Hoofdstuk Drieëndertig (slot) – Het duister in

THN6VCGM6X

Na een doorwaakte nacht stond ik de volgende morgen vroeg op. Ik liep vanuit het pension naar Lake Windermere. Miljoenen mensen kwamen hier langs op vakantie en vonden het prachtig. Ik keek naar de beboste heuvels aan de overkant van het water dat zo glad was als een ondiep modderpoeltje en bedacht me dat het Lake District een clichévakantiebestemming was, de keuze van iemand die iets in de natuur zocht maar niets origineels kon bedenken. Haastig drukte ik de gedachte weg: ik wilde Thomas straks niet lastigvallen met onvrede. Ik keek opnieuw naar de heuvels en voelde iets van enthousiasme: het zou leuk zijn om daar met Thomas te wandelen. Toen dacht ik aan Brigitte en aan Eve. Ik draaide me weg van alle schoonheid die ik zag en liep terug naar het pension.

Thomas stond bij de voordeur op me te wachten en leek diep in te ademen toen hij me zag. ‘Dus daar ben je! Ik wilde de hospita net vragen om kamer te controleren of je koffer nog wel in je kamer stond.’

Ik kuste hem. ‘Ik laat je heus niet in de steek.’

‘Dat hoor ik graag. Wat zit er in die tas?’

Ik hield de plastic tas in kwestie buiten zijn bereik. ‘Dat gaat jou niets aan. Denk aan wat je zei over controle: jij hoeft ook niet alles te weten.’ Toen kuste ik hem opnieuw. ‘Ik zag dat Cassandra wandelschoenen in mijn koffer heeft gestopt. Die zou ik vandaag graag gebruiken.’

‘Dat treft: ik heb ook wandelschoenen bij me. We gaan zo op pad.’ Thomas streelde mijn gezicht. ‘Je ziet er zonniger uit vandaag. Gaat het wat beter?’

Ik knikte. Ik wílde dat het beter ging; dat was vast al heel wat.

 

Na het ontbijt trokken we de heuvels in. Thomas keek wat wantrouwig naar mijn rugzak. ‘Wat zit daarin?’

‘Hetzelfde dat net in die tas zat waarin je niet mocht kijken. Cassandra had deze rugzak ook ingepakt; daarom gebruik ik hem maar.’

‘Voor de sier, of heb je echt iets bij je dat we straks nodig hebben?’

‘Thomas… Ik meende het toen ik zei dat je niet alles hoeft te weten.’

‘Hm! Wat jij wel moet weten: ik heb gisteren onze familie gesproken. Ze eisen collectief Skypetijd met je. Vanavond nog, als het kan.’

‘Leuk,’ zei ik, maar ik merkte dat ik niet enthousiast klonk. Zwijgend liepen we verder. Het was een dag met rustig, bewolkt weer en gelukkig waren er niet al te veel wandelaars; langzaam voelde ik me kalmer worden. Soms waagde ik een blik op Thomas. Hij leek te genieten van de omgeving en van het lopen. Dat maakte me nog kalmer.

Na ongeveer een uur hielden we even stil. Ik haalde een fles water uit de rugzak. Thomas grijnsde, en dronk toen gulzig. ‘Vandaag is het 6 september, precies twee maanden sinds mijn bevrijding,’ zei hij. ‘Vandaar dat de familie gisteravond contact opnam, toen het bij hen al de zesde was. Michael en Sophie hadden een speciaal lied gemaakt: het “van 6 juli tot 6 september, hoera, hoera lied”. Zouden ze voor 6 oktober weer heel iets anders verzinnen?’

‘Waarschijnlijk wel, ja.’

‘Ze legden er in hun lied nogal veel nadruk op hoe leuk het is dat wij tweeën weer bij elkaar zijn. Zou dat een stille hint van ze zijn?’

‘Natuurlijk.’ Ik leunde tegen hem aan. ‘Ik denk dat ik ook iets ga verzinnen om te laten zien hoe leuk ik dat vind.’

‘Echt? Ik wil je best helpen met het zoeken naar inspiratie – spannende inspiratie.’

Ik stompte hem, maar vertelde hem ook dat ik hem niet meer wilde missen.

‘Dat is het meest zinnige dat je in dagen hebt gezegd.’

‘Thomas…’ Graag had ik hem met een gevatte opmerking tot de orde geroepen, maar er schoot me niets te binnen. Ik deed mijn rugzak weer open en haalde croissants tevoorschijn. ‘Nee,’ zei ik, terwijl ik Thomas’ hand wegtikte, ‘je mag ze nog niet eten. Dit zat net ook in mijn tas. Dit zou ik de afgelopen dagen voor je gekocht hebben als… als… alles anders was geweest. Dan zou ik naar kantoor zijn gekomen, net als vroeger, en had ik me niet laten afschepen als jij over afspraken begon. Ik… oh, verdraaid.’

Thomas trok me tegen zich aan. ‘Huil nou gewoon. Dat vind ik niet erg – dat juich ik zelfs toe. Laat je emoties maar zien. Maar waag het niet te geloven dat je geen recht meer op geluk hebt. Dat heb je wel.’

We wandelden verder, alsmaar hoger, terwijl het wolkendek brak en de zon verscheen. Onze croissants aten we op de top van een steile helling, waar ik Thomas vroeg of hij er totaal niet aan had gedacht om een lunch mee te nemen.

‘Ik verwachtte ergens een pub.’

‘Stadsmens. Londen heeft je grondig verpest.’

‘Jij bent geen stadsmens; dat heb ik geloof ik nooit eerder zo duidelijk begrepen. Ik zie weer een beetje die gloed op je gezicht die er vier jaar geleden voor zorgde dat ik het lastig vond om na te denken. Ik ga je vaker meenemen naar het platteland. Waarom ben je de afgelopen jaren in Londen gebleven als je het met bomen en planten om je heen zo veel beter naar je zin hebt?’

‘Omdat ik in jouw huis woonde.’ Even was ik stil. ‘Ik wilde bij je in de buurt blijven, zover als dat mogelijk was.’

Thomas grinnikte. ‘Ik neem aan dat je je na deze openhartigheid niet meer waagt aan sarcastische opmerkingen over ons huiselijk geluk?’

Ik stompte hem weer.

We waren moe maar tevreden toen we terugkeerden in Bowness. Thomas had het net over een restaurant waar we die avond konden eten toen er een fotograaf voor ons opdoemde, die haastig zijn camera liet klikken. Thomas sloeg een arm om me heen en trok me mee. ‘Ik had niet verwacht dat ze ons hier zouden vinden,’ gromde hij. ‘En je zou denken dat ze onderhand genoeg foto’s hebben.’

Ik voelde me wonderlijk rustig. ‘Waarschijnlijk iemand van een lokale krant die denkt dat hij een zakcentje kan bijverdienen. Ik vermoed dat hij weinig geld voor zijn foto zal krijgen. De pers laat ons vast met rust nu bekend is geworden dat Kelly Van Aken een zakenman in Auckland probeerde te chanteren met valse berichten over wilde nachten in haar armen. Maak je niet druk.’

‘Ik hoop dat je gelijk hebt. Wat me al die tijd echt verbaasd heeft…’ Thomas viel stil.

‘Nou?’

‘Dat Steve Hartford de hele situatie niet gebruikt heeft om het verhaal van Belinda de wereld in te gooien.’ Thomas keek me zijdelings aan.

‘Steve zal niets van zich laten horen.’

‘Hoe weet jij dat zo zeker?’ Even zag ik ergernis op Thomas’ gezicht.

‘Steve heeft een goede reden om zich stil te houden. Hij is degene die me aangevallen heeft.’

‘Wát? Maar waarom? Hij –’

‘Hij heeft me lang geleden al eens duidelijk gemaakt dat bij hem haat en… andere gevoelens dicht bij elkaar liggen. Ik heb niets over hem gezegd omdat ik niet wilde dat jij alsnog met Belinda geconfronteerd werd. Als Steve opgepakt wordt zal hij vast zijn mond niet meer houden.’

‘Caroline –’

‘Nu ga je natuurlijk zeggen dat ik niet voor jou moet invullen. Nou, jammer dan. Ik was gewoon bezorgd om je.’

Opeens lachte Thomas. ‘Mag ik jou wel schattig vinden? Je bent erg lief als je voor me probeert te zorgen. Maar als we terug zijn in Londen moet je aangifte doen. Ik kan het heel goed verdragen om met Belinda geconfronteerd te worden.’ Toen fronste hij. ‘Zolang de pers de zelfmoord van Brigitte er maar niet bij betrekt. Dat moeten we zien te voorkomen.’

‘Thomas, ga niet gelijk bedenken hoe je van alles kunt regelen. Laten we gewoon –’

‘Je trouwt met me, hè? Je bent bezorgd om me – je houdt van me. Je wilt bij me zijn.’

‘Natuurlijk. Natuurlijk trouw ik met je. Ik geloof dat ik nooit een andere keuze heb gehad.’

Thomas bekeek me. ‘En dat vind je niet erg.’ Het klonk bijna als een vraag.

‘Helemaal niet erg.’

Hij nam me in zijn armen en ik deed geen pogingen meer om me los te rukken.

 

We genoten van een excellent diner. Daarna trok ik me terug op mijn kamer en vocht ik met God. Ik vroeg Hem waar Hij was. Ik vroeg Hem waarom Hij me pas een voorgevoel gaf dat Thomas nog leefde op de dag dat hij bevrijd werd, en waarom Hij me geen voorgevoel had gegeven dat Brigitte zou sterven. Ik vroeg Hem ook of Hij verwachtte dat ik gewoon in Hem bleef geloven.

Voordat ik antwoorden vond, werd er aan de deur geklopt. ‘Caroline?’ riep Thomas. ‘Ik heb een hele stapel familieleden die allemaal dolgraag met je willen skypen.’

Ik ging mee naar zijn kamer. De eerste persoon die in beeld kwam leek helemaal niet zo dolgraag te willen communiceren. Jake leunde achterover en was weer een tiener: zijn hele gezicht straalde verveling uit. Gapend vroeg hij hoe het met me ging.

‘Altijd fantastisch als ik met jou kan praten.’

Jake gaapte opnieuw. ‘Heb je het moeilijk?’ Zodra hij de vraag had gesteld pakte hij zijn telefoon en begon iets te bekijken, alsof hij dolgraag mijn antwoorden wilde negeren, maar toen ik zei dat ik het lastig vond om de dood van Brigitte te verwerken toonde hij toch wat belangstelling. Daarna had hij het over een judowedstrijd waar hij aan meedeed en ging hij weer wat lijken op de Jake die ik kende. Hij liet zich echter al snel verdringen door twee kleinere mensen, die naast elkaar plaatsnamen aan tafel.

‘Wij vinden het niet leuk dat jullie niet meer hier wonen,’ meldde Sophie.

‘Wij vinden dat jullie bij ons moeten zijn,’ vulde Michael aan.

Het woord “wij” maakte me onmiddellijk wantrouwig. Dat gebruikten ze al een hele tijd niet meer, behalve als ze met ideeën bezig waren die Eliza niet zouden aanstaan. ‘Dat vinden wij ook,’ zei ik. ‘Maar het is nu eenmaal niet anders. Waag het niet om weer plannen te maken om met school te stoppen. Voor je het weet –’

Michael wuifde mijn woorden weg. ‘Wij waren nog heel klein toen we met school wilden stoppen, en heel naïef.’ Hij kroop dichter naar het scherm. ‘Nu zijn we professioneel,’ fluisterde hij. ‘We hebben het zo bedacht: Sophie heeft een vriendin van wie haar moeder bij Air New Zealand werkt. Zij kan regelen dat –’

‘Michael!’ klonk het achter hem: Eliza.

Michael trok zijn gezicht in de glimlach van een kind in een reclame dat een reep chocolade in handen gedrukt krijgt. ‘We hebben het er later nog wel over.’

‘Ik hoop dat het goed met je gaat, tante Caro,’ zei Sophie. ‘Je bent heel verdrietig, hè?’

‘Ja. Maar ik voel me beter als ik jullie zie.’

‘Oom Thomas moet je troosten.’

‘Dat doe ik,’ riep Thomas vanachter mijn rug.

Het was de beurt aan Eliza. Ze keek me ernstig aan. ‘Hoe gaat het met je?’

Ik vocht met tranen zodra ze het vroeg. ‘Best,’ bracht ik uit.

‘Ik zou je dolgraag een knuffel willen geven. Thomas troost je, hè?’

‘Ja,’ klonk het achter me.

‘Ja,’ zei ik ook. ‘Hij doet heel erg zijn best. Jullie hele familie schijnt de gave te hebben om mensen te bemoedigen.’ Toen zag ik iemand anders in beeld verschijnen. ‘Bijna heel jullie familie. Hoi ma.’

‘Houd ermee op me zo te noemen,’ snauwde mijn aanstaande schoonmoeder. ‘Ik wil het woord niet meer uit jouw mond horen totdat ik weet dat je met Thomas trouwt.’ Ze schoof Eliza opzij en fronste in de camera. ‘Hoe is het, lieverd?’

Ik wilde iets heel fouts zeggen over hoe geschokt ik was over die aanspreektitel, maar ik zag ervan af. ‘Het gaat wel. We hebben een fijne dag gehad.’

‘Dat is mooi.’ Mrs Garland ging rechter zitten. ‘Luister. Ik heb nagedacht. Ik ben bereid om naar Engeland te komen. Voor de bruiloft, bedoel ik. Trouwen jullie als ik beloof dat ik er bij ben?’

Achter me hoorde ik Thomas zijn adem inzuigen.

‘Ja,’ zei ik. ‘En we trouwen waarschijnlijk volgende maand al.’

Mrs Garland viel volledig stil – haar zoon trouwens ook. Haar gezicht kreeg een grauwe kleur die haar er ouder uit deed zien. ‘Echt?’ bracht ze ten slotte uit, terwijl Thomas zijn arm om me heen wikkelde.

‘Echt, ma.’

Mrs Garland wendde zich af. Ze sloeg haar handen voor haar gezicht en leek te verkrampen. ‘Eliza, houd haar in de gaten,’ riep Thomas. ‘Let op haar hart!’

‘Doe ik,’ klonk het vanaf de andere kant van de wereld. ‘En gefeliciteerd. We spreken elkaar later. Mam, kom nou maar.’

‘Ze gaan trouwen!’ zei Mrs Garland. ‘Thomas gaat trouwen, Eliza. Met Caroline. Eindelijk. Ik heb er zo voor gebeden.’ We zagen nog dat Mrs Garland begon te huilen, met ongegeneerd schokkende schouders, en dat haar dochter haar omhelsde. Toen knipoogde Michael in de camera en verbrak de verbinding.

‘Je hebt iemand heel gelukkig gemaakt,’ zei Thomas. ‘Meer dan één iemand. Echt oktober?’

‘Het is natuurlijk helemaal niet handig. Jij bent je nog aan het inwerken, en August verschijnt bijna. Maar… Ja, misschien is het toch het beste, voordat ik van mening verander.’ Ik kroop dichter tegen hem aan. ‘Sorry. Dat klonk heel verkeerd. Ik twijfel niet aan jou, maar soms wel aan mezelf.’

‘Ik zal je laten zien dat die twijfels onterecht zijn.’ Thomas grinnikte, misschien om andere emoties geen ruimte te geven. ‘Wat heb ik toch een vreemde moeder. Ik had nooit gedacht dat ze zich zo zou laten meeslepen dat ze concessies doet voordat ze weet of die wel nodig zijn.’

‘Je klinkt opeens alsof je aan het werk bent.’ Ik keek om me heen en zag een boel paperassen. ‘En dat ben je geloof ik ook.’

Hij nam me op. ‘Vind je het erg?’

‘Ik vind het schattig – alweer, helaas – dat je zo veel tijd voor mij vrij maakt terwijl je het eigenlijk heel druk hebt.’

Hij kuste me. ‘Misschien ga ik wel wat anders doen. Ik weet niet of ik in Garland Oil nog wel de uitdaging vind die het vroeger was.’

Ik vertelde hem niet dat ik niet anders had verwacht. ‘Denk er rustig over na. Ik zal proberen niet voor je in te vullen. Wat je ook wilt doen, ik ga met je mee.’

‘We gaan in ieder geval verhuizen. Naar iets landelijks.’

Ik kuste hem. ‘Dat is lief, maar we moeten niet verhuizen als je nog niet weet wat je wilt gaan doen. Misschien blijk je straks wel in Nieuw-Zeeland te willen wonen, en dan zitten we opgescheept met een landgoed in Wales of zo.’ Toen kuste ik hem opnieuw, en opnieuw.

Thomas leek wat onrustig te worden. ‘Lieveling – ’

‘Mijn allerliefste. Je had gezegd dat je me zo zou noemen. Ik vind het een heel mooie naam. Ik denk dat ik eraan zou kunnen wennen. En jij bent mijn allerliefste.’

Hij trok me dichter tegen zich aan, duwde me toen weer weg, en trok me net zo snel weer terug. ‘Mijn allerliefste, we zijn verloofd en jij hebt bepaalde ideeën over wat verloofde mensen wel en niet doen. Het wordt… lastig om dat te onthouden. Zullen we naar de zitkamer gaan?’

Arme man – en ik maakte het hem niet gemakkelijker. Ik fluisterde iets in zijn oor over wat ik de volgende maand zou doen. De klanken die Thomas voortbracht wezen op een zekere gekweldheid, maar ik had geen medelijden: ik was eerder tevreden over het effect dat ik op hem had. ‘Volgende maand zal ik me weer helemaal aan je geven,’ beloofde ik. ‘Ik zal totaal van jou zijn. Dat wilde ik al voordat jij over Steve ging piekeren. Als jij wat eerder was gaan praten, dan –’

‘Laten we naar die zitkamer gaan, mijn allerliefste. En vergeef me alsjeblieft, niet omdat het nodig is om naar de zitkamer te gaan, maar omdat –’

Ik lachte. ‘Natuurlijk. Kun jij mij ook vergeven voor wat ik je net heb aangedaan?’

Hij gromde iets dat ik niet verstond – of niet met de wereld wil delen.

 

We zaten nog een hele tijd in de zitkamer; het werd laat. Toen ik terug was op mijn eigen kamer douchte ik en spoelde ik mijn tranen door het afvoerputje. Ik wilde geen emoties meer. Ik wilde alleen nog maar slapen en morgen weer gelukkig zijn met Thomas. De dag was bijna normaal geweest.

Maar het lukte me niet om mijn emoties af te schudden. Ik lag in bed en voelde me angstig worden. De nervositeit die ik herkende uit de tijd dat Thomas net was verdwenen trok aan me – een angst voor iets vaags en onbekends probeerde mijn lijf binnen te dringen, mijn spieren over te nemen. Ik sprong op en liep naar het raam, waar ik uitkeek over de stilte van het meer. Het was onmogelijk om de schoonheid van mijn omgeving te zien – ik voelde alleen maar stress, woordeloze stress. Ik overwoog om naar Thomas te gaan, maar ik wilde hem niet weer lastigvallen met tranen. En als hij zijn armen om me heen sloeg, zou geen enkele kamer meer veilig zijn. Dan zou ik hem smeken om met zijn lichaam mijn ziel tot stilte te brengen.

Was dat erg? vroeg ik me af. Ik dacht aan al die eindeloze nachten zonder Thomas, toen mijn lichaam gekrijst had om een aanraking en er niemand was geweest. Deze keer kon het heel anders zijn – deze keer eiste ik dat het anders was.

Zodra die laatste gedachte in me opkwam, begon mijn verstand te werken. ‘Sorry, Vader,’ fluisterde ik. ‘Ik eis niets – ik heb niets te eisen.’

Ik hoorde hoe wrokkig mijn stem was, maar deed geen poging om anders te klinken. Daar was ik te moe voor. Thomas had over God gezegd dat hij Hem niet begreep, en ik wist nu dat ik Hem ook niet begreep. Ik vroeg me weer af of ik nog wel geloofde. Had ik überhaupt ooit geloofd? Ik keek naar de wereld om me heen, niet naar de stille schoonheid van het Lake District, maar naar wat ik wist dat er verder weg gebeurde, en ook al heel dichtbij: het geweld achter gewone voordeuren, het slaan en het misbruik, de verslaving en de strijd. En dan was er nog het grote geweld, van oorlogen en tragedies op een schaal die mij overweldigde. God greep niet in.

Ik kwam niet uit bij de conclusie “omdat Hij niet bestaat”, maar ik vroeg me wel af wie Hij nu eigenlijk was, net zoals ik me afvroeg wie ik was. Misschien bestond ik zelf wel niet, was ik een fantasie die ik gecreëerd had. Ik had beweerd dat ik een schrijfster was, maar ik schaamde me bijna voor de boeken die ik aan de wereld had opgedrongen. Een boek over een vrouw die haar geloof was blijven belijden na het verlies van haar echtgenoot en een boek over een man die via de wetenschap de aanwezigheid van God had ontdekt in zijn leven. Zelf had ik nooit krachtig mijn geloof beleden. Geloof was stiekem toch die stok geweest om op de leunen toen het moeilijk was. Nu alles nog moeilijker werd, merkte ik dat de stok brak. En geloven dat God in mijn leven aanwezig was, dat Hij ingreep? Al zou ik het willen, dan nog kon ik het niet.

Toen dacht ik aan August, het boek dat binnenkort zou verschijnen. Een vrouw die een wonderbaarlijke ervaring had. Om haar heen bagatelliseerden andere mensen die dezelfde ervaring hadden datgene wat er was gebeurd, of zochten ze op verkeerde wegen naar een manier om ermee om te gaan. Die ene vrouw ging op zoek naar God. Ze had Hem niet onmiddellijk gevonden. Ik had de worsteling van Jane uitgebreid beschreven, en ik had gedacht dat ik die worsteling begreep.

Misschien begreep ik de worsteling nu pas echt.

Het duister in stappen met God. Daar sprak Thomas steeds opnieuw over. Juist als hij het daarover had werd zijn gezicht verlicht – juist dan glansde het van vreugde. Hij had blijkbaar ontdekt dat te midden van lijden, te midden van verdriet, te midden van eenzaamheid, God zich openbaarde. Ik kon me daar niets bij voorstellen. Ik had God ooit ook in verdriet ontmoet, maar niet met de intense blijdschap die Thomas kende. Misschien was Thomas dapperder, had hij het donker met open ogen in durven stappen en zag hij daardoor ook het licht veel scherper.

Ik dacht aan Brigitte, die dood was, van wie slechts flarden as over waren, en bestrafte mezelf voor het feit dat ik met mijn eigen omstandigheden bezig was terwijl ik om haar zou moeten rouwen. Maar toen besefte ik dat ook die gedachte een vlucht was, een vlucht om niet naar God toe te hoeven gaan.

“Mag Ik voor je zorgen?” had God me gevraagd. Ik wist dat Hij die vraag opnieuw stelde. Hij vroeg of ik bij Hem wilde blijven.

‘Waarom, Heer?’ vroeg ik. ‘Waarom wilt U mij hebben? Waarom bekommert U zich om mij, terwijl Brigitte en Belinda dood zijn en Eve in een kliniek zit?’

Ik kreeg geen antwoord. Eigenlijk had ik dat ook niet verwacht. Misschien waren er geen antwoorden die mensen konden begrijpen. Ik ging naar bed en droomde er zonder te slapen van dat ik bij Thomas was, of dat ik een borrel kon drinken.

 

Het was 7 september, misschien precies één maand voor onze bruiloft. Die zondag bezochten Thomas en ik een kerk die St Martin’s bleek te heten; we gniffelden bij onze ideeën over wat Martin Saunders daarover te zeggen zou hebben.

Tijdens de preek gniffelde ik niet. De dominee sprak over het feit dat we niet moesten verwachten dat God ons altijd op onze wenken bediende als we tot Hem baden, maar Hem zelf wel moesten blijven dienen.

’s Middags wandelden we weer, maar niet zo ver – we hadden allebei spierpijn. Thomas keek voor vertrek verlangend naar het meer en had het erover dat we de volgende dag een zeilboot konden huren.

‘Volgens mij heb je niet zo goed geslapen,’ zei hij, toen we rust namen op een heuveltop. We keken uit over een glooiende vallei die door het spel tussen de wolken en de zon in steeds andere tinten werd ondergedompeld. De toppen waren soms bakens van licht terwijl de dalen bedauwd mos leken.

‘Dat klopt. Ik heb denk ik te veel nagedacht over onze huwelijksnacht.’

‘Verderfelijke vrouw. Je mag me niet plagen – en je mag niet liegen.’

‘Ik heb echt veel gepeinsd over hoe heerlijk het is bij jou. Het was alleen om de verkeerde reden. Ik wilde zo veel van je ontvangen dat ik niet meer zou kunnen nadenken.’

Thomas strekte zich naast me uit op het gras en sloot zijn ogen. ‘Ik vind het een goed teken dat je eerlijk zegt wat er in je omgaat.’

‘Doe niet zo psychologisch – daar kan ik niet tegen. Zo, dat was ook eerlijk.’

‘Heel goed.’ Hij streelde mijn been. ‘Vertel me wat er vannacht gebeurd is.’

‘Haal je hand weg. Ik ben ook een mens met gewone behoeftes, en al die tijd dat jij alleen was, of zo goed als alle tijd, was ik ook alleen.’

Thomas grinnikte. ‘Je bent geweldig.’ Toen ging zijn telefoon. Hij zuchtte, verontschuldigde zich en nam op. ‘Martin, het is zondag en ik lig in het gras; stoor me niet… Echt?… Ik snap het… Nee, probeer ze eerst maar op andere gedachten te krijgen… Oké – bedankt.’ Thomas stopte zijn telefoon weg. ‘De Callegari’s doen weer eens moeilijk, zoals gebruikelijk.’ Hij zweeg even. ‘Misschien moet ik terug naar Londen.’

‘Misschien moeten wíj terug naar Londen, bedoel je.’

‘Zou je het erg vinden?’

‘Ik heb al gezegd dat ik overal met je mee naartoe ga.’

Hij streelde mijn been weer. ‘Vertel me over vannacht.’

‘Wat kan ik vertellen? Ik heb naar het duister gekeken. En ik vind het eng. Ik weet niet of ik daar met God durf in te stappen. Ik weet niets meer. En dat wil ik niet steeds zeggen – dan voel ik me onnozel en nog ellendiger. Ik wil gewoon door met mijn leven en vergeten wat er de laatste weken allemaal is gebeurd. Alleen weet ik dat me dat niet gaat lukken.’

‘Het zal tijd nodig hebben. Sorry als ik nu weer psychologisch klink. Zet iedere dag een stap, of een halve stap. Vertrouw op God en zie waar Hij je brengt. Doe het niet meer alleen, mijn allerliefste. Verberg jezelf niet meer. Blijf praten, ook als we straks terug zouden moeten naar Londen. Ik wil je beter leren kennen, alsmaar beter leren kennen.’ Zijn blik werd zachter en net als in de dagen daarvoor zag ik die liefde die bijna te intens was; opeens realiseerde ik me dat die misschien niet van Thomas kwam, maar van God. Toen drong de aarde zich op: de telefoon van Thomas ging weer. Hij sprong overeind en liep een eindje bij me vandaan. ‘Martin! Ik hoop dat we dit kort kunnen houden… Ze hebben het drie jaar zonder me gedaan en nu willen ze per se contact met mij? Met Caroline? Hoezo?’

Ik wilde niet nadenken over hoe ik partij was geworden in onderhandelingen tussen twee multinationals. Ik keek naar de heuvels die nu bijna grijs waren omdat de wolken wonnen, en vocht weer met die vreselijke tranen. De vallei zag er opeens kaal en dreigend uit. Het was heerlijk om in de natuur te zijn, maar ik wist dat zij me nooit de beschutting zou geven die ik zocht, zoals Thomas me uitgelegd had, en ik eigenlijk jaren geleden in Richmond Park al had geweten. Die natuur was maar een echo geweest van wat ik zocht en heel ergens anders kon vinden.

“Mag Ik voor je zorgen?”

Ja, we hadden God nodig. Wat Irene ook had beweerd, God was wel een stok om op te steunen. Daarnaast zag ik duidelijker dan ooit eerder wat Hij allemaal nog meer was. Hij was het baken te midden van de kracht van de natuur; Hij was de troost te midden van de pijn die mensen elkaar aandeden. Hij was aanwezig. Ik wist dat ik Hem kon vertrouwen, al begreep ik Hem net zo slecht als de dag ervoor. “Ik was, ben en zal zijn” was zijn naam, en daar zou ik op bouwen.

Het veranderde niets, en het veranderde alles. Mijn pijn voor Brigitte was niet weg, en ik voelde me nog steeds schuldig. Ik was nog steeds blij dat ik met Thomas zou trouwen, en ik vond het nog steeds een beetje eng. Ik wist dat de weken en maanden die voor me lagen vol pijn zouden zijn en dat ik nog een hele worsteling voor de boeg had met de leegte, met het duister, met de dood van Brigitte. Ik wist dat ik boos zou zijn om haar keuzes, en om mijn eigen keuzes, en waarschijnlijk ook om de keuzes van God. Ik wist ook dat ik heel aards blij zou zijn met alles dat ik van Thomas zou ontvangen, en met alles dat ik hem mocht geven. Ik wist dat God bij alles nabij zou zijn, steeds meer en steeds intiemer – ik zag er al glimpen van in hoe Thomas met Hem omging.

Thomas kwam terug lopen. ‘Dit geloof je niet: de Callegari’s willen de onderhandelingen over de nieuwe samenwerking afbreken als jij er niet bij wordt betrokken. Ik zie de hand van Fiona in dit verhaal, maar ik heb geen idee waarom. Ze willen ons het liefst vandaag nog spreken – uiterlijk morgen. Het spijt me echt. Ik ga ze natuurlijk duidelijk maken dat jij niet meer voor ons werkt en dat je andere dingen aan je hoofd hebt, maar… het lijkt me handig om even na te gaan waarom ze jou erbij willen hebben.’ Hij fronste. ‘Geef ik nu mijn werk te veel prioriteit? Je hebt rust nodig. We –’

‘Ik heb geen rust nodig. Ik heb het normale leven nodig. Ik heb het nodig dat ik het samen met jou beleef, en dat ik God erin leer te vertrouwen. Daar ga ik in Londen mee oefenen.’

Thomas nam de tijd om me te bekijken. Die wonderbaarlijke glans waar ik nog steeds niet aan gewend was, trok weer over zijn gezicht. Toen glimlachte hij en sloeg hij zijn arm om me heen. ‘Kom,’ zei hij. ‘We gaan.’

 

 

© Els van Weijen

8 thoughts on “Hoofdstuk Drieëndertig (slot) – Het duister in

  1. Yes I love it! Heerlijk open einde waarin de verbeelding word aangesproken om te bedenken hoe het verder gaat met Caroline en Thomas.. ik zie helemaal voor me Hoe ze samen gelukkig zullen zijn en zullen genieten van elkaar en de familie, God in hun leven.. Ja hoor.. Dit is een fantastisch mooi einde. Dankjewel Els.. ik zie uit naar je volgende boek. Ik kan je alleen niet beloven dat ik het meteen wekelijks ga mee volgen want dat wachten kills me 😂 vond het wel lekker om Door te kunnen lezen en dat wachten op dat laatste hoofdstuk kon ik nog maar net handelen 😝 lolzzz!

  2. Prachtig… net zoals de schrijfster hier en daar wat gecompliceerd, verwarrend maar met oprecht geloof en daarin zekerheid voor de toekomst! Thanks 4 sharing….

  3. Ha Els,
    Deze week alle hoofdstukken gelezen waar ik nog niet aan toe gekomen was sinds maart 😛 Héérlijk, doorlezen! Je hebt een mooi boek geschreven, met veel spannende en onverwachte wendingen, en mooie dialogen. Het verhaal heeft me zeker aan het denken gezet! o.a. over communiceren, geloven in de duisternis, controle en vertrouwen… Top! Bedankt! Komt er nog een vervolgverhaal? 😉

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *