Hoofdstuk Eén

room

Matthew Fontaine, de zeventiende graaf van Northend, gaf de wind de schuld toen op een late herfstmiddag de deur met een daverende klap achter hem dichtviel. Buiten woedde de eerste storm van het seizoen. Het lawaai dat hij had gemaakt was geen blijk van irritatie. Zeer zeker niet. Hij was de kalmte zelve, hield hij zichzelf voor, terwijl hij bij de achteringang van zijn landhuis diep ademhaalde. Dat de uitpuilende kapstokken bij de deur hem deden denken aan groepen mensen die, allemaal met de rug naar hem toe, gebogen stonden over iets dat hij niet zag, was zinsbegoocheling. Het idee dat ze heimelijk fluisterden over geheimen die ze over hem hadden ontdekt, was belachelijk.

Matthew liet zijn jas van zich afglijden en wrong die tussen de vele andere. Het enige waar hij zich echt druk over moest maken, bedacht hij zich, was de vraag hoe tien vrouwelijke gasten erin slaagden de indruk te wekken dat een compleet dórp zijn landhuis binnengevallen was. Maar ook dat was geen blijk van irritatie, vond hij. Toen hij vervolgens wilde doorlopen maar struikelde, lukte het hem moeiteloos om geen verkeerd woord over zijn lippen te laten komen. De korte grom die hem ontviel, vond hij geoorloofd. En hij kon zelfs grinniken toen hij zag waarover hij bijna was gevallen: fluorescerend oranje regenlaarzen. De kleur vertelde hem onmiddellijk dat ze van zijn vrouw waren.

De afgelopen jaren had Anna zich wat aangepast aan zijn “feodale, chauvinistische en schokkend traditionele smaak” (hoe liefdevoller ze hem plaagde hoe erger haar bijvoeglijke naamwoorden werden), maar er waren altijd hinten dat ze zichzelf nooit zou verloochenen. De kleur van haar laarzen was daar een goed voorbeeld van. Dat er ook nog neongele hartjes op die laarzen zaten, leek haar vastbeslotenheid te benadrukken. Tien jaar geleden, toen ze net getrouwd waren, zou hij uitgebreid de tijd hebben genomen om Anna uit te leggen waarom dergelijk schoeisel niet geschikt was voor de gravin van Northend. Nu zette hij de laarzen tevreden overeind en plaatste hij er al even tevreden een tweede paar laarzen naast, met hetzelfde dubieuze patroon maar in een veel kleinere maat – Zoë was duidelijk vatbaar voor haar moeders smaak.

Matthew glimlachte, haalde opnieuw diep adem en liep verder, zoals hij zich voorstelde dat een man dat zou doen die totaal geen zorgen had – bijna floot hij een deuntje. Hij doorkruiste een lange gang, waar hoog boven hem de wind langs kleine ramen jankte, en kwam uit in de centrale hal van Northend Abbey. Daar stopte hij even. In de hal stonden een beeldje van Cupido, een harnas en nog vele andere objecten uit oude eeuwen, maar Matthew keek naar de twee grote schilderijen die aan weerszijden van de brede marmeren trap hingen. De linker was van de zus van een negentiende-eeuwse voorvader, een oudere dame die over haar leesbril heen naar hem fronste; de rechter was van een pachter uit dezelfde tijd. De man grijnsde hem met een pijp in de hand toe. Op zijn schilderij scheen de zon, terwijl de zus van de graaf met haar zwarte jurk de winter leek te vertegenwoordigen.

De winter of misschien toch zijn stemming. Waarom wist Matthew niet, maar terwijl hij naar het schilderij keek voelde hij een onbestemd gevoel van dreiging, zoals zo vaak de laatste tijd. Hij vroeg zich af hoe hij het gevaar dat zijn huis naderde kon tegenhouden, terwijl hij niet eens wist wat het gevaar wás. Hij wist alleen dat het bestond, naamloos en beklemmend. Het verkilde hem, liet zijn bloed trager stromen. Soms verstikte het hem bijna.

‘Onzin natuurlijk,’ bromde hij. ‘Absolute onzin.’

Hij wendde zich af en beende verder, richting de vroegere balzaal, die nu de kapel was. Zachtjes deed hij de deur open, om het gebedsuur dat daar ’s middags werd gehouden niet te verstoren. Toen hij echter zag wat er in werkelijkheid gaande was, bleef hij ongegeneerd in de deuropening staan.

De kapel leek zijn oude functie terug te hebben: de stoelen waren opzij geschoven en zijn gasten, veelal dames van middelbare leeftijd, dansten rond terwijl “In The Mood” van de bigband van Glenn Miller uit een cd-speler schalde. Ook zijn gezin deed mee. Anna dartelde moeiteloos door de zaal, ondanks dat ze zeven maanden zwanger was van een tweeling, peuter Zoë sprong rond alsof ze hiphopmuziek hoorde, en zelfs zijn moeder liet niet verstek gaan. In haar strakke mantelpakje swingde ze licht met haar heupen; haar strenge kapsel ontsnapte langzaam aan de lak.

Er waren maar twee vrouwen die niet dansten: Marieke en Poppy, de enige jonge gasten. Matthew had zich aangeleerd zo min mogelijk naar ze te kijken, bang dat ze zijn blik – om verschillende redenen – verkeerd zouden interpreteren. Toch viel het hem weer op dat Poppy op Anna leek, de Anna uit de tijd dat ze na vijf jaar afwezigheid de moed gevonden had om naar hem terug te keren. Net als Anna destijds was ze veel te mager maar toch mooi, met gebeitelde gelaatstrekken en halflang krullend blond haar.

Toen zag Zoë hem. ‘Papa!’ gilde ze, en ze rende op hem af. Abrupt stopte de muziek. Terwijl Zoë in zijn armen sprong en hem vertelde dat hij de “liefste, liefste, liefste papa” was, plofte Anna in een stoel en blies hem een kus toe. De rest van de dansers keek wat gegeneerd zijn kant uit. Sommige giechelden als betrapte schoolmeisjes.

Matthew probeerde streng naar hen te kijken. ‘Dit is een christelijk rustoord,’ zei hij. ‘Hier heten we mensen welkom die het zwaar hebben gehad. Voor het geval jullie het zijn vergeten: jullie schijnen allemaal behoefte aan rust te hebben.’

‘Dat hebben we ook,’ zei Marieke.

‘Dank je,’ zei Matthew, nog steeds zonder haar aan te kijken. ‘Ik –’

Zoë onderbrak hem: ze klemde haar handjes om zijn nek en begon ieder plekje van zijn gezicht te kussen. ‘Papa lief!’ verkondigde ze opnieuw. ‘Heel lief,’ vulde ze aan, terwijl ze zijn neus kuste.

‘Zoë –’

‘Papa en Zoë spelen,’ vertelde Zoë hem.

‘Later, liefje. Eerst gaan we – ’

‘Met de blokken.’ Zoë legde haar warme gezichtje tegen Matthews wang. Nog steviger pakte ze hem vast. Haar mondje maakte een tuitende beweging alsof ze hem weer wilde kussen; de vrouwen om hen heen gaven koerend als duiven uiting aan hun vertedering.

Matthew wist dat het vergeefse moeite was om nu nog te proberen streng te zijn. Hij richtte zijn aandacht op de jongen die bij de cd-speler stond. David Mills was twintig jaar, klein en smal, met donker piekerig haar. Hij deed Matthew vaak denken aan een roadie bij een rockconcert. Maar niet nu. Nu had hij zo’n brede grijns op zijn gezicht dat hij eerder leek op een jochie dat een geintje had uitgehaald met zijn vader. ‘Ik zal niet verder mopperen over de drukte,’ zei Matthew. ‘Ik heb al in de gaten wie de aanstichter is. Anna, help me: waarom leek het ons een goed idee om David aan te nemen als stagiair?’

‘Eh… Omdat jij hem zo capabel vond? Omdat jij zei dat hij van toegevoegde waarde was?’

‘Onzin. Waren we de avond daarvoor te laat naar bed gegaan, zodat we niet helder nadachten? Heb jij geprobeerd mij te overreden en was ik te dom om nee te zeggen?’

Mrs Fogle kwam zijn kant uit hobbelen, zo snel als mogelijk was op haar spichtige, door artrose aangetaste benen. Ze was zijn oudste gaste en had grote, verwarde ogen, maar ze pakte verrassend krachtig zijn arm beet. ‘U moet niet boos zijn op David! Het kwam door mij. Ik heb hem verteld over mijn ondeugende jaren. Ja, die heb ik echt gehad, Lord Northend. Tijdens de Tweede Wereldoorlog ben ik met Amerikaanse soldaten naar Glenn Miller geweest. Het was héérlijk. We dansten de hele nacht. Londen was een droom, ondanks alle bombardementen. Het leek wel een andere wereld – een sprookje!’

Matthew glimlachte mild naar haar; hij wist dat Carmen Fogle licht dementeerde. ‘Mrs Fogle, dat uw moeder u als baby meenam naar een concert van Glenn Miller, zou ik misschien nog net kunnen geloven, maar niet dat u daar zelf danste. Daar bent u veel te jong voor. Bent u niet in de war met de Rolling Stones?’

‘De wat, Lord Northend?’

‘David legt u wel uit over wie ik het heb; misschien laat hij morgen zelfs wat van ze horen. Hoewel we ook kunnen proberen dan werkelijk een gebedsuur te houden in plaats van een dansfestijn.’ Matthew probeerde weer streng te kijken. ‘Weg nu allemaal. Volgens mij heeft Eileen de thee klaar staan, en gisteren heeft ze me verklapt dat ze ook haar beroemde chocoladetaart zou maken.’

‘Taart!’ Zoë wurmde zich los en was met een paar sprongen bij de deur. Ook de anderen volgden haar snel naar de grote salon, waar de thee werd geserveerd. Marieke was de enige zonder haast. Zij hield wat afstand van de groep en liep traag en slepend. Toen zij de deur heel zacht achter zich sloot, was alleen Anna nog bij hem. Ze was opgestaan en drukte zich tegen hem aan. Haar lippen streelden langs de zijne.

‘En? Hoe was het gesprek?’

Matthew voelde weer het gevaar dat hij niet kon duiden, en tegelijkertijd voelde hij leegte en duisternis en vermoeidheid. ‘Hij zei dat ik vanwege mijn geloof geobsedeerd ben door een besef van schuld.’

Anna kreunde.

‘Als ik wat minder met mijn gekruisigde God bezig ben, maak ik mezelf ook minder verwijten. Dan zal ik inzien dat ik er niets aan kon doen. Een simpele oplossing, vind je niet?’

Anna kuste hem opnieuw. ‘Tijd voor een andere psycholoog. Gaat het een beetje?’

Hij zweeg en keek naar de verste muur van de kapel.

‘Domme vraag. Sorry. Het gaat niet. Als je een vrouw was zou je huilen. Misschien moet je dat sowieso doen.’

‘Anna…’

‘Sorry – nogmaals. Ik ben niet vergeten wat we hebben afgesproken. Ik moet je gevoelens niet voor je invullen, en ik moet vooral niet te therapeutisch en te soft doen. Je bent een kerel uit één stuk die niet constant over je emoties wil praten; ik dien dat te respecteren.’

‘Anna…’

‘Ik respecteer het ook, Matthew. Maar ik ben wel bezorgd om je. Ik hou van je. Zal ik eens op het internet rondsnuffelen naar een christelijke psycholoog hier in de omgeving?’

Hij maakte zich los. ‘Ga taart eten. Eileen zal zich afvragen waar je blijft. En je wilde toch met Marieke gaan praten?’

‘Kom jij niet?’

‘Ik heb het druk. Ik loop wat achter met de facturen, en Saul heeft me een voorstel gedaan voor een nieuwe investering waar ik nog steeds op moet reageren.’

Anna drukte zich weer tegen hem aan. ‘Ga niet naar de groene salon. Alsjeblieft niet. Die bestaat niet meer. Probeer hem niet te herscheppen.’

Heel even streelde Matthew Anna’s sleutelbeen; toen liet hij haar los. ‘Tot straks, lieveling. Zeg tegen Zoë dat ik nog even met haar kom spelen voordat ze gaat slapen.’

 

Vijf minuten later stond hij in wat eens de groene salon was geweest. Toen Anna had gehoord wat er daar met hem was gebeurd, had ze de complete inhoud van de kamer verbrand. De groene salon van zijn jeugd was veranderd in een spreekkamer in pasteltinten, een plek waar vermoeide mensen met pastoraal werkers praatten en huilden om wat hen was overkomen en was aangedaan.

Maar tegelijkertijd was de groene salon er nog steeds. Hij zag de Sèvres vazen die vroeger op de schouw stonden, het tapijt met pauwenpatroon dat op de vloer had gelegen, de hoge stoelen die tijdens de heerschappij van zijn vader al oud waren, maar nog altijd goed zaten toen hij Anna leerde kennen. Ook de dingen die in de salon gebeurd waren, leken onverwoestbaar. Hij wist nog steeds wat voor vreselijke dingen hij hier tegen Anna had gezegd. En hij wist wat er tegen hem was gezegd, vroeger in de tijd. Gezegd en gedaan. Bijna zette hij zich weer schrap voor het moment dat zijn vader ophield hem te vertellen wat een waardeloze zoon hij was. Bijna voelde hij weer wat er daarna gebeurde.

Matthew sloeg zijn armen steviger over elkaar. Allemaal lang geleden. Hij was erover heen. In het begin van zijn huwelijk had het hem veel te wantrouwig gemaakt, zodat hij Anna van zich had afgeduwd, met consequenties waar hij nog minder aan wilde denken dan aan wat hemzelf was overkomen. Maar Anna was teruggekomen. Ze hadden Zoë gekregen en over uiterlijk twee maanden zouden ze nog meer kinderen krijgen. Twee zonen, van wie eentje de geslachtslijn van de graven van Northend zou voortzetten.

Matthew wankelde naar een stoel, verborg zijn hoofd in zijn handen en hield zichzelf voor dat hij niet zou huilen. Niet meer. Nooit meer.

 

Uit het dagboek van Marieke Markestein

 

… Al voordat ik in de grote salon arriveerde, had ik besloten geen gebak te nemen. Ik zocht een rustig plekje op waar niemand een praatje met me zou maken, terwijl de anderen bij elkaar kropen en elkaar – en Eileen – maar bleven vertellen hoe lekker de chocoladetaart was. Eileen zag er wat verlegen uit. Ze is groot en fors maar leek steeds kleiner te worden naarmate ze meer complimenten kreeg, alsof ze het liefst onder de tafel wilde verdwijnen.

Carmen Fogle was intussen met haar favoriete onderwerp bezig. Ze schoof dichter naar haar buurvrouw toe, in dit geval Lizzie Keighley, en fluisterde op theatrale toon, zo hard dat iedereen het kon horen: ‘Ze heeft in een bende gezeten. Anna – Lady Northend. In een jeugdbende in Londen. Wist je dat?’

Aangezien Carmen het onderwerp iedere dag aansnijdt wist Lizzie het ongetwijfeld, maar dat zei ze niet: Anna stapte net de kamer in. Gewoonlijk is Lizzie een bedeesde dame die zich kleedt in roze en babyblauw en de wereld bekijkt vanachter een grote uilenbril, maar op dat moment zag ze er eerder uit als een opgejaagd hert. ‘Lekkere taart, hè?’ riep ze, veel harder dan dat ze anders praat. ‘Heel zacht en rijk. Neem nog maar een hapje, Carmen.’ De andere vrouwen gingen haastig in gesprek over het weer en hun handwerk. De oudere Lady Northend, Lady Elizabeth, keek haar schoondochter wat angstig aan.

Anna leek het niet te merken. Ze liep mijn kant uit. Toen ze naast me ging zitten kreeg ik het warm: ik had geen idee wat ik tegen haar moest zeggen. Zo geïnteresseerd mogelijk keek ik een andere kant uit. Ik bedacht me dat ik de grote salon nog nooit had beschreven in mijn dagboek, en dat het tijd werd dat dat wel gebeurde. Dus nam ik geconcentreerd de fauteuils op, sommige dofrood, bruin of blauw, andere met uitbundige kleuren en motieven, en bekeek ik uitgebreid de schilderijen: voorouders van Lord Northend uit verschillende eeuwen, de oudste met pruiken op, de meer recente in avondkleding. Zelfs de hoge kroonluchters en de oosterse tapijten verdienden mijn aandacht, vond ik.

Anna boog zich naar me toe. ‘Gaat het?’ fluisterde ze.

Even keek ik haar van opzij aan. Ik blijf me afvragen hoe iemand die zeven maanden zwanger is zo mooi kan zijn. Haar halflange blonde haar krulde om haar gezicht in nonchalante perfectie, de blauwgroene ogen fonkelden als juwelen en de glimlach om haar lippen leek een glans op haar hele gezicht te leggen. Ze was tegelijk een statige gravin en een vrolijk buurmeisje. Of ze was tegelijk een lamp en een filmcamera: terwijl ze me stralend bekeek had ik het idee dat ze alles opsloeg wat ze zag.

‘Hoe bedoel je?’ fluisterde ik terug.

Anna rolde met haar ogen. ‘Houd je niet van de domme. Moe? Gegeneerd omdat het je niet lukte om te dansen? Ik kan me voorstellen dat je lichte moordneigingen krijgt na Davids zoveelste wilde plan waar je niet aan kunt meedoen.’

‘Zulke dingen moet jij niet zeggen. Met jouw verleden zou iemand kunnen denken dat je me een serieuze suggestie aan de hand doet.’

‘Oe-oe-oe!’ Anna imiteerde met minibewegingen een zegevierende sporter die haar handen in de lucht gooit. ‘Marieke spreekt en schaamt zich niet om de kwestie te benoemen die op Carmen na door iedereen wordt omzeild. Ik ben trots op je!’

‘Een hele opluchting. Je gaat dus geen mes pakken om uiting te geven aan je ongenoegen, zoals je deed toen je nog een bendelid was?’

Anna gniffelde. ‘Echt heel gewaagd, Marieke. Als je het echt wilt weten: vroeger gebruikte ik een mes alleen in uiterste noodzaak – tenminste, wat ik dacht dat noodzaak was. Meestal voldeed een dodelijke blik om de jochies die geloofden dat ze stoerder waren dan ik te verjagen. Wacht, even kijken of ik hem nog ken.’ Anna strekte haar rug, vouwde haar armen over elkaar op haar buik en keek uit de hoogte op me neer. ‘En? Al bang?’

Haar ogen fonkelden nog steeds, helder en blij. Ik haalde mijn schouders op. ‘Ik zou banger voor je zijn als je niet zwanger was, vermoed ik. Zwangere vrouwen lijken altijd heel onschuldig. Ik vraag me af of dat komt door hun omvang of door…’ Ik zweeg.

Anna zuchtte. ‘Ik weet weer hoe frustrerend ik pregnante stiltes vind. Ik ben benieuwd of je die zin ooit zult afmaken, Marieke. Ik hoop het. Ik wil graag weten wat er in je omgaat.’

‘Voornamelijk de vraag waarom jij geen chocoladetaart neemt. Hij is vast lekker.’

Anna porde in mijn zij. ‘Ik kwam naast je zitten om een serieus gesprek met je te voeren. Maar dan moet je wel meewerken! Wat denk je? Vertel het me alsjeblieft, al is het maar één keer – je hoeft heus niet bang te zijn dat ik gelijk je therapeut word. Klopt het trouwens dat je weigert om met een pastoraal werker te praten?’

‘Ik zou willen weten hoe iemand kan veranderen zoals jij veranderd bent.’ De zin ontsnapte me voordat ik hem kon tegenhouden. ‘Ik zou willen weten waarom je zo blij bent. Dat je uit een bende kunt stappen en in God bent gaan geloven, is al bijzonder. Dat je nu nog steeds gelooft, ondanks wat er daarna…’ Deze keer stopte ik op tijd.

Anna grimaste. ‘Ondanks wat er daarna gebeurd is?’

‘Sorry,’ mompelde ik.

Anna wuifde de woorden weg. ‘Je hoeft mijn gevoelens niet te sparen, hoor. De halve wereld weet wat me is overkomen. In het dorp woont een journaliste die samen met Matthew is opgegroeid en vroeger verliefd op hem was – of het nog steeds is. Haar grootste hobby is om wat ik graag stil houd in haar krantje te zetten en zo veel mogelijk journalisten zo ver te krijgen dat zij hetzelfde doen. Ik zal je verklappen dat ik Susanna Brentwoods bloed soms wel kan drinken. En daar schaam ik me niet eens heel erg voor.’ Ze grinnikte.

Ik niet. ‘Denk je nog wel eens aan…’ Ik kon de woorden nog steeds niet uitspreken.

Anna keek weer ernstig. ‘Natuurlijk. Veel vaker dan ik zou willen. Lieve help, Marieke, zeg me alsjeblieft niet dat je gelooft dat ik zo’n vermoeiende christen ben die beweert dat als je God eenmaal kent, je nooit meer ongelukkig bent. Er zijn dagen dat…’ Anna stokte. Ze keek weg, in de richting van de andere gasten, maar leek niemand te zien. ‘Er zijn dagen dat ik heel precies weet hoe ik me voelde toen de pijn nieuw en onverdraaglijk was,’ mompelde ze. Toen keek ze me weer aan, en slaagde ze erin een zwakke glimlach te produceren. ‘Maar God is wel altijd bij me. Dat geloof ik oprecht. Dat wéét ik. Hij is liefdevol en genadig, zelfs in de zwartste nachtmerries.’

Ik keek op mijn horloge, om niet te vragen hoe liefdevol en genadig ze Hem gevonden had toen ze in handen viel van de mannen met wie ze in de jeugdbende had gezeten, en ze haar een hele nacht lang “gestraft” hadden voor het feit dat ze hun groep ooit verlaten had. Toen stond ik op, zo soepel als mogelijk was in mijn situatie, alsof me plotseling iets te binnenschoot en (hopelijk) niet alsof ik ons gesprek wilde ontvluchten. ‘Goed om te horen,’ zei ik. ‘En nu denk ik dat ik nog even naar buiten ga.’

‘Het regent, lieve Marieke.’

‘Des te beter: dan koel ik af. Ik heb het nogal warm. Tot later.’

‘Dat hoop ik,’ zei Anna. Toen kreeg ik het pas echt warm…

 

… Vanavond kwam Lord Northend naast me zitten bij het diner. Gewoonlijk neemt hij altijd plaats aan het hoofd van de tafel; iedereen was onmiddellijk in beroering. Zandra legde haar bestek neer en keek alsof ze haar ogen niet kon geloven – en alsof ze vond dat nu Lord Northend deze ongekende stap deed, hij die stap in haar richting had moeten zetten. Ethel, die gewoonlijk weinig zegt, wilde weten waarom hij van plek veranderde.

‘Hier ben ik dichter bij mijn gasten, Miss Hickley,’ was het antwoord dat ze kreeg, kort maar warm van toon. Ethel, bijna zestig, iets te zwaar, met een kapsel van kleine krulletjes die altijd net te strak in de lak zitten, ongetrouwd omdat ze haar hele leven voor haar ziekelijke moeder heeft gezorgd, bloosde als een tiener.

‘Komt u toch hierheen,’ riep Zandra. Ze klopte op de lege stoel naast haar. ‘Ik weet zeker dat u bij mij comfortabeler zit dan bij Marieke!’

Ik keek naar mijn bord. Dan hoefde ik niet te doen of ik niet zag dat de dames fronsten of hun glimlach probeerden te verbergen. Volgens mij keek Lord Northend ook naar zijn bord. Ik weet in ieder geval zeker dat hij niet naar mij keek. Mij aankijken vermijdt hij. Vast attent bedoeld: waarschijnlijk is hij bang om me te kwetsen met een onbewaakte blik. Hij weet niet dat sommige hoffelijkheid ook pijnlijk is.

‘Ik zit hier goed,’ hoorde ik hem zeggen. Er leek nog steeds warmte in zijn stem te liggen; ik werd bijna bezorgd. Gewoonlijk is hij terughoudend als hij een praatje maakt, alsof hij niet weet hoe je over onbenulligheden spreekt, of daar geen zin in heeft. Hoewel hij misschien ook gewoon verlegen is – soms denk ik dat echt. Eigenlijk is hij een raadsel, een lange, krachtige gedaante in goedgesneden kostuums die alle aandacht naar zich toe trekt en toch ver weg lijkt. Zijn korte blonde haar springt altijd achteloos over zijn hoge voorhoofd. Ik kan ernaar blijven kijken, en dan trek ik steeds weer de conclusie dat Lord Northend zelf niet achteloos is. Zijn luchtblauwe ogen zijn constant alert. Hij is iemand die controle heeft, over zichzelf en over anderen.

‘Is dit een ideetje van uw vrouw?’ vroeg Zandra. Precies wat ik ook wilde vragen. Ik durfde het niet, maar Zandra natuurlijk wel. Zandra is slank, met lang donkerglanzend haar dat niet geverfd lijkt, ziet er een decennium jonger uit dan haar vijftig jaren en weet dat ook. Ze is bijna altijd aan het woord, met een stem als een trompet in een fanfare.

‘Wat denkt u zelf, Mrs Price?’

‘Dat u eindelijk mijn voornaam moet gaan gebruiken. Ik voel me zo oud als u me Mrs Price noemt. En over dat “Mrs”: Mr Price heeft me lang geleden verlaten. Ik –’

‘Als dat een hint is, Zandra,’ klonk Anna’s stem vanaf de andere kant van de tafel, ‘dan moet ik je eraan herinneren dat er tussen Matthew en mij geen sprake is van verlaten. Breng hem niet op slechte ideeën; ik zie je er tot toe in staat.’

Er werd gelachen. Naast me deed Lord Northend zacht mee. Ik durfde weer op te kijken. Ik wist dat niemand meer zijn ogen op mij zou richten. Zeker Lord Northend niet. En inderdaad: hij keek naar zijn vrouw, met een blik van intieme verstandhouding, een blik die alleen voor haar bestemd is. Voor de zoveelste keer vroeg ik me af of hun relatie echt zo hecht is als hij lijkt. Denken ze nooit meer aan de tijd dat ze elkaar wel verlieten?…

 

© Els van Weijen

 

2 thoughts on “Hoofdstuk Eén

  1. Indrukwekkend begin van dit verhaal. Moet er even inkomen en ben zeer benieuwd naar het vervolg.
    Knap weergegeven door deze schrijfster.

  2. Oehhh interessant begin.. ik ben zeer benieuwd naar de rest!! Hoe wordt de verhaallijn en al die verschillende karakters toch in jouw hoofd geboren? Gaaf!! Veel schrijf plezier!! Dat levert mij weer een hoop leesplezier op 😉

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *