Deel twee uit het dagboek van Maria Magdalena. We zijn de vorige keer geëindigd bij de arrestatie van Jezus.
Het is alsof de demonen terug zijn. De hele nacht hebben ze mijn hart aan stukken gescheurd. De Rabbi, mijn meester, is gearresteerd. De Romeinen hebben hem gegeseld, zegt Johanna. Ik zie het nu met eigen ogen. Ik sta bij het paleis van Stadhouder Pilatus, achter de leiders van het volk. Geronnen bloed en blauwe plekken vervormen het gezicht van de Rabbi. Zijn handen zijn gebonden. Hoe durven ze?! Als ik me maar door die menigte van belangrijke mannen durfde te persen, zou ik Hem lossnijden, zoals Hij mij heeft losgesneden.
De Stadhouder zit op zijn stoel en roept: ‘Wie wilt u dat ik voor u zal loslaten, Barabbas of Jezus, Die Christus genoemd wordt?’ Hoe kan dat een vraag zijn?! ‘Jezus,’ gil ik, ‘Jezus!’ Maar mijn stem is blind en doof. Voor mij schreeuwen alle kelen: ‘Barabbas.’ Het geluid is als onweer. De stadhouder fronst, bijna zoals Judas fronste. ‘Wat zal ik dan doen met Jezus, Die Christus genoemd wordt?’ vraagt hij. Weer klinkt uit alle kelen tegelijk een antwoord, een vreselijk antwoord: ‘Laat Hem gekruisigd worden!’ Ik weet niet wat er dan gebeurt. Ik geloof dat ik flauwval. Alles is zwart – in mijn hoofd dondert het.
Dat moment is het enige moment dat ik de Rabbi in de steek laat. De rest van de dag ben ik vlak bij Hem, maar toch altijd te ver weg. Ik zie hoe ze Hem door de straten jagen met het kruis op zijn rug, als een dief. Het voelt alsof ze mij door de straten jagen. Ik probeer me door de menigte te duwen, maar de mensen duwen me terug. Ik ben veel te ver weg als de Rabbi omvalt en Romeinen tegen Hem aan trappen. En ik weet dat het nog veel erger zal worden. De Rabbi die mijn leven en dat van zoveel anderen genas, zullen ze doden. Ik schreeuw naar de hemel. Ik schreeuw naar Adonai dat Hij moet ingrijpen voordat het te laat is.
Maar de Almachtige grijpt niet in. We staan bij Golgotha – Schedelplaats. Ze slaan spijkers door Zijn armen en benen. Ik hoor Hem schreeuwen. Ik probeer naar Hem toe te rennen, Hem te bevrijden. Maar voor de derde keer houdt een menigte me weg van Hem. Het kruis wordt opgericht, de Rabbi hangt tussen twee misdadigers. Boven Zijn hoofd is een opschrift: DIT IS JEZUS, DE KONING VAN DE JODEN. Dat is de waarheid, maar het is als een beschuldiging bedoeld. De omstanders lachen. ‘U Die de tempel afbreekt en in drie dagen opbouwt, verlos Uzelf,’ roepen ze. ‘Als U de Zoon van God bent, kom dan van het kruis af!’
Hij komt niet van het Kruis af. Ik hoor Hem kreunen; ik zie Hem kronkelen van de pijn. Onder Hem kijken de Romeinse bewakers onverschillig toe. En dan… even denk ik dat ik weer ga flauwvallen, want om mij heen wordt alles donker. Maar de duisternis is niet in mij. Ook andere mensen kijken verbaasd rond: midden op de dag komt er duisternis over de stad. Gaat het dan toch onweren? De lucht voelt weer klam; duizend onzichtbare gestalten drukken zich tegen me aan. In de stilte van het plotselinge duister roept de Rabbi: ‘Mijn God, Mijn God, waarom hebt U Mij verlaten?’ In mijzelf fluister ik de woorden na. De Rabbi sterft. Ik ben alleen. De hele wereld is alleen.
Als ik eindelijk bij de Rabbi ben, kan Hij mijn zorg voor Hem niet meer voelen. Jozef van Arimathea heeft van Pilatus het lichaam van de Rabbi gekregen. Ik help om het voor te bereiden op het graf. Ik raak de huid aan waar doornen in Zijn hoofd en spijkers in Zijn armen en benen zijn gedrongen. Ik was Hem met mijn tranen. Alles is leegte. Zo was mijn leven vroeger. Daarom konden de demonen komen: omdat ik dacht dat zij de leegte zouden vullen die bestaat als geen mens om je geeft. Met nog meer tranen was ik de Rabbi. Ik bedank Hem, want Hij hief de leegte op. Waar Hij was, kon leegte niet bestaan.
Komt nu de leegte terug? Ik denk over die vraag na als de Rabbi in het nieuwe graf van Jozef is gelegd, uitgehakt in de rots. Jozef is weggegaan nadat de grote steen voor het graf gewenteld is. Ik blijf er zitten, samen met een van de andere vrouwen, die ook Maria heet. Het liefst zou ik er voor eeuwig blijven zitten, maar het is bijna sabbat. We moeten Hem alleen laten.
Volgende week het laatste deel.