Het zou kunnen

Ik heb van die dagen dat mijn verbeelding voor mij uitholt. Dat mijn mentale filters het niet doen. Dan zie ik opeens verhalen waar ze er (misschien) niet zijn. Het overkomt me vooral als ik een beetje moe ben, of in een onbekende omgeving zit. Wat dat betreft kan ik in Engeland mijn hart ophalen.

Op een vrije woensdag stap ik de zonnige herfst in. De wind dwarrelt om me heen en mijn gedachten dwarrelen alle kanten uit. Niet voor het eerst valt het me op dat onder de grote eiken die in de grasvelden staan zo veel brandnetels groeien. En de groei eindigt precies onder het uiteinde van de takken. Zou de eik met zijn bladeren aanwijzen tot waar de brandnetels mogen groeien? Of zijn de brandnetels stiekem heel nerveus, bang voor het grote open grasveld waar koeien hen kunnen vertrappen? Of is het helemaal anders en vermijden koeien de eiken omdat die bomen stiekem een superheldenkracht hebben die ze alleen aan dieren laten zien? Loeien koeien omdat ze bang zijn voor bomen?

Ik loop verder, over smalle paadjes waar de beuken naar me toe buigen om me eens goed te bekijken. Tussen de wortels van bijna alle bomen liggen holen verscholen. Ik probeer me voor te houden dat kabouters niet bestaan – dat er konijnen wonen, en in de grotere misschien vossen. Ik hoop dat ik mezelf overtuig.

Ik laat het bos achter me en loop over het jaagpad langs het kanaal naar de dichtstbijzijnde stad. Er is net gesnoeid, met grof geschut: bomen en struiken zijn verwond en lijken bijna te kreunen. Ik hoor ze nog net niet. Een els houdt een gehavende tak op alsof ze om een verband vraagt.

Halverwege komt een kromme oude vrouw met een kromme oude stok me tegemoet. Haar twee honden zijn collies met ogen die op die van mensen lijken. Eentje vermijdt mijn blik, alsof hij een geheim probeert te bewaren. De ander kijkt me aan alsof hij ieder moment iets tegen me zou kunnen zeggen. Als ik verder loop vraag ik me af wat het was.

Ik ben blij als ik de stad bereik en de vraag kan loslaten. Ik stap de supermarkt binnen en even gaat mijn aandacht exclusief naar wat Tesco’s allemaal te bieden heeft. Maar bij de kassa ben ik weer afgeleid. Buiten stapt een volumineuze vrouw op een stel jochies af die voor de supermarkt op een bankje zitten. Haar krullende halflange haar is bovenop vastgezet met een grote klem – ik probeer niet te denken aan hanenkammen. Ze begint te argumenteren. Ik hoor natuurlijk niet wat ze zegt, maar als ik buitenstap zijn de jochies verdwenen en zit de vrouw op het bankje. Ze steekt net tevreden een sigaret op. Zou ze de jongens streng hebben toegesproken alleen maar om dit bankje voor zichzelf te hebben? Het zou kunnen.

Ik begin aan de terugweg. Er rijdt een bestelwagentje voorbij, met daarop groot het woord: “Stress?” Erachter staat welk nummer de lezer dan kan bellen. Even stel ik me voor dat de bouwvakkers in de bestelwagen met hamers en beitels iemands stress te lijf gaan. De ene roept naar de ander: ‘Hier zit nog een beetje; schraap dat snel weg.’ En als ze klaar zijn met schrapen, pakken ze witte verf en smeren ze alle bewijs van hun werk weg.

Ik verlaat de doorgaande weg en keer terug naar het jaagpad. In het water dobberen ganzen (andere dan in Nederland: Canadese, met een zwarte kop). Er zwemt één jonge zwaan tussen, die door de ganzen wordt genegeerd. Misschien is hij het lelijke eendje uit het sprookje. Het zou kunnen.

Ik word afgeleid: achter me komen joggers aanrennen. ‘Goedemiddag!’ roepen ze – in het Nederlands. Het zijn medeleerlingen van de bijbelschool.

De betovering is verbroken: door dat Nederlands weet ik weer dat ik in een heel gewoon Engeland ben. Wat verderop zie ik iets zwemmen in het kanaal. Heel even wil ik nog geloven dat het een zeehond is, of een bever, maar het is gewoon een hond. En zijn baasje heeft geen groen haar, maar een groene muts. En ze draagt geen rode koningsmantel. Het is gewoon een jas. Denk ik.

One thought on “Het zou kunnen

  1. 😊😊
    Het begin van je spinsels herinnert me een aan een klein meisje een paar weken geleden.
    Wij zaten onder bomen op een terrasje te lunchen. Een groot gezelschap, ik denk ouders miet kinderen en kleinkinderen, waren uitgegeten en vertrokken. Een klein meisje ik denk een jaar of 3, bukte bij een boom. Wat kleine kinderen eerder zien dan volwassenen, er was een rood deur geschilderd onderaan de boom. (Ik had het niet gezien, terwijl het wel in mijn gezichtsveld was). Ze probeerde het deurtje open te maken, wat uiteraard niet ging. Een serveerster lachte en haar moeder zei dat ze mee moest komen. Maar nee het deurtje moest open. Ik zei…..” ze zijn net weggegaan”, dus de deur zit op slot. O, nou dan maar met mama mee naar huis. 😊

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *