Zoë en ik lopen samen in de tuin van Northend Abbey. Het landhuis zien we slechts in de verte, achter kastanjebomen die uitbotten en walnotenbomen die nog kaal zijn. We zijn in de oude tuin, waar de vogels eerbiedig fluisteren en de waar deze zonnige dag het water van de oude vijver stil en zwart blijft.
Zoë trekt me aan mijn vingers mee. We komen op een klein veld. ‘Kijk,’ roept ze. Ze spreidt haar armen en vingers breed uit. ‘Kijk!’
Ik kijk. Ik zie niets. Er is een grasveldje met aan het einde braamstruiken die net hun nieuwe blaadjes hebben. Hun stekels voor dit jaar lijken nog onzichtbaar. Een musje vlucht tussen de takken door het duister in.
‘Kijk nou!’ roept Zoë.
Ik kijk naar haar.
‘Kijk nou!’ Zoë valt op haar knieën, en dan zie ik de paardenbloemen. Ze zijn al niet geel meer: ze wachten bolrond wit op het eerste zuchtje van de wind om uit elkaar geblazen te worden. ‘Mooi, hè?’
Een paardenbloem mooi…? Ik blijf rechtop staan, maar Zoë’s ogen als ze naar me opkijkt zijn zo glanzend dat dat moeilijk is.
‘Al die kleine witte puntjes zitten allemaal ietsie pietsie preciezie helemaal op ietsie pietsie preciezie de juiste plek,’ fluistert ze eerbiedig. ‘Dat is echt knap!’
Ik kniel naast haar neer, grijp een stengel van een paardenbloem en blaas. Witte monstertjes waaien van me weg.
En naast me is het even heel stil. ‘Wat doe je nou?’ hijgt Zoë.
Dit wordt een educatief momentje. ‘Ik help de wind,’ leg ik uit. ‘Het zaad van de paardenbloem wordt verspreid en –’
‘Nou is de paardenbloem stuk!’
Dit wordt géén educatief moment. Zoë’s ogen glanzen weer, maar van onverwacht en vreselijk vocht. Haastig zeg ik: ‘Nee, er komen juist alleen maar meer paardenbloemen. De wind neemt ze –’
‘Daar komt de wind! De wind is boos omdat jij zijn werk doet. Nou is de wind het gruwelijke gromgriezelgedrocht geworden!’
Ik volg Zoë’s wijzende vinger. Wat is er met de zonnige dag gebeurd? De halve hemel wordt gevuld door opzwellende wolken, blauw, grauw, zwart als het bewijs van een voorbije klap in je gezicht. In de stille bomen beginnen alle nieuwe bladeren te fluisteren. Dan is er een vlaag van de wind die voelt als een nieuwe klap: pasgeboren blaadjes en verse twijgjes worden losgescheurd van hun ouders.
‘Eh…’ zeg ik.
Zoë is vergevingsgezinder dan ik meestal ben: ze neemt weer mijn hand en lacht. ‘De wind is leuk als hij het gruwelijke gromgriezelgedrocht wordt. Maar we gaan wel naar binnen, hè? Want anders maakt de wind ons helemaal nat!’
‘Eh…’
Er wordt gelukkig niet echt antwoord van me verwacht. Aan de hand die Zoë om mijn wijsvinger heeft geslagen hol ik met haar mee de tuin door. De nog kale walnootbomen zwiepen alsof ze willen dansen, de wind holt met ons mee en probeert ons in te halen. Tegelijk vult hij de hele hemel boven ons met een zwarte koepel van kolkende wolken.
‘Zwarte slagroom!’ lacht Zoë. Haar tranen zijn alweer verdwenen. We staan nu bij een van de stompe torens van Northend Abbey. De wereld is zijn schaduw zwart van de naderende donkerte, maar Zoë houdt stil, vlak bij de deur naar veiligheid, en kijkt verliefd op naar de hemel. De zwarte slagroom is overal, als van een taart die een miljoen kilo weegt en ons ieder moment kan verpletteren. De wind zwiept om ons heen, maar niet alsof de wind nog in een feestelijke stemming is. De wind kan ons ieder moment tegen de muren gooien. En die muren zijn honderden jaren ouder dan wij; wij zullen uiteenspatten in duizenden schilfertjes en kiezeltjes en zij zullen onverschillig blijven staan.
‘Nu snel naar binnen, Zoë,’ roep ik – probeer ik te roepen, maar mijn woorden vliegen weg.
Lachend heft Zoë haar handen op. De eerste druppels spetten op haar wangen, als nieuwe tranen. ‘Dag gruwelijk gromgriezelgedrocht,’ roept ze naar de wind. ‘Jij bent zo spannend dat ik jou leuk vind en niet eng.’
Heel even valt ieder boomblad stil. Een briesje streelt langs ons heen. De wind is stiekem een softie.
Dan gromt de eerste donder en vluchten we naar binnen.
Prachtig en boeiend geschreven Els met de wind in de hoofdrol. En Zoe is zo heerlijk kinderlijk.
Pingback: De zeventiende graaf van Northend | Els van Weijen