Hoofdstuk Drieëntwintig – Chronisch romantisch

Q3P6NCT23E

De volgende dag werd ik wakker in een nachthemd dat doordrenkt was met zweet, en was ik ervan overtuigd dat Thomas niet dood was. Kreunend verborg ik mijn hoofd in een kussen. Ik vertelde mezelf dat ik te oud was voor deze onzin. Al tweeënhalf jaar leerde ik Thomas’ dood te accepteren; ik was niet van plan weer die beklemmende onrust te voelen die me vertelde dat ik hem miste en nodig had. Ik was gewoon in de war door wat Brigitte gezegd had.

Zinnige overwegingen, maar ze hielpen niets. Ik ging op de bedrand zitten en probeerde mijn ademhaling te controleren, die wat onregelmatig was geworden. Ook dat hielp niet. ‘Hij is dood,’ zei ik. ‘Hij is echt dood. Dat weet je.’ Maar ik wist het niet. Mijn bloed juichte. Thomas leefde nog. Echt. Binnenkort zou ik hem zien. Hij zou zijn armen om me –

Het gedreun van muziek verbrijzelde mijn gedachten. Ik sprong van mijn bed, sprintte de woonkamer in, stompte het geluid uit en schreeuwde alsof het nog aan was: ‘Denk je dat de buren onderhand niet genoeg hebben geklaagd?’

Brigitte zat op een van de kapotte banken. Ze keek me met open mond aan. ‘Caroline,’ fluisterde ze. Verder kwam ze niet; ze kromp ineen. Het viel me op dat ze trilde en erg bleek was. Onder het joggingpak dat ze droeg bleven de wonden op haar armen en benen verborgen, maar in gedachten zag ik ze toch.

Ik glimlachte, waarschijnlijk wat stroef maar hopelijk wel oprecht. ‘Het is een beetje vroeg voor dergelijke muziek. Ik ben ook verbaasd dat je al op bent: meestal slaap je uit op zondag. Heb je plannen? Ga je hardlopen?’

‘Als dat lukt.’ Brigitte sloeg haar armen om zich heen. ‘Ik voel me niet lekker. Wat ga jij doen? Naar de kerk zeker? En daarna allerlei bezoekjes aan je vrienden? Zonder mij?’

‘Heb je liever dat ik thuisblijf? Red je het wel in je eentje?’

‘Zal wel moeten, hè?’

‘Als je ziek bent, wil ik er voor je zijn.’

‘Natuurlijk. Wat ben je toch een schat. Alleen moet ik er ook als ik ziek ben wel voor zorgen dat ik niet te veel je structuur verstoor. Je wilt kunnen doen wat je gewend bent. Je moet om zeven uur kunnen opstaan en om acht uur achter je bureau zitten. ’s Middags wil je om half één lunchen, en om half zeven is het tijd voor het diner. Op woensdag poets je het huis en wil je niet dat ik iets vuil maak. Op donderdag ga je bij Cassandra langs en ben ik niet gewenst. En eigenlijk komt het beter uit als er op zondag niets met me aan de hand is. Net als Kortjakje moet ik dan gezond zijn, zodat ik naar de kerk kan gaan, of in ieder geval jou niet in de weg zit als jij wilt gaan. Nu sta je ook al ongeduldig te kijken.’

‘Niet ongeduldig,’ bracht ik uit. In feite huilde ik bijna. ‘Wat wil je nou van me? Wil je dat ik je met rust laat, of wil je juist meer contact? Wil je dat ik een vriendin ben of alleen je huisbaas? Ik weet het niet meer. Zeg jij het maar.’

‘Huisbaas? Verwacht je dat ik huur ga betalen?’

‘Alsjeblieft, Brigitte: zeg wat je echt denkt.’

‘Ik wou dat jij dat een keertje deed. Kom uit dat ritme van je dat heilig is. Word weer jezelf. Wees mijn vriendin.’

‘Word jij dan weer de mijne?’ vroeg ik.

‘De jouwe? Oh, ik snap het al: het is natuurlijk mijn schuld dat het niet goed gaat. Dat had ik kunnen verwachten. Alles is mijn schuld. Laten we dan maar ophouden met praten.’

‘Brigitte –’

Ze liep naar de deur. ‘Straks zit je vroom in de kerk en vergeet je mij. Dan gaat het weer om God en om Thomas. Volgens mij is Thomas de enige persoon in wie jij echt geïnteresseerd bent.’

Ik bleef in de woonkamer staan tot ik de voordeur hoorde dichtvallen. Toen liep ik naar de badkamer en bekeek ik mezelf in de spiegel, op zoek naar sporen van neuroses, van gekte. ‘Hij – is – dood,’ zei ik. Maar het klonk belachelijk.

Ik stapte onder de douche. Jammer genoeg was de spons zacht, maar ik probeerde mezelf zo hardhandig mogelijk te schrobben. Hoe kon het bij me opkomen dat Thomas een exploderende helikopter had overleefd? Ontkenning hoorde bij de beginfases van rouw. Die had ik achter me gelaten toen ik uit Nieuw-Zeeland vertrok.

‘Thomas’ dood is het ergste dat me ooit is overkomen,’ zei ik tegen de tegels. ‘Soms doet het nog vreselijk veel pijn en als ik eerlijk ben mis ik hem bijna iedere dag, maar ik heb geleerd om zonder hem te leven. Het is moeilijk, maar ik kan het. Ik richt me nu op God – Hij geeft mijn leven vorm.’ Toen stampvoette ik en gromde ik en wilde ik het liefst iets kapotmaken. Ik verkondigde onzin. Thomas leefde nog – ik wist het zeker, met evenveel overtuiging als ik twee jaar eerder had geweten dat ik terug moest gaan naar Londen.

Terwijl ik me aankleedde overdacht ik dat er geen tv-beelden waren van Thomas in de helikopter. Misschien was hij voordat hij was ingestapt ontvoerd. Hoewel dat natuurlijk ook een onnozele optie was. Waarom zou iemand hem ontvoeren en niet om losgeld vragen of andere eisen stellen? En waarom zou de piloot gewoon naar het boorplatform vertrokken zijn als Thomas niet aan boord was? De theorieën die mijn hoofd aandroeg klopten geen van allen.

Nog steeds boos op mezelf verliet ik het appartement. In de gang vermeed ik de blik van Mrs Bayoumy, een oudere Egyptische dame. Ze was onze onderbuurvrouw en had vaak geklaagd over het lawaai dat Brigitte maakte. Ook nu weer hoorde ik haar mompelen dat het zo anders was “toen Mr Garland nog leefde”.

Ik nam de Ondergrondse en ging naar The Temple of all Nations. Gewoonlijk zat ik bij Martin en Cassandra, maar zij waren een weekend naar de ouders van Cassandra, in Wales. Door hun afwezigheid kwam ik die ochtend terecht in een heel andere rij, verder naar voren. Misschien was dat niet goed voor mijn concentratievermogen. Terwijl we de Heer loofden met gezang dacht ik aan Thomas. Tijdens het gebed verging het me niet beter. Toen de voorganger, Marc Wright, het podium op stapte was ik nog steeds afgeleid: het kostte me moeite om me op de preek te richten. Ik zag een man die zijn dochter op schoot had, een peuter van een jaar of twee. Blijkbaar had het meisje geen zin om naar de kinderdienst te gaan: ze nestelde zich in haar papa’s armen. Ik bleef maar kijken terwijl ze haar hoofdje tegen haar vaders borst legde en hij haar wiegde en ik vertelde mezelf steeds opnieuw dat ik niet zou huilen. Werkelijk niet.

Toen ik weer kalm was probeerde ik me eindelijk op de dienst te richten. Marc Wright preekte over 1 Tessalonicenzen 4:13-14. Bij het voorlezen van de tekst hapte ik naar adem: “Broeders en zusters, wij willen u niet in het ongewisse laten over de doden, zodat u niet hoeft te treuren, zoals zij die geen hoop hebben. Want als wij geloven dat Jezus is gestorven en is opgestaan, moeten wij ook geloven dat God door Jezus de doden naar zich toe zal leiden, samen met Jezus zelf.” Marc ging in op het treuren “zoals zij die geen hoop hebben”, en benadrukte dat die woorden niet betekenden dat gelovigen niet mogen rouwen. Hij had het er over dat we onze woede en ons onbegrip over de verliezen die we lijden vaak op God richten, terwijl Hij ons juist wil troosten. Daarna sprak hij over de hoop die we mochten hebben voor gelovige overledenen.

Na de dienst serveerde ik koffie in de kantine en kletste ik met bekenden. Toen de stroom koffiedrinkers begon op te drogen, stond Marc Wright plots naast me. Hij was een jaar of veertig, al wat grijzend, met een lange gestalte die me soms aan Thomas deed denken. Die dag ook, maar ik hield me voor dat die dag iedereen me aan Thomas deed denken (en dat dat belachelijk was). Ik gaf hem koffie. Hij bedankte me, maar nam de koffie niet mee. Zwijgend nam hij me op, uitgebreid en zonder gêne – of in ieder geval zonder gêne van zijn kant.

‘Hoe gaat het met je, Caroline?’ vroeg hij uiteindelijk.

‘Heel goed. Ik ben druk bezig met een nieuw boek.’ Ik vertelde hem niet dat ik al weken worstelde met het laatste hoofdstuk, zoals me al eens eerder was overkomen.

Marc roerde suiker in zijn koffie en nam een slok. Nu zou hij doorlopen, nam ik aan. Maar hij deed het niet. ‘Hoe gaat het echt?’

Nogmaals vertelde ik mezelf dat ik niet zou huilen. ‘Goed. Echt.’ Ik overwoog om hem over Thomas te vertellen, maar het lukte me niet. ‘Brigitte heeft het moeilijk. Je weet wel, die vrouw met wie ik een huis deel. Soms denk ik dat ze het beste een tijdje opgenomen kan worden. Volgens mij is ze erg van slag.’ Ik wilde hem vertellen wat Guy had gehoord, maar kon niet goed uitleggen wáár hij dat had gehoord. Opeens schoot me iets te binnen. ‘Weet jij misschien een soort rustoord voor haar?’

‘Wil ze opgenomen worden?’

Ik zuchtte en zweeg.

Marc grimaste (néé, néé, dat deed me níet aan Thomas denken). ‘Ze wil geen hulp? Poeh, dan heb je waarschijnlijk nog een lange weg met haar te gaan. Hulp opdringen helpt meestal niet. Ze moet het punt bereiken dat het zo slecht gaat dat ze die hulp zelf wil ontvangen.’

‘Ze snijdt zichzelf en ze drinkt heel veel.’

‘En ze maakt het jou moeilijk.’

‘Ach, dat valt wel –’

‘Mensen die het moeilijk hebben, doen vaak ook moeilijk; dat heb ik vaak genoeg gezien.’ Hij keek me verwachtingsvol aan, alsof hij me ruimte gaf om mijn frustratie te spuien.

Ik deed het niet. Ik keek de kerk rond en overwoog wat ik allemaal dacht. Dat ik de kerk vandaag saai vond, dat ik soms het idee het dat ik vastroestte in mijn leven ondanks dat ik God had leren kennen, en dat ik de hele situatie met Brigitte meer dan beu was. Dat ik iets compleet anders wilde. Thomas – ik wilde Thomas.

Marc nam een iets te grote slok van zijn koffie, kuchte en verontschuldigde zich. Ik nam zijn kopje van hem over, verving het schoteltje, waarover hij gemorst had, en gaf de koffie terug. Daarna keek Marc weer naar me. Ik gaf inwendig aan mezelf toe dat hij het nu echt langer deed dan ik aangenaam vond. ‘Wat is er?’ vroeg ik. Ik wreef over mijn neus. ‘Zit er een vlek op mijn gezicht?’

‘Waarom heb ik het idee dat je me over jou zorgen moet maken, Caroline?’ vroeg Marc. Hij klonk bijna beangstigend ernstig.

‘Dat hoef je niet. Echt niet. Ik…’ Ik kon hem niet over Thomas vertellen. Ik was bang dat als ik dat deed ik alsnog zou gaan huilen en dat ik dan ook nooit meer zou stoppen. ‘Alles is oké,’ bracht ik uit.

Hij zuchtte. ‘Kom naar me toe als je dat nodig hebt. Of ga met Caroline Matthews praten, als je dat makkelijker vindt.’ Mijn naamgenote was hoofd van het pastoraat. Ietwat verstrooid mompelde de voorganger erachteraan: ‘Heb je trouwens gehoord dat ze zwanger is van een tweeling?’

Hij liep weg voordat ik kon reageren. Ik staarde hem na, en dacht niet aan zijn bezorgdheid maar aan de tweeling waar hij over verteld had. Inmiddels had ik het Johannes Evangelie vaak genoeg gelezen om te weten dat het Aramese woord voor tweeling Thomas was. Even voelde het alsof hij naast me stond en samen met mij toekeek hoe Marc Wright opging in de gemeente.

 

Meestal ging ik op zondag op bezoek bij andere gemeenteleden, maar deze keer had ik geen zin om te eten en na te praten over de dienst. Het was 6 juli en de zon scheen zo fel dat zelf de reflectie ervan op ramen en muren benauwend was. Ik liep de wijk in, richting een park. Ik stond stil bij een vijver waarvan het water bijna zwart was en zag Thomas naar me toe wandelen. “Dag lieveling,” zou hij zeggen als hij bij me was, met die rustige stem van hem die mij erg onrustig kon maken. Dan zou hij zich naar me toe buigen voor een kus. Mijn mond werd droog, mijn lichaam warm.

‘Thomas?’ fluisterde ik. ‘Waar ben je?’

Er was natuurlijk geen antwoord. Ik banjerde weg uit het park. Onderweg naar huis mopperde ik op mezelf. Ik moest een plek vinden waar Brigitte veilig was en dan zou ik op vakantie gaan. Naar Nieuw-Zeeland of zo. Ik was er maar één keer teruggeweest en de familie liet me regelmatig weten dat ze dat te weinig vonden. Eliza kon ook wel wat ondersteuning gebruiken. Jake was in de puberteit en niet echt gemakkelijk in de omgang. Daarnaast scheen, hoe onwerkelijk het ook was om te horen, Michael last te hebben van driftbuien, en die hadden weer grote invloed op Sophie.

Toen ik bijna bij het appartementencomplex was, werd ik pas echt kwaad. Er stond een man bij de deur en ik was ervan overtuigd dat ik hem kende. ‘Wat denk je nou, Caroline?’ siste ik mezelf toe. ‘Dat hij echt op je staat te wachten? Gebruik je verstand in plaats van je hormonen.’ De man bleef me echter bekend voorkomen. Toen ik dichterbij kwam realiseerde ik me dat ik hem inderdaad kende. Vincent. Nog meer complicaties.

‘Caroline.’ Hij glimlachte als de goedmoedige oudere broer van de vrouwelijke hoofdpersoon in een romantische film. ‘Wat fantastisch om je te zien. Het is jaren geleden.’

Ik kuste hem en nam toen haastig afstand. ‘Kom binnen. Wat een verrassing. Waarom heb je niet even laten weten dat je onderweg was?’

‘Ik wist niet zeker of Brigitte me zou willen zien.’ Vincent leek met zijn ogen te peilen hoeveel ik wist van zijn geschiedenis met haar.

Ik keek weg. ‘Gecondoleerd met je vrouw,’ zei ik in de lift, terwijl ik me afvroeg of Brigitte thuis was en het nog warmer kreeg dan ik het toch al had bij het idee dat het antwoord ja was.

‘Dank je. Jij gecondoleerd met je verloofde.’ Hij lachte ijl. ‘Dit voelt wat raar, elkaar condoleren.’

‘Er is geloof ik geen duidelijke etiquette voor hoe je met elkaar omgaat als je allebei een verlies hebt geleden.’

‘Er zou helemaal geen etiquette moeten zijn. De pijn is daar veel te groot voor.’

Ik zag emoties op zijn gezicht die ik herkende en keek weer weg.

Het huis was geruststellend stil toen we er binnenstapten, maar toch keek ik wat angstig om me heen. ‘Ik denk dat Brigitte uit is. Dat is ze meestal op zondagmiddag.’

Vincent reageerde niet. In de woonkamer wierp hij een blik om zich heen, maar hij zei ook niets over de ravage. Ik deed het evenmin: ik liep naar de keuken om koffie te zetten. Toen ik terugkwam, vroeg hij hoe het met Brigitte ging. Zijn stem klonk weer ijl.

Ik ging op een bank zitten, naast een gapende scheur waar Brigitte met haar mes had toegeslagen. ‘Niet zo goed.’

‘Niet gelukkig?’

‘Nee.’

Vincent tuurde in zijn koffie. ‘Heeft ze het over mij gehad?’

‘Heb je haar geslagen?’

Hij knikte en keek schuldbewust. Ik voelde me ook schuldig, omdat ik de verhalen van Brigitte zo moeilijk had kunnen geloven.

‘Waarom deed je het?’

‘Dat weet ik niet. Echt niet. Je weet hoelang ik verliefd op haar was geweest, maar toen we eenmaal samen waren voelde alles fout.’ Hij kreunde. ‘Dat klinkt veel te vaag, maar ik kan nog steeds niet goed uitleggen wat er is gebeurd. Ze werkte me op mijn zenuwen. Ken je dat, dat je van sommige mensen niets verdraagt? Dat de manier waarop ze ademhalen al irritant is? Dat had ik bij haar, binnen een week. Zelfs haar hoest vond ik…’ Vincent huiverde. ‘Iedere keer als ze bij me was wilde ik het liefst dat ze wegging. Dat was zo bizar na al die jaren dat ik een relatie met haar had geprobeerd te krijgen, dat ik het negeerde. Maar op een dag werd het me allemaal te veel en toen heb ik… nou ja, je snapt het wel…’

‘Ik snap het niet. Niet echt.’ Of misschien toch wel, hoe erg dat ook was.

‘Natuurlijk niet – natuurlijk niet. Lieve help, Caroline, het is vreselijk om het te moeten uitleggen. Ze zei iets tegen me, iets heel onschuldigs, maar haar toon alleen al was als een valse noot – ik ben daar nogal gevoelig voor. Toen heb ik haar geslagen. En op het moment voelde het als een opluchting. Ik weet dat het vreselijk klinkt, maar het was echt zo. Later heb ik uitgebreid mijn excuses aangeboden. Ik had er alle begrip voor dat ze die niet wilde horen.’ Vincent wroette met zijn handen door zijn haar, en wreef zijn kapsel daarna weer in model.

‘Je vergeet erbij te vertellen dat je toen al verliefd was op Kim.’

Hij schudde zijn hoofd. ‘Ik heb Kim een week daarna ontmoet, begin februari. Dat was natuurlijk nog steeds erg snel; ik heb me er behoorlijk schuldig over gevoeld.’

Ik snoof en wilde iets zeggen over zijn selectieve geheugen, maar begon toen te twijfelen of ik zelf me de chronologie van het verhaal van Brigitte wel goed herinnerde. Haastig greep ik me vast aan wat hij zei over februari. ‘Het is pas eind maart fout gegaan. Dat weet ik zeker – het was net voordat de familie van Thomas bij ons op bezoek kwam.’

Weer schudde hij zijn hoofd. ‘Nee. Ik heb Kim op 2 februari leren kennen. Die dag was zo belangrijk voor me dat ik hem nooit zal vergeten.’ Opeens lag er een gloed over zijn gezicht. Even vroeg me af of ik er in de eerste dagen met Thomas ook zo had uitgezien en glimlachte ik om wat Thomas erover had gezegd. Haastig riep ik mezelf tot de orde.

‘Waarom ging je na de dood van Kim opnieuw een relatie met haar aan?’

‘Dat heb ik niet gedaan.’ Hij huiverde weer. ‘Ik moet er niet aan denken.’

‘Natuurlijk wel. Na het ongeluk.’

‘Welk ongeluk?’

‘Het ongeluk waarbij Kim is omgekomen. Jij lag in het ziekenhuis; Brigitte kwam je opzoeken. Ze zorgde voor je toen je naar huis ging.’

Vincent staarde me aan. ‘Kim is aan kanker overleden, Caroline. Ze ontdekten het net na de bruiloft, toen het al door haar hele lichaam was uitgezaaid. Twee maanden later was ze dood. Je moest eens weten wat ze geleden heeft. Ze was zo dapper en ze –’

‘En toen kreeg je een ongeluk.’

‘Nee!’ Hij maakte een wegwuivend gebaar, alsof ik een irritante vlieg was. ‘Ik heb geen ongeluk gehad. En ik heb zeker geen relatie met Brigitte meer gehad. Daar had ik echt geen behoefte aan. Ik ben Brigitte juist uit de weg gegaan. Dat vond ik de netste oplossing. Hoe fout ik ook ben geweest, ik heb nog wel enig fatsoen.’

‘Tjonge, ik ben trots op je. Vincent, Brigitte was kapot van verdriet omdat jij met haar naar bed ging na de dood van Kim en haar toen weer afwees. Je hebt haar je huis uitgegooid.’

Zijn ogen werden alsmaar groter. ‘Helemaal niet.’

‘Je bent verhuisd omdat ze je bleef lastigvallen.’

‘Nee! Nee, dat heb ik niet gedaan. Ik heb haar nooit meer gezien nadat ik getrouwd was.’

‘Ze heeft in je nieuwe huis ingebroken – ze heeft een ruit ingegooid toen jij haar weer buitenzette. Jij waarschuwde de politie. Met dat verhaal is ze naar Londen gekomen.’

‘Nee.’ Vincent liet zijn hoofd hangen. ‘Caroline, ik heb haar geslagen, en dat was vreselijk. Ze heeft gedemonstreerd bij de kerk toen ik trouwde, en dat was ook… echt heel erg gênant. Maar daarna heb ik haar echt nooit meer gezien. Sorry.’

Ik wees op de kapotte tv en op de gaten in de bank, op alles waar we tot dan toe niets over gezegd hadden. ‘Dit heeft zij gedaan. Ze is ongelukkig en in de war. Ik ging ervan uit dat dat kwam omdat ze nog steeds verdriet had over jou.’

‘Dat weet ik niet. Ik geloof dat er meer speelt.’ Hij keek wat angstig mijn kant uit, alsof hij bang was dat ik boos zou worden. ‘In Nederland dacht ik soms dat ze een beetje vreemd werd. Haar stemmingen konden heel abrupt wisselen. De ene keer was ze ontzettend enthousiast, vooral over zichzelf. Op zulke momenten bespotte ze me, zogenaamd als grap, en deed ze alsof ik vergeleken met haar niets voorstelde. Een uur later was ze weer somber. Dan belde ze dat ik moest komen omdat ze het alleen niet volhield.’

‘Controleerde jij haar toen jullie samen waren? Gaf je haar niet de kans om alleen naar buiten te gaan? Moest ze je ieder kwartier bellen als ze aan het werk was?’

Vincent staarde me aan. ‘Dat heeft Kim meegemaakt – in de relatie die ze had voordat ze mij leerde kennen. Hoe… Beweert Brigitte dat ik dat bij haar deed? Dat is waanzin! Dat heb ik echt niet gedaan. En hoe kan ze weten dat Kim… Hoe kan ze weten dat Kim…’ Hij leek de vraag niet te willen afmaken, of het antwoord niet te willen horen.

‘Waarom ben je eigenlijk hier, Vincent? Sorry als dat wat onaardig klinkt.’

‘Om Brigitte nog één keer mijn excuses aan te bieden. Om duidelijk te zeggen dat het niet haar schuld was. Dat ben ik Brigitte verschuldigd – en Kim. Ik heb Kim in het ziekenhuis verteld wat er gebeurd was. Ze vond het heel erg. Ik wil anders zijn dan haar ex. Eerlijk gezegd was ik ook…’ – Vincent wapperde met zijn hand – ‘… bezorgd. Echt waar. Ik heb het idee dat Brigitte zo in de war is dat ze misschien rare…’

Ik vond het niet erg dat hij die zin niet afmaakte. We waren even stil en praatten toen over andere zaken. We hadden het over het werk van Vincent (hij was op zakenreis in Londen) en over mijn boeken, over verlies en hoe we daarmee omgingen. Ik zei niets over mijn twijfels over het lot van Thomas en voelde me een huichelaar.

Zodra ik Brigittes sleutel in de deur hoorde glipte ik de kamer uit. In de gang zei ik haar gedag. Ze gaf geen antwoord en liep de woonkamer in, linea recta richting Vincent. Voordat ik de deur van mijn slaapkamer kon sluiten hoorde ik haar harde boze stem al. Het uur daarna bleef ik die horen. Toen ik het niet meer verdroeg ging ik uit eten.

In het restaurant van Marcello en Maria kwam Thomas bij me aan tafel zitten. Dat was eerder gebeurd, maar deze keer kon ik niet aan hem denken als aan een schaduw. Meer en meer zag ik hem als een levende man. Hij zou me weer in de ogen kijken en me, met die tevreden glimlach die ik zo had gemist, vertellen dat hij van me hield. Ik vroeg me af waar hij was. Ergens in Londen? Ergens op een donkere plek waar ik hem nooit zou kunnen vinden?

‘Cara?’ Marcello legde een hand op mijn schouder. De afgelopen jaren waren hij en Maria steeds betere vrienden geworden, of meer dan vrienden: ze behandelden me als een dochter. Ik hield van de naam die ze me gaven: Cara was misschien gewoon een afkorting voor Carolina, maar het betekende ook “lief” in het Italiaans. Het was wel een beetje een raar idee dat “Caro” de mannelijke versie van dat woord was. ‘Cara? Wat is er gaande?’

‘Alles is oké, Marcello.’

‘Nee, dat is het niet. Je bent bleek en ik zie tranen in je prachtige ogen. Wat is er aan de hand? Vertel het maar aan Marcello.’

‘Als ik dat doe, ga je vast geloven dat ik gek ben geworden. Ik blijf vandaag maar denken dat Thomas niet dood is. Ik weet niet waarom.’

Ik verwachtte dat Marcello mij op zijn vaderlijke manier zou uitleggen dat die dingen gebeurden en dat ze over zouden gaan als ik een goede man vond en “bambini” kreeg. Het was een ouderwetse gedachtegang, maar dat vond ik niet erg meer. Ik verlangde bijna naar zijn woorden: ze waren vertrouwd en zouden me kalmeren. Maar Marcello zei wat anders: ‘Misschien heb je gelijk.’

Ik kreunde. ‘Zijn helikopter is geëxplodeerd.’

‘Maar zat hij erin?’

Precies wat ik had gedacht. ‘Dat slaat nergens op. Waar is hij dan? Is hij ontvoerd? Waarom zou iemand dat doen en niet om geld vragen?’

‘Dat weet ik niet. Maar in je tweede boek schrijf jij over iemand die ook een heel vreemd idee kreeg en dat uitzocht.’

‘Dat is anders.’

‘Ga je me vertellen dat wonderen alleen in jouw boeken gebeuren?’

‘Nee – nee. Ik… Marcello, wat ik geloof kan helemaal niet.’

‘Natuurlijk wel. Ik heb altijd gedacht dat jij en Tommaso net zo gelukkig zouden worden als mijn Maria en ik. Liefde…’ Marcello maakte een wijds gebaar. ‘Liefde is onverwoestbaar.’

‘Doe niet zo Italiaans! Jij bent chronisch romantisch. Thomas is dood.’

Marcello kuste me op mijn wangen. ‘Of hij leeft en wacht op jou.’

‘Dan moet ik hem vinden, hè?’

‘Natuurlijk moet je dat!’

Ik at die avond weinig.

 

Toen ik thuiskwam was de stilte weer dreigend. Ik stond in de gang en wist niet wat ik moest doen. Ik had geen idee of Brigitte en Vincent nog in huis waren, en zo ja: waar. Ik wilde geen belangrijk gesprek onderbreken. Net op het moment dat ik richting mijn slaapkamer sloop, werd de deur van de woonkamer opengegooid.

‘Daar ben je,’ beet Brigitte. ‘Dat je het lef hebt gehad hem te vragen langs te komen… Hoelang heeft het je gekost om hem zover te krijgen?’

‘Ik wist van niets. Hij stond opeens voor mijn neus.’

‘Ik ben niet achterlijk, Caroline. Ik heb je wel door. Ik laat me niet kapotmaken door jou, wat je me ook probeert aan te doen.’

‘Brigitte –’

‘Blijf zelf maar lekker in het verleden leven. Jij en Vincent hebben zeker gezellig gekletst over jullie doden? Jullie verdienden het om ze kwijt te raken.’ Ze nam me op en leek tevreden. ‘Doet het pijn wat ik zeg? Dan weet je ook eens hoe dat voelt. Vanaf nu help ik je niet meer. Je mag het zelf uitzoeken. Ik vertrek. Ik heb al gepakt.’

‘Waar ga je heen?’

‘Naar Guy. Hij komt me zo ophalen.’

‘Je hebt hulp nodig, Brigitte. Je bent in de war.’

Haar lach was geen lach maar een gil. ‘Jíj bent in de war. Je bent ziek, met je geloof en je controle en je afstandelijkheid. Jíj bent ziek, Caroline. Vuile trut.’

‘Brigitte –’

Op dat moment ging de huistelefoon. Brigitte nam op en gaf toestemming om Guy door te sturen. Ze deed de deur open en viel snikkend in zijn armen. Ik vroeg me af wat voor verhaal ze hem verteld had. Toen ze hem losliet keek hij me ongemakkelijk aan; hij grimaste zoals Thomas als hij me iets ging vertellen waarvan hij wist dat ik het niet leuk vond.

Brigitte trok hem mee de gang in. ‘Laten we mijn bagage pakken, lieveling.’

Ik volgde hen naar Brigittes slaapkamer. ‘Ze heeft hulp nodig,’ zei ik tegen Guy. ‘Zorg ervoor dat ze naar een psycholoog gaat. Ze maakt dingen kapot en ze heeft mij over van alles voorgelogen.’

Hij zei niets. Brigitte pakte hem bij de arm en fluisterde: ‘Luister niet naar haar. Je kent de waarheid.’ Guy knikte en vermeed het om nog naar mij te kijken. Ze liepen terug naar de deur. Voor de laatste keer draaide Brigitte zich naar me om. ‘Je hoeft niet te denken dat je mij kunt laten opdraaien voor de schade in de woonkamer. Je ruimt je eigen rotzooi maar op.’

‘Veel succes, Brigitte.’ Ik deed de deur achter haar dicht en leunde ertegenaan. Het was voorbij. Geen ruzies meer, geen onbekende mannen, geen lawaai, geen verwoesting. Ik zou bij Cassandra op bezoek kunnen gaan en me bij thuiskomst niet schrap hoeven te zetten voor verwijten. Morgen ging ik nieuwe meubels uitzoeken, die Brigitte niet kapot zou maken. Het penthouse zou weer worden wat het moest zijn.

Ik liep de woonkamer in om te bekijken hoe ik het vertrek zou inrichten, maar daar realiseerde ik me hoe erg het was dat ik Brigitte niet had gewaarschuwd dat Vincent er was. Nu was ze onverwacht met hem geconfronteerd. En niet alleen op dat gebied had ik haar tekortgedaan. Waarom had ik voetstoots geloofd dat wat Vincent zei waar was? Brigitte had geen enkele reden om me voor te liegen over bijvoorbeeld de oorzaak van Kims dood. Ik kon me ook niet meer voorstellen dat ze gelogen zou hebben over wanneer haar relatie met Vincent geëindigd was. Waarom zou ze van begin februari tot eind maart zwijgen? Daar was ze niet eens tot toe in staat. Ik had haar in de steek gelaten. Brigitte had gelijk: ik was degene die ziek was. Er was iets helemaal mis met mij als ik een vriendin in nood niet geloofde en niet hielp, als ik blij was dat ze me met rust liet. En de ziekte ging nog dieper: ik was zo waanzinnig dat ik geloofde dat Thomas niet dood was.

Ik voelde me alleen niet ziek – ik voelde me fantastisch. In een impuls haalde ik mijn laptop tevoorschijn, die ik al weken niet had aangeraakt. Ik wilde schrijven. Maar voordat ik kon beginnen rinkelde mijn telefoon: Eliza. Even kreunde ik om de timing; toen nam ik toch maar op. ‘Hé, ben je uit je bed gevallen? Het is bij jullie nog hartstikke vroeg. Wat –’

Eliza onderbrak me. ‘Caro, misschien kun je beter even gaan zitten.’

Ik lachte. ‘Dat klinkt dramatisch. Ik heb geen tijd om te gaan zitten. Ik wil eigenlijk – ’

‘Het gaat over Thomas, Caro. Hij leeft nog – hij staat naast me.’

 

© Els van Weijen

3 thoughts on “Hoofdstuk Drieëntwintig – Chronisch romantisch

  1. Dit is echt heftig, de gestoorde Brigitte en dan de gedachten van Caroline. En dan het telefoontje van Eliza dat Thomas nog leeft?????

  2. Whaaaaa!!!! Ik wist het! Ik wist het dat ie niet dood kon zijn!!! Haha.. ben benieuwd naar zijn verhaal. Maar moet helaas eerst gaan slapen nu 😔En Pfff die Brigitte.. wat een pain in the ass Zeg! Ik heb haar vanaf het begin niet gemogen 😑 ben benieuwd wat nu echt is bij haar en wat niet.. nou ik ga het ontdekken nog hoop ik

Laat een antwoord achter aan Aniela Reactie annuleren

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *