Het Poetin-gevoel

Het is donderdag. De wind en ik drinken thee. De wind is in een rustige bui. Het tafelkleed waait een beetje, zodat het bloemetjesmotief bijna geurt, maar de schilderijen aan de muur hangen stil.

De mildheid van de wind maakt mij niet mild. ‘Je stelt je te veel aan,’ zeg ik, terwijl ik knabbel van een taartje met karamel en zeezout. Ik probeer het heel langzaam te eten, zodat ik daarna geen ambitie voel om ook de rest van de taart naar binnen te schrokken.

De wind buigt zich over een theekopje. Het ene moment zie ik nog thee, het volgende moment is alle thee weg.

‘Dat bedoel ik nou,’ zeg ik. ‘Dat overdréven gedoe.’

‘Wolken drijven over,’ zegt de wind, in een poging grappig te doen. ‘En ik zorg daarvoor.’

‘Dat weet ik onderhand wel. Maar moet je echt ijsberen deze kant uitblazen? Het is echt belachelijk koud. Dat is op zich niet erg, maar die snijdende wind… die is wel erg.’

‘Dat is mijn Poetin-gevoel,’ zegt de wind.

‘Pardon?’

Ik staar de wind aan, en de wind kijkt terug, onkarakteristiek uitdrukkingsloos.

‘Je Poetin-gevoel?’ vraag ik.

‘Ik sla weleens een krant open, en als ik er zin in heb blaas ik haar een eind mee en lees ik haar. Ik las wat over onoverwinnelijke wapens die meneer Poetin zou hebben. Daar word ik niet zo blij van. Want ik ben natuurlijk sterker. Ik ben altijd sterker. Dan iedereen.’

Ik zucht. ‘Tuurlijk,’ zeg ik.

De wind blaast vijftig boterkoeken weg. ‘Inderdaad,’ zegt de wind.

Ik zucht nog eens.

‘Waarom willen mensen altijd onoverwinnelijk zijn?’ vraagt de wind, maar niet alsof de wind denkt dat er antwoorden zijn op die vraag. ‘Waarom moeten mensen doodgemaakt worden? Als ik mijn adem laat blazen vanuit Rusland, huiveren de mensen in Europa. Dan ligt er sneeuw op de warmste stranden van Frankrijk en kan de paus sneeuwballen gooien in Rome. Als ik mild ben, wordt het warm en lachen de mensen. En toch willen mensen elkaar haten en willen ze invloed hebben over wie leeft en wie sterft. Dat is toch raar? Ze kunnen toch ook gewoon mij de baas laten zijn? Bij mij is het nooit saai.’

Ik overpeins de vragen en opmerkingen van de wind en merk dat ik geen antwoorden heb. De wind slurpt nog een pot thee leeg.

Die donderdagavond is het volle maan. Ik ga nog even de straat op, omdat ik – irritant genoeg –  nog steeds trek heb na alle karamel met zeezout. Soms is trek als een zeurend kind in mijn hoofd, dat maar niet wil stoppen met huilen en mopperen.

De wind heeft geen genade die avond: de wind blaast door wat een winterjas zou moeten zijn en laat me voelen dat ik geen macht heb. Maar toch is de wereld mooi. De lucht is helder en nog een beetje blauw in het vallen van de avond. De maan rijst ernstig de hemel in en staart me aan. Ik ben me bewust van schoonheid en ik ben dankbaar dat ik schoonheid kan zien – dat er toch altijd iets is om blij over te zijn, ook als je je niet blij voelt. Ik houd me voor dat ik dat heel goed moet onthouden (hoewel ik al weet dat ik dat waarschijnlijk niet zal doen).

Als ik terugkeer naar huis, met dingen in mijn tas die ik eigenlijk niet wilde kopen en eten, is de hemel donkerder geworden en de maan helderder. Ze is zo mooi dat ik glimlach.

En dan gaat er een weekend voorbij waarin de wind nog een tijdje langer laat voelen dat de wind kouder is dan de sterkste Rus. Als de wind dat zat is, strooit de wind met sneeuw, alsof het poedersuiker is. Ik vind de wereld glad en ik ben bang om te vallen, maar ik weet dat de wind daarvan niet onder de indruk is. De wind blaast het woord “vertrouwen” in mijn oren.

Op zondagmiddag wordt het warm en weten we opeens niet meer wat kou is. Als ik maandag tussen de middag met een collega wandel en klaag over het feit dat ik te veel gegeten heb, doe ik mijn jas los en lijkt niets meer erg te zijn. Ik glimlach.

 

One thought on “Het Poetin-gevoel

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *