Hoofdstuk Dertien – Emocratie (1)

WBRQODG12L

Het was 4 november. Vier weken sinds de ramp. In die vier weken had ik nauwelijks geslapen, alleen als de uitputting te erg werd. Verder was ik vrij rustig. Hoe vaak ik het afgelopen jaar ook had gedacht – of had gevreesd – dat ik nooit zonder Thomas zou kunnen leven, ik was er nu van overtuigd dat ik dat wel kon, met redelijk gemak zelfs, zolang ik mijn emoties maar beheerste. Op 4 november liep ik even het risico te huilen terwijl ik een bed opmaakte voor Eliza en me bedacht hoe anders haar bezoek zou zijn dan de vorige keer dat ze naar Londen kwam, maar ik riep mijn sentimentele gedoe onmiddellijk tot de orde.

Toen ik klaar was verdiepte ik mij in de krant. Uit respect voor Thomas las ik tegenwoordig de Financial Times. Er stond een bericht in over Garland Oil: er was nog steeds onzekerheid over wie de plek van Thomas zou overnemen. Mij leek Martin een nogal voor de hand liggende keuze, maar niet iedereen zag dat al in. De meningen waren zelfs ernstig verdeeld. Dat was de reden waarom Eliza naar Engeland kwam.

Vlak voordat ik naar het vliegveld vertrok overwoog ik een snelle borrel om Eliza’s verblijf aan te kunnen, zeker toen ik me realiseerde dat ze waarschijnlijk over haar broer zou willen praten, maar ik deed het niet. Drank zou me nooit meer kunnen verdoven. Ik was weer kalm toen ik in de auto zat, nog steeds de Jaguar, die Martin beschikbaar stelde wanneer ik maar wenste, en nog steeds met George als chauffeur. De man barstte op de raarste momenten in tranen uit. Soms wilde ik Martin om een andere chauffeur vragen, maar ik zag er steeds weer van af: als ik Martin mailde over iets praktisch, stuurde hij mails terug met vragen over hoe het met me ging.

In de aankomsthal van Heathrow wachtte ik op de vrouw die in andere omstandigheden mijn schoonzus zou zijn geworden. Toen ze naar me toe kwam lopen, zag ik dat ze kleiner en valer was. Ze leek niet meer zo op Thomas. Het lukte me om haar te omhelzen, maar ik had helemaal niet het idee dat ik een levend wezen vasthad: ze voelde koud aan. Eliza huilde. ‘Het is niet eerlijk, Caro, het is niet eerlijk.’ Ik wist niet wat ik moest zeggen. Ik dacht alleen: “Ze noemt me nog steeds Caro, net als Thomas.” Dat vond ik lief.

 

Eliza hield stil op de drempel naar de woonkamer. Ik wist dat ze dezelfde gedaante ontwaard had die ik er zag. Toen liep ze de kamer in, liet zich in een bank zakken en huilde weer. Ik liep naar de keuken. Tegen de tijd dat ik terugkeerde met koffie waren Eliza’s ogen gelukkig droog. Ik vroeg haar naar de stand van zaken rondom de vervanging van Thomas.

Eliza zuchtte. ‘Ging het maar om vervanging. Thomas, Julie, mijn moeder en ik hebben allemaal onze eigen aandelen in het bedrijf. Thomas heeft de meeste, maar moeder heeft ook een flink percentage. Ze is door andere aandeelhouders benaderd om haar gedeelte te verkopen. Omdat ze Thomas niet zal laten doodverklaren, kunnen zijn aandelen voorlopig niet worden gebruikt om invloed uit te oefenen. Als moeder de verkoop doorzet, krijgen de kopers in essentie een meerderheidsstem en verliezen we als gezin de controle over het bedrijf. Dat is precies waar moeder naar streeft.’

‘Wát?’

‘Ze heeft het nooit fijn gevonden dat ze een deel van het bedrijf bezat – het is een link naar mijn vader. Nu Thomas dood is wil ze alle banden verbreken.’

Ik sprong op; het was onmogelijk om nog te blijven zitten. ‘Dat kan ze niet doen! Thomas houdt van het bedrijf!’

‘Ik weet het. Maar dat is geen argument voor mijn moeder.’

‘Dat is belachelijk. Ik ga haar vanavond bellen. Ze moet van mening veranderen.’

Eliza glimlachte zwakjes. ‘Probeer het maar. Ik wil het bedrijf ook niet loslaten, niet nu al tenminste. Maar als wij onze invloed behouden, komen we terug bij ons oorspronkelijke probleem: wie gaat Thomas vervangen? Clark Roberts heeft aangeboden om te helpen. Hij zegt dat hij graag weer de uitdaging zou aangaan om zelf een bedrijf te leiden, na alle tijd dat hij alleen in bedrijven investeerde.’

‘Nee. Dat moet je niet toelaten. Thomas zou het niet goed vinden. Clark wil al langer zelf een bedrijf leiden. Hij heeft er een gekocht, maar op een manier waar Thomas het niet mee eens was.’

‘Dat wist ik helemaal niet. Oké, dan laten we Clark even buiten beschouwing. Martin Saunders lijkt een logische optie; alleen hoor ik rare verhalen over hem.’

Daar kon ik om grinniken. ‘Hij is ook raar. Maar ga toch maar met hem praten. Hij weet alles over het bedrijf en hij is erg intelligent. Thomas heeft ontzettend veel vertrouwen in hem.’

‘Ik zal een afspraak met hem maken, hoewel dat natuurlijk alleen zin heeft als we moeder kunnen overtuigen dat ze haar aandelen niet moet verkopen.’

‘Zover krijg ik haar wel.’

Ik zei het stellig, maar daarna verliet mijn vastberadenheid me. Toen ik om me heen keek, op zoek naar iets dat me kon afleiden van Eliza’s blik, voelde ik de zenuwachtigheid die de laatste tijd soms over me kwam. Mijn hart fladderde in mijn borst en ik vond het moeilijk om te slikken.

‘Het is zo jammer dat je nooit mijn schoonzus zult zijn,’ mompelde Eliza.

‘We houden contact, zei je laatst.’

‘Natuurlijk.’

Ik ging weer zitten en dronk mijn koffie om de nieuwe stilte te negeren.

‘Huil je veel?’ vroeg Eliza.

Ik haalde mijn schouders op. ‘Ik huil nooit.’

‘Daar was ik al bang voor.’

‘Dat betekent niet dat ik geen verdriet heb. Ik toon het alleen anders.’

‘Huilen helpt, Caroline.’

‘Volgens mij wordt huilen overschat. We leven in een emocratie: we moeten alles wat we voelen maar laten zien.’ Ik stond weer op en wandelde rondjes door de woonkamer. ‘Ik voel me vreemd. Soms geloof ik niet eens dat Thomas dood is.’

‘Dat is normaal.’

Ik moest me inhouden om niet scherp te reageren. ‘Dat is het niet. Hij kan die explosie niet hebben overleefd, volgens de politie. Hij is echt dood.’

‘Voor jou niet.’

Ik stond stil en staarde uit het raam. ‘Het is ongelooflijk. Een maand geleden leefde hij nog. We zouden gaan trouwen. We dachten aan kinderen. Kinderen, Eliza!’ Ik draaide me naar haar om. ‘Er komen geen kinderen. Er komt niets en niemand meer.’

Eliza zat ineengekrompen op de bank, alsof ze het koud had, maar nu hief ze haar hoofd op. ‘Natuurlijk wel. Op een gegeven moment wordt het leven weer beter.’

‘Hoezo? Waar baseer je die overtuiging op?’

‘God is aanwezig, ook nu, ook als we dat niet ervaren. Hij helpt ons door ons verdriet heen. Hij zal ons leven weer vorm geven.’

‘Ik geloof niet in God. Echt niet.’

‘Dat weet ik. Maar Hij is er toch. Ik bid dat je Hem zult leren kennen, werkelijk zult leren kennen.’

‘De God die Thomas dood heeft laten gaan? De God waar Thomas niet in geloofde? Dat klinkt echt heel aantrekkelijk.’ Toen hoorde ik hoe hard mijn stem was. ‘Denk je dat Thomas nu bij God is?’ vroeg ik, op een rustiger toon.

‘Dat weet ik niet.’ Eliza begon weer te huilen. Ik wendde me af en staarde naar de rivier, die alsmaar doorstroomde naar de zee. Naar Thomas.

 

Nadat Eliza naar bed was gegaan, toen het ochtend was in Nieuw-Zeeland, belde ik Thomas’ moeder. Mrs Garland (ik wist niet waarom ze na haar scheiding niet haar meisjesnaam weer had aangenomen) was even stil nadat ik me voorgesteld had. ‘Hallo, Miss Jacobs,’ zei ze toen. ‘Wat bijzonder om u eindelijk te spreken.’ Ze klonk niet alsof ze er bijzonder blij mee was.

‘Noemt u me alstublieft Caroline. Ik heb met Eliza over het bedrijf gepraat.’

Mrs Garland leek via de telefoon vorst uit te ademen. ‘Ja?’

‘Ze vertelde me dat u uw aandelen wilt verkopen. Dat kunt u niet doen.’ Het was fijn om de reputatie voor Nederlandse directheid eens in te kunnen zetten.

‘Ik weet niet hoe u op dat idee gekomen bent. Natuurlijk kan ik dat wel.’

‘Thomas hield van zijn werk. Waar hij ook is, hij zou het vreselijk vinden als u zijn droom verkoopt.’

‘Waar hij ook is? Ik dacht gehoord te hebben dat u er geen geloof op nahoudt.’

‘Wat heeft dat ermee te maken?’

‘Met die vraag bewijst u al dat u mijn motieven totaal niet begrijpt. Ik wil iedere verbinding verbreken met een bedrijf dat voor twee mannen belangrijker was dan hun leven met God. Zij –’

‘Ik denk dat ik u wel begrijp. Ik snap uw gemengde gevoelens voor een bedrijf dat is opgericht door uw ex-man. Maar Thomas genoot van zijn werk. Het dreef hem.’

‘Miss Jacobs, u begrijpt helemaal niets. Probeer me niet te overtuigen van zaken die u niet eens aangaan. Ik zal mijn aandelen gewoon verkopen.’

‘Dat mag u niet doen. Het zou fout zijn.’

‘Fout? Ik ben benieuwd wat u met dat woord precies bedoelt. Bij wijze van spreken dan: u hoeft niet te antwoorden. Geeft u me Eliza maar.’

‘Eliza ligt in bed. Zij wil trouwens ook het bedrijf niet uit handen geven. Het is van Thomas, niet van haar vader.’

‘Miss Jacobs, geef me Eliza.’

‘Waarom noemt u me niet Caroline? Uw zoon was van plan met me te trouwen. Ik hou net zo veel van hem als u dat doet.’

‘Beledig me niet, Miss Jacobs. U moet niet denken dat u in een jaar evenveel van Thomas hebt leren houden als ik van mijn kind. U vindt weer iemand anders.’

‘Hoe zou dat mogelijk zijn? Ik weet hoe speciaal Thomas is – ik weet dat hij onvervangbaar is. Mrs Garland, vandaag dacht ik eraan dat ik nooit Thomas’ kind zal dragen, nooit iets levends in mijn handen zal houden dat deel van hem is. Maar u kunt het bedrijf als zijn kind zien, een kind dat zich nog steeds ontwikkelt. Een kind waar hij erg veel van houdt.’

Stilte. Ik dacht dat ik Mrs Garland hoorde slikken. ‘Sentimenteel,’ beet ze, maar ik vond het hoopvol dat ze niet meer in hele zinnen praatte.

‘Natuurlijk niet. U wilt de laatste verbinding met Thomas niet verbreken. Dat kunt u niet, net zoals ik dat niet kan.’

‘Sentimenteel,’ zei ze weer, maar haar stem was moeilijker te verstaan. Huilde ze? ‘Niets kan nog… Wat we ook doen, hij komt niet…’ Ze stokte.

‘We kunnen hem nog niet loslaten. U verlangt er toch ook naar dat er iets aan hem blijft herinneren? Dat iets dat Thomas heeft voortgebracht impact blijft hebben op de wereld?’

Ik hoefde er niet langer naar te raden of ze huilde. ‘U hebt gelijk,’ bracht ze uit. ‘Zeg maar tegen Eliza dat ik van mening ben veranderd.’

‘Dank u – dank u wel.’

‘Zwijg,’ gromde Mrs Garland. Toen hing ze op.

 

Een paar uur nadat ik met Mrs Garland had gepraat, liep Eliza de kamer in. Ik glimlachte naar haar. ‘Ik had niet gedacht dat je zo snel wakker zou worden na die lange reis.’

Eliza beantwoordde mijn glimlach niet. ‘Waarom lig je niet in bed?’

‘Ik kan niet slapen.’

‘Je moet proberen te rusten.’

‘Alsjeblieft, Eliza, je klinkt als een moeder.’

‘Dat ben ik ook.’ Ze kwam naast me zitten. ‘Waarom probeer je in ieder geval niet om te slapen? Misschien lukt het.’

‘Ik ga wel eens naar bed en soms slaap ik, maar meestal niet en dan heb ik nachtmerries zonder dat ik slaap. Ik kan beter hier zitten.’ Ik glimlachte weer, zo vrolijk mogelijk. ‘Ik heb je moeder gebeld. Je hoeft de aandelen niet te verkopen.’

‘Dat is briljant.’ Eliza glimlachte nog steeds niet. ‘Je had nog nooit met moeder gepraat, hè?’

‘Nee. Ik geloof niet dat ze me erg aardig vond. Ze noemde me steeds Miss Jacobs.’

‘Ze bedoelt het goed; ze is alleen een beetje apart. En ze heeft het zwaar.’ Eliza legde een hand op mijn arm. ‘Ga naar bed.’

Dat deed ik, om haar een plezier te doen. De rest van de uren van de nacht staarde ik naar het plafond.

 

De volgende ochtend, toen Eliza in St John’s Wood bij Martin was, belde Cassandra me. Ik keek naar haar naam op mijn telefoon en vroeg me af waarom ze mij belde terwijl Eliza bij haar was, maar ik nam niet op.

Een minuut later kreeg ik een bericht. ‘Blijf niet zwijgen, Caroline. Martin en Eliza zitten samen over zaken te praten, en ik wil heel graag met jou praten.’ Ik staarde weer naar de telefoon. Toen hij begon te rinkelen, liet ik hem bijna uit mijn handen vallen.

‘Hoi Cassandra.’

‘Hoi lieverd. Fijn dat je opneemt.’

‘Ik had de telefoon in mijn handen toen hij ging.’

‘En je nam volautomatisch op, terwijl je dat eigenlijk niet wilde.’

‘Ja. Sorry.’

Cassandra lachte, heel zachtjes, bijna verlegen. ‘Maakt niet uit. Ik ben blij dat ik je stem hoor. Ik zou je het liefst een hele dikke knuffel geven, of je helemaal nooit meer loslaten.’

‘Ik wil niet dat iemand me knuffelt. Ik wil dat iedereen van me afblijft.’

Even was het stil aan de andere kant van de lijn. ‘Oké. Goed om te weten – ik zal er rekening mee houden. Mag ik binnenkort een keertje langskomen?’

‘Waarom? Thomas is dood. Wij hebben nooit meer iets met elkaar te maken.’

‘Natuurlijk wel. Ik wil je nog steeds leren kennen. Dat heb ik je al heel vaak verteld, maar je lijkt me maar niet te willen geloven.’

‘Martin en Thomas zitten niet meer samen in de directie van Garland Oil. Martin is straks helemaal in zijn eentje de directie. Dat is fijn voor hem – hij heeft me ooit verteld dat hij dat graag wilde. En voor alle duidelijkheid: ik ben niet jaloers of bitter of zo. Ik vind hem de juiste man op de juiste plek en ik gun hem zijn succes. Maar er is geen reden meer waarom wij elkaar beter moeten leren kennen.’

‘Caroline –’

‘Als je denkt dat je me moet bekeren, kan ik je gelijk vertellen dat dat vergeefse moeite is. En me beter leren kleden of make-up gebruiken vind ik niet meer interessant. Ik wil nog wel mijn excuses aanbieden voor het feit dat ik niets van me heb laten horen na je miskraam – dat spijt me echt. Ik hoop dat je snel zwanger wordt.’

‘Dank je,’ zei Cassandra. Ze klonk wat hees.

‘Zullen we nu ophangen? Dank je voor je belangstelling. Het was gezellig met je, die paar keer dat we elkaar gesproken hebben.’

‘Nee, Caroline, dat was het niet.’ Ik hoorde Cassandra naar adem happen, alsof ze schrok van haar eigen woorden. Zelf schrok ik niet. ‘Je probeerde me altijd op een afstand te houden. Doe dat nu alsjeblieft niet. Hoe gaat het met je? Wat wil je gaan doen nu Thomas… nu Thomas…’

‘Nu Thomas dood is?’ hielp ik. ‘Ik heb geen idee. Ik wil in Engeland blijven, maar ik weet nog niet precies hoe ik me ga bezighouden. Ik ga in ieder geval een baan zoeken. Zo snel mogelijk.’

‘Echt? Denk je niet dat je eerst tijd nodig hebt om te herstellen van het verlies van Thomas?’

Mijn antwoord ontsnapte me voordat ik het kon tegenhouden. ‘Ik denk niet dat ik van hem zal herstellen. Mijn leven is tot stilstand gekomen en ik verwacht niet dat het ooit weer in beweging komt. Ik kan alleen maar het beste maken van de stagnatie.’

‘Oh Caroline… Dat is niet waar. Ik zal niet beweren dat dit zomaar overgaat, maar over een tijd zul je –’

‘Waag het niet om te zeggen dat ik me ooit beter ga voelen. Thomas en ik waren voorbestemd om samen te zijn. Ik weet dat het melodramatisch klinkt, maar dat maakt me niets meer uit. Sommige mensen horen bij elkaar. Dat is echt zo.’

‘Ja.’

‘Maar hij is weg – stomme helikopter. Misschien zou het makkelijker zijn als ik kon slapen, maar ik zie hem de hele nacht. Hij glimlacht naar me, Cassandra, op zijn allerliefste manier. Ik probeer terug te glimlachen. Soms is dat best moeilijk.’

‘Zou hij niet willen dat je rouwt? Zou hij niet rouwen als de rollen omgedraaid waren?’

‘Ik kan niet rouwen of krijsen of huilen. Zulke dingen doe ik niet.’

‘Waarom niet?’

‘Dat kan ik gewoon niet. Ik wil het niet. Er wordt te veel waarde gehecht aan tranen. Thomas en ik hebben samen een prachtig jaar gehad – er is geen reden om te rouwen.’

‘Hij is dood. Hij is dood, Caroline, en dat is heel erg.’

‘Zijn herinnering leeft nog – daar kan ik op teren.’

‘Je zult nooit nieuwe herinneringen hebben.’

‘Het lijkt wel of je me verdrietiger probeert te krijgen dan ik ben. Dat is geloof ik gewoonlijk niet de bedoeling van dit soort telefoontjes. Ik maak me niet druk over een gebrek aan nieuwe herinneringen. Ik kan het aan; ik heb nooit al te hoge verwachtingen van het leven gehad. Goed, ik zal niet met hem trouwen, en we zullen geen kinderen krijgen. Dat is erg. Maar ik vraag me af wat we onze kinderen te bieden zouden hebben gehad. Thomas was vast een goede vader geweest, maar ik heb zelf geen idee hoe ik een moeder moet zijn.’

‘Dat had je kunnen leren. Ik denk dat jij een warme moeder zou zijn.’

‘Ik droomde een keertje dat we een baby hadden. Een meisje. Maar ze zal nooit geboren worden. Nooit.’

Het leek of de woorden die ik sprak zichzelf vormden. Ik begon me raar te voelen: duizelig, wazig. Cassandra stelde andere vragen en ik geloof dat ik antwoord gaf, maar ik kan me totaal niet herinneren hoe en wanneer er aan ons gesprek een einde kwam. Opeens zat ik aan de keukentafel met een vel papier voor mijn neus. Ik schreef de laatste week weer op wat er in me omging. Meestal lukte het me niet goed, maar soms, als de stilte te zwaar werd, lekten er wat regels uit mijn pen. Verhalen schrijven deed ik niet meer, hoewel ik me bedacht dat ik zou kunnen schrijven over alles wat er in mijn leven was geweest en er nooit meer zou zijn.

Ik keek naar het witte papier en kon niets verzinnen om het mee te vullen. Na tien minuten kraste ik, in het Engels: Ik zal proberen te leven tot eer van jou, Thomas. Het hielp niet. Er leek een draaikolk in mezelf te zitten, die me meezoog naar een plaats die ik niet kende.

Op dat moment wandelde Eliza de keuken in. ‘Die Martin is inderdaad raar,’ grinnikte ze. ‘Maar hij is ook fantastisch. Ik heb hem voorgesteld dat hij Thomas vervangt. Hij wil er nog even over nadenken, maar ik denk dat hij, met onze meerderheidssteun achter zich, ja zal zeggen.’

‘Dat is prachtig.’ Ik probeerde te glimlachen, maar mijn spieren weigerden dienst.

Eliza kwam naast me staan en legde een arm om me heen. ‘Je krijgt de groeten van hem. Hij vertelde dat je niet bij de herdenkingsdienst was die het bedrijf heeft georganiseerd.’

Ik schoof bij haar arm vandaan. ‘Sorry. Ik kan niet zo goed tegen mensenmassa’s. Ik wilde gaan, maar het lukte me niet.’

‘Dat snap ik wel. Martin had er ook alle begrip voor. Maar hij is bezorgd om je. Hij en Cassandra willen er graag voor je zijn. Hij zei dat je ze niet binnenlaat.’

Ik snoof. ‘Martins lieve gedoe is onnatuurlijk. Daar kom je vanzelf achter als je hem wat langer kent. Je moest eens weten hoe hij zich gewoonlijk gedraagt.’

Eliza’s hand lag weer op mijn schouder en streelde eroverheen. Ik wilde schreeuwen dat ze daarmee moest ophouden – dat het pijn deed. ‘Probeer niet in je eentje te rouwen. Sta mensen toe om lief voor je zijn, om voor je te zorgen.’

Ik verfrommelde het papier en liep de keuken uit.

 

De volgende ochtend ging Eliza naar de kerk. Ik vertrok tegelijk met haar, maar reisde een heel andere kant uit: naar Richmond Park. Zodra ik de kale druilerigheid van november zag, vroeg ik me af wat ik er deed, maar ik ging toch op een bankje zitten. Daar bleef ik urenlang. Ik wist dat het koud was, maar ik voelde geen kou. Ik voelde niets. Een vrouw met een border collie kwam vragen of alles goed ging, maar toen ik niet antwoordde liep ze door.

Ik keek om me heen en dacht aan de geborgenheid die ik ooit in de natuur gezocht had. Ik herinnerde me mijn vreugde en verlangen als ik gefilterd zonlicht door dennenbomen zag vallen, als ik tuurde in donker water, als ik langs een gesloten hek liep waarachter ik een beschut paadje een landgoed in zag lopen dat voor mij verboden toegang was. En ik kon me niet voorstellen dat ik dat ooit nog zou voelen. Het leek allemaal hol – het liefst had ik tegen een boom getrapt om hem de leegte te verwijten.

Ik liep terug naar de Ondergrondse en reisde naar huis. Weer zat ik in de keuken en weer staarde ik naar een vel papier. Het was wit en leeg. Ik zag Thomas voor me staan, met glanzende ogen. “Ik ben vanavond laat pas weer terug. Ik hou van je. Niet vergeten, hè?”

Ik voelde tranen en werd bang. Ik kon nu niet huilen – dan hield ik nooit meer op. Ik probeerde te schrijven, maar de pen viel uit mijn handen. Opeens kwam ik overeind en schreeuwde ik woorden zonder betekenis de keuken in. En toen huilde ik toch, hete tranen die mijn wangen verschroeiden en mijn ogen verblindden. Ik stompte met mijn vuisten op tafel en ik verlangde naar een mes, om iets mee te doen dat ik zelf niet kon verwoorden, om de pijn op de een of andere manier uit me weg te snijden. Ik kroop onder de tafel, sloeg mijn handen voor mijn ogen. ‘Nee! Nee! Je kunt me niet in de steek laten; dat mag niet. Thomas, alsjeblieft, houd op. Dit is niet leuk meer. Kom terug! Kom nou terug!’ Ik gilde steeds harder, terwijl ik intussen op een afstandje naar mezelf stond te kijken, vol afschuw over de drukte die ik schopte. Ik snapte niet wat me bezielde, maar ik kon er niet mee stoppen. Ik stompte met mijn handen op de vloer; ik trok aan mijn haar; ik schreeuwde totdat mijn longen zeer deden en toen snikte ik alleen nog maar, uitgestrekt op de grond.

Plotseling was Eliza er, naast mij onder de tafel. Ze legde mijn hoofd tegen haar schouder. Haar armen omhelsden me. Ze wiegde me en sprak zachte woorden die ik niet verstond, maar die me opnieuw lieten huilen. Haar aanraking deed nog steeds pijn, maar maakte me ook rustiger. Opeens merkte ik dat ik heel erg moe was.

‘Kom met me mee,’ fluisterde ze. ‘Kom gewoon maar met me mee. Wij zorgen wel voor je.’

 

© Els van Weijen

3 thoughts on “Hoofdstuk Dertien – Emocratie (1)

  1. wat een ongelofelijk en terecht verdriet. Ik hoop dat het nog goed komt met Caroline en dat zij haar draai weer een beetje kan vinden met veel aparte mensen om haar heen.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *