me hier weg!’ riep ik. ‘Besmettelijke enge ziekte!’
De wind gooide me nog eens omhoog. Weer een wolk (met verhoudingsgewijs veel zaagsel en veren, rotwolk!) en weer griste de wind me net op tijd terug. Het had niet veel gescheeld of ik was op de kleine wijzer van de toren terechtgekomen.
‘Raar!’ riep de wind. ‘Raar! Zulk mooi weer en jij hebt het alleen maar over enge ziektes.’ De wind blies me verder, naar het water tussen Dordrecht en Zwijndrecht, dat er sprankelend blauw uitzag (maar erg koud zou zijn als de wind me erin liet vallen).
Ik kuchte, een beetje theatraal hopelijk. ‘Het is zo koud,’ riep ik, met maximale zieligheid. ‘Straks word ik zelf ziek.’
‘Koud?’ riep de wind. ‘Koud?! Het is in jaren niet zo warm geweest halverwege oktober.’
‘Hoog in de lucht is het koud,’ schreeuwde ik. ‘Snap je nou niets?!’
‘Moet ik je naar Spanje blazen?’ riep de wind. ‘Of naar Afrika? Naar de Sahara?’ De wind klonk akelig enthousiast.
‘Nee!’ riep ik. ‘Nee!’ En ik wilde zeggen “Zet me gewoon neer,” maar ik dacht er nog net op tijd aan dat we boven de rivier waren. ‘Bemoei me niet altijd met mij. Laat me gewoon door de Voorstraat lopen. Laat me winkelen als ik daar zin in heb!’
‘Om chocolade te kopen die je straks lang niet zo lekker vindt als je nu denkt? Echt? Echt? Terwijl jij ook met mij kunt waaien?’
Ik zuchtte. ‘Om een cadeau te kopen voor iemand die ik graag iets wil geven.’ En toen de wind daar alleen maar om waaide (nogal frisjes, alsof de wind twijfelde aan mijn medemenselijkheid), en toen de schreeuwen van de meeuwen klonken als spottend gelach, gilde ik: ‘Besmettelijke enge ziekte die leidt tot een pijnlijke dood! Laat me gewoon doen wat ik zelf wil!’
De wind waaide terug naar Dordrecht. Vlak bij Simon Lévelt (en dus vlak bij Njoy, waar de chocolade extreem lekker is), zette de wind mij neer. ‘Waarom zou je alleen willen doen wat jij wilt?’ vroeg de wind.
De wind stelt vragen die te lastig zijn. Ik zei iets tegen de wind dat ik niet in een column kan zetten. Ik besloot dat ik nog lang niet klaar was met shoppen.
de wind kunnen zien als een soort persoon , is dat kunst of zo…..
Of fantasie?