Vakantie in Nederland. De uitdrukking kan beelden oproepen van campings in de regen, van luisteren naar het klapperen van je tanden en het rillen van je botten. In mijn geval betekent het in mijn eigen huis zijn terwijl weldadige augustusdagen zich om me heen vlijen.
Ik voel me iedere dag rustiger worden. Er wordt niets van mij verwacht; ik hoef met niemand te praten als ik dat niet wil. Alleen de zon houdt me iedere dag gezelschap.
Om onze relatie zo goed mogelijk te houden, ga ik iedere dag wandelen, in mijn “eigen” Wantijpark. Ik zou dat park onderhand saai moeten vinden – ik ben er al zo vaak geweest – maar het Wantijpark is nooit saai. Ik word nog rustiger als ik er binnenstap. Misschien komt dat omdat er aan bomen niets recht en strak is. Ze kronkelen, groeien scheef, worden wonderschoon volwassen en oud.
Als ik in het park ben, of in een bos, geloof ik altijd dat ik nog iets te verwachten heb van het leven, dat alle dromen die ik had toen ik twaalf was, of 22, nog uit kunnen komen. Ik denk ook nog steeds dat als ik maar net wat beter keek, ik tussen de schaduwen van de bomen een pad naar een andere wereld zou vinden.
Intussen let ik ook op wat mijn ogen wel zien. De beekjes en vijvers vol kroos, zo veel dat je denkt dat je erover kunt lopen. De zwanen, het ouderpaar en drie nakomelingen die bijna net zo groot zijn als vader en moeder maar nog grijs en vaag donzig.
Ik haal opgelucht adem als ik wat verderop de jonge reiger zie die vorige week steeds voor mij vluchtte. De laatste dagen was hij onzichtbaar. Ik was bang dat hij verjaagd was, of dood – het park is geen paradijs. Maar hij staat weer langs het water, wat wankel en wijdbeens. Ernstig tuurt hij naar het kroos. Ik vraag me af of zijn ogen scherp genoeg zijn om er dwars doorheen vis te ontwaren.
In de vakantie heb ik ook (nog) meer tijd om te lezen. Ik ben nu bezig met een boek van Dickens: Grote Verwachtingen. Jaren geleden heb ik het in het Engels gelezen. Toen vond ik het een van zijn minst interessante boeken. Ik denk omdat het een van zijn meest realistische boeken is, zonder happy end. Het was te duister en te pijnlijk.
Nu lees ik het dus in het Nederlands. Misschien dat het me daardoor nog meer raakt. Ik zie nu pas hoe prachtig gedetailleerd de personages zijn, vaak zo geloofwaardig dat je ze hoort ademen. Ik zie hoe huiveringwekkend het venijn is van Miss Havisham, de vrouw die geen verwachtingen voor het leven meer heeft, de vrouw die de tijd voor zichzelf heeft stopgezet toen ze wist dat haar dromen niet zouden uitkomen. Alleen daarom al wil ik wél weer verwachtingen hebben. Stiekem probeer ik ze te koesteren, dicht tegen mijn hart gedrukt, zodat ze niet kunnen vallen.
Ik ben weer bezig een boek te schrijven. Of eigenlijk ben ik daar al twee jaar mee bezig, maar dat stomme boek wilde maar niet worden wat ik wilde dat het was. Ik heb geworsteld, gemopperd, de moed opgegeven en de moed weer opgezocht. Nog nooit heb ik zo’n moeite gehad om te beschrijven wat ik droomde.
Al die tijd hebben mijn personages op een kluitje van een afstand naar mij staan kijken. Ik had de indruk dat ze niet dichtbij wilden komen, dat ze me niet echt vertrouwden – of echt niet. Nu begin ik eindelijk te begrijpen wat hun beweegt. Ik stap op de vrouwelijke hoofdpersoon af. ‘Ik doorzie je!’ zeg ik. ‘Ik snap wat er in je omgaat.’
Ze fronst en zwijgt, maar ik voel me niet afgewezen. Ik schrik niet eens – ik weet dat ze terughoudend is en daardoor bot overkomt. Ik zal mild zijn voor haar. Want wie weet wordt het boek met haar verhaal het boek dat mijn grote verwachtingen waarmaakt. Zo in de vakantie durf ik het bijna te geloven.