Nadat ze in het ziekenhuis de wond opnieuw gesloten hadden, bracht Thomas me naar St John’s Wood. Hij reed zelf; ik weet niet waar de chauffeur was gebleven. Toen hij stilhield bij de villa van Martin en Cassandra, zei hij dat ik de rust die de artsen me voorgeschreven hadden ook echt moest nemen. ‘Ik wil niet één werkmail van je zien. Rust, Caroline. Heb je dat heel goed begrepen?’ Na die strenge woorden legde hij een hand op mijn been. ‘Gaat het? Moet ik je helpen uitstappen?’
Ik verstrengelde mijn vingers met de zijne. ‘Vertel me over het duister. Vertel me hoe het was om met Clark in dat bos te leven en God te bemerken.’
Toen ik Thomas’ ogen op me voelde, keek ik hem recht aan. ‘Waarom?’ vroeg hij.
‘Soms denk ik dat ik het niet meer begrijp. Dat ik God niet meer begrijp, bedoel ik. Of hoe ik zelf met Hem omga.’
‘Lieveling, je hebt een inspannende dag gehad. Kom tot rust. Later praten we wel.’
‘Nee. Vertel het me nu, Thomas. Vertel me alles. Hoe was het in het begin? Zonder God?’
Thomas masseerde zijn nek en staarde naar de regen die tegen de voorruit sloeg. ‘Dat weet ik niet meer zo goed. Het was vooral onwerkelijk, geloof ik. Er was niets van mijn leven over. Alles dat ik ooit gehad had, was weg. Clark begon zijn ware aard al te laten zien. Ik ging hem zo veel mogelijk uit de weg. Hij liet me buiten werken, en dat vond ik helemaal niet erg. Het was lente en het bos kwam tot leven. Soms dacht ik… dat het een vriend was, dat het bescherming bood.’ Toen ik mijn adem inzoog, keek hij me weer aan. ‘Herkenbaar?’
‘Van vroeger. Als kind wilde ik dolgraag dat ik in een bos kon leven. Toen ik klein was droomde ik ervan tussen de kabouters te wonen, en toen ik groter werd dacht ik dat er echt een aanwezigheid was, een soort kracht die het natuurlijke overschreed.’
Thomas knikte. ‘Dat dacht ik in het begin soms ook.’
‘Het is mij nog overkomen toen ik weer christen was. Soms voel ik het nog steeds. Als de maan heel stil oprijst in een roze hemel, lijkt de schepping de adem in te houden. Als ik in een bos tussen oude kastanjes loop, word ik me bewust van een haast heilige stilte en geloof ik dat de bomen samen hun armen omhoog heffen om eerbied te geven aan een macht die niets met God te maken heeft, een macht die onstuimiger en intenser is. Op zulke momenten kost het me moeite om me op God te richten. Eerlijk gezegd lijkt Hij dan… oninteressant.’
‘Vind je dat nu ook? Ben je bang dat je God tekortdoet? Dat je Hem kwijtraakt?’
‘Ik weet het niet. Misschien.’
Thomas pakte mijn hand steviger vast. ‘Ik weet niet wat er allemaal leeft tussen hemel en aarde, maar ik geloof dat er machten zijn die willen wedijveren met God. Ze kunnen interessanter lijken dan Hij, maar ze bieden niet zijn genade. Ik denk dat ik nooit heb kunnen vluchten in de natuur omdat ik door Clark al ontdekt had dat niets neutraal is. Ik voelde het duister in hem, en ik wist dat het bos me ook duisternis zou brengen. Het kon me niet helpen – het wilde me niet helpen.’
‘Wijs,’ mompelde ik.
Daar lachte Thomas om, grimmig. ‘Ik was niet wijs. Toen de eerste schok van de ontvoering voorbij was, kwam er leegte. En wanhoop, want ik kon de leegte niet verdragen. Ik werd een schaduw in het bos, op de loop voor alles wat ik voelde. Ik wilde een dier zijn, een wolf misschien, die naar de maan kan janken zonder zich daarvoor te schamen, of een mug, die leeft zonder te denken en wordt doodgeslagen zonder dat iemand daar om treurt. Ik kon niet meer vluchten voor wat ik wist over mezelf. Ik was niet alleen leeg – ik was onecht.’
‘Dat is niet waar. Jij was echter dan wie dan ook.’
Hij kuste me. ‘Alleen voor een meisje dat zelf ook leegte ervoer.’
‘Zo was het niet – zo waren wij niet.’
‘Jawel, lieveling. Zo waren wij wel. Ik hield van je, maar mijn liefde was armzalig. Ik had je nodig om de stilte te verdringen. Ik had je niets te bieden, niets reëels. Zo mag het tussen ons nooit meer zijn. Vanaf nu wil ik dat we elkaar geven wie we echt zijn.’
‘Thomas –’
‘Toen ik je boeken las, leek het of ik je voor het eerst pas echt leerde kennen. In je boeken liggen delen van je ziel die je verborgen voor mij had gehouden. Dat zal ik nu nooit meer toestaan: ik wil alles zien – alles, Caroline.’
Ik had geen woorden meer.
‘Je weet hoe jouw boeken mijn leven met God hebben veranderd. Ik moet er wel voor waken dat ik het niet mooier maak dan het was: met Afterwards zette je me aan het denken over God, maar geloof niet dat ik zonder morren mijn knieën boog. Ik ben woest op Hem geweest; ik heb Hem mijn hele leven als een verwijt voor zijn voeten geworpen. En Hij heeft heel geduldig geluisterd, geloof ik, zonder me ook maar één keer te wijzen op al het vuil dat aan mij kleefde.’ Thomas boog zijn hoofd, alsof hij zich schaamde voor de herinnering. ‘Hij is bijna beangstigend genadig.’
‘Echt, Thomas? Is Hij dat echt?’
Nog steviger greep Thomas mijn vingers vast. ‘Eindeloos geduldig, eindeloos vol liefde. En jij hebt het me laten zien, door Bridge across Forever. Jezus die de brug tussen God en ons overstapt, die een pijn ondergaat die ik mij niet kan voorstellen. Voor ons, voor mensen die besmeurd zijn met haat en wrok. God is heilig, Hij is de oorsprong van het licht. Wat wij zijn kan niet tegelijk bestaan met wat Hij is. En toch komt Hij naar ons toe. Jezus offert het leven aan het hart van zijn Vader op om ons bij Hem te brengen. Ons: wezens die spelen met het duister, die liever koning zijn in hun eigen hel dan kind in de hemel. Dat realiseerde ik me toen ik Bridge across Forever las. Ik zag wie ik was en ik begreep een klein beetje wie God is. Ik liet mijn verwijten los – ik liet mezelf los. Ik wist dat ik Gods liefde en vergeving nodig had, zelfs als dat betekende dat ik moest buigen. Ik besefte ik dat ik onmachtig was, en dat dat goed was, omdat het gevaarlijk was als ik wel macht had.’
Ik had te veel pijn om te huilen. Ik vroeg me af hoe het mogelijk was dat Thomas mijn boeken inderdaad beter had begrepen dan ik, of dieper, veel dieper. ‘Houd je van Hem?’
Thomas bracht een geluid voort dat leek op een lach maar toch heel anders was, alsof hij niet begreep dat ik de vraag stelde. ‘Mensen zijn nauwelijks tot echte liefde in staat, maar ik wil Hem alles geven dat ik heb. Die ene keer waar ik je over verteld heb, toen ik voelde dat God er was, toen snapte ik even hoeveel ontzag Jezus verdient. Op dat moment snapte ik ook hoeveel Hij van mij houdt. Die wetenschap verslapt maar al te snel weer – destijds al, en nu ik mijn oude leven terug heb nog veel meer. Maar ik wil bij Hem blijven, mijn liefde aan Hem geven, Hem laten zien in de wereld.’
‘Ik wil dat Hij ook bij mij op de eerste plek komt. Maar soms…’ Weer had ik geen woorden.
‘Bij jou komt God ook op de eerste plaats. Dat weet je alleen nog niet.’
‘Ik weet helemaal niets meer.’
‘En dat is goed. Vertrouw maar op Hem. Hij zal je vertrouwen niet beschamen.’
Even waren we samen stil. Langzaam werd ik me ervan bewust dat we nog steeds in de auto zaten – dat was ik bijna vergeten. ‘Dank je voor je verhaal,’ mompelde ik.
‘Dank je voor jouw verhalen – voor wat je hebt opgeschreven en voor wat je me heel persoonlijk zult vertellen.’ Thomas keek me weer recht aan. Zijn ogen waren streng en strelend tegelijk.
‘Ik zal niets voor je achterhouden,’ beloofde ik. ‘Jij ook niet voor mij?’
Hij grimaste. ‘Nu verwacht je natuurlijk dat ik alles vertel waar ik in het verleden over zweeg, over die hoogbegaafdheid en over Buitenlandse Zaken en wat ik daar deed. Op een dag zal ik je echt alles vertellen, maar vandaag houd ik het kort – je hebt rust nodig. Laat ik zeggen dat ik mijn intelligentie heb ingezet om doelen te bereiken die ten koste gingen van mensen in andere landen, mensen die economisch en militair zwakker zijn dan wij. Ik zat in een soort denktank die geheime operaties in het buitenland begeleidde. Ik schaam me voor wat ik allemaal heb bedacht. Ik schaam me voor het zogenaamde succes dat we hadden.’
‘En daarom heb je je intelligentie verborgen.’
‘Zonder gevoel is intelligentie een vloek. Zonder gevoel los je gretig alsmaar ingewikkelder puzzels op omdat je die zo leuk vindt en interesseert het je niet dat de stukjes die jij zogenaamd op de juiste plek legt, dorpelingen zijn die van hun grond worden verdreven en kinderen zonder toekomst. Ik ben dankbaar dat Garland Oil me de kans heeft gegeven om mijn oude baan achter me te laten. Nu neem ik verantwoordelijkheid voor mensen. Het bedrijf is commercieel, maar we hebben een hart. Dat is wat ik wil.’
‘Maar waarom heb je Martin aangenomen? Waarom zocht je hulp die je niet nodig had, en dan ook nog van iemand die net als jij hoogbegaafd is?’
‘We hebben een pact gesloten. Samen proberen we goed te maken wat we in het verleden hebben aangericht. Martin geeft bijna al het geld dat hij verdient weg aan de mensen die hij opgelicht heeft en aan goede doelen.’ Thomas volgde mijn blik naar het huis van de familie Saunders en begreep me zonder dat ik iets zei: ‘Van Cassandra,’ legde hij uit.
Ik leunde tegen hem aan. ‘Dank je voor je eerlijkheid. En nu? Hoe gaan wij nu verder?’
Hij kuste me. ‘Jij gaat nu tot rust komen. Maak je niet meer druk, lieveling. Wij komen er samen wel uit.’
Thomas wachtte tot het hek van de villa achter me dichtgeslagen was. Ik zwaaide naar hem en hij reed weg. Achter een raam zag ik de schaduw van Cassandra, maar ik ging niet naar binnen. De regen was voorbij; ik liep de tuin in en verstopte me tussen de bomen. Ik stelde me voor hoe Thomas dat ooit gedaan had, niet in een tuin maar in een woud, waar geen huis stond waar vrienden op hem wachtten maar alleen vijanden zich schuilhielden. Hij had er God gevonden.
Ik vroeg me af of ik zelf ooit God gevonden had. Alle woorden die ik over Hem geschreven had leken leeg en hol, of anders wel echt, maar niet echt door mij ervaren. Ik dacht aan hoe krachtig Thomas had gezegd dat hij van God hield. Ik wist niet of ik liefde voelde voor God – ik wist niet eens of ik wel ontzag voor Hem had. Ontzag leek een ouderwets woord, dat niet paste bij de wereld waarin ik leefde, dat niet paste bij mij.
Toen vroeg ik me af of God nog wel van mij hield. Ik dacht aan Eve, die ik genadeloos met woorden had bestookt, en die nu in een psychiatrische kliniek zat. Ik dacht aan Brigitte. Ik wist niet precies wat ik fout gedaan had met haar, maar het was duidelijk dat ik íets had fout gedaan – anders was ze niet zo boos op mij. Ik dacht aan wat Thomas had gezegd: dat ik mezelf had verborgen. Hij had gelijk.
Ik ging op de schommel van Allison zitten, die nog veel te groot voor haar was: Martin of Cassandra moest haar op schoot nemen om haar heen en weer te laten wiegen. Mij lukte het natuurlijk wel om te schommelen zonder hulp. Terwijl ik het deed voelde ik me rustiger worden. En toen was er opeens een gedachte in me die bijna klonk als een stem vanbuiten mezelf.
“Mag Ik je wiegen? Mag Ik voor je zorgen?”
Ik kwam weer tot stilstand. Ik tuurde naar mijn blouse, de tweede in twee dagen die besmeurd was met bloed. Ik verbeeldde me de gedachte natuurlijk. God vroeg niet echt of Hij voor me mocht zorgen. Dat soort gedachten waren bedenksels van verwaterde 21e-eeuwse christenen in het Westen. God was een God die verwachtte dat je doorvocht, dat je al je krachten voor Hem inzette, die –
“Mag Ik voor je zorgen?”
Ik sprong van de schommel en liep verder tussen de bomen, naar de vijver die Martin wilde dichtgooien omdat hij hem te gevaarlijk vond nu Allison in de tuin speelde. Ik staarde naar mezelf in het water en dacht aan de wazige spiegel waar Paulus in de Bijbel over sprak, in hetzelfde hoofdstuk waar hij vertelde dat de liefde het belangrijkst is. Ik nam aan hij de liefde voor God bedoelde.
Toen keek ik op en zag een zonnestraal door het bladerdak vallen. Eén enkele straal, niet fel – juist verzacht door het groen van de bomen en door het vocht van de voorbije regen. Ik hief mijn gezicht ernaar op. Weer voelde ik me kalmeren. Niet omdat ik in de natuur was, niet omdat er iets onzegbaars naar me toe kwam, maar omdat God er was. De wetenschap vulde me dat Hij wilde dat ik bij Hem bleef, en dat Hij wilde dat ik dat ook wilde. Hij vroeg of ik Hem durfde te vertrouwen.
Ik had geen antwoord. Ik liep terug naar de schommel en ging weer zitten. Wat was er fout gegaan? God had zich een paar jaar geleden krachtig geopenbaard in mijn leven en ik had Hem verwelkomd. Ik had boeken over Hem geschreven. En toch was ik weer voor mezelf gaan zorgen. Ik had weer de controle overgenomen. Ik had God alleen gezocht als ik het zelf niet meer wist, als Hij me wat over Brigitte of over Thomas kon vertellen. Ik was niet geïnteresseerd in wat Hij over zichzelf wilde vertellen, of over mij. We hadden geen relatie meer.
En waarom niet? Omdat ik niet meer echt was, omdat ik een masker had opgezet waarmee ik zo nodig ook zonder God het leven aankon. Zo was het al geweest voordat Thomas terugkwam, en daarna was het alleen maar erger geworden. Ik had de problemen met Thomas niet werkelijk bij God gebracht: ik had wel voor een oplossing gebeden, maar intussen zelf een oplossing verzonnen. Ik was bij Thomas gaan werken, terwijl ik misschien inderdaad langs had moeten gaan met croissants en had moeten afwachten wat er verder zou gebeuren. Het werk dat ik nu deed gaf me dan wel energie, maar het paste niet bij me. Heel veel dingen die ik momenteel deed pasten niet bij me.
‘Ik ben een schrijfster,’ fluisterde ik. ‘Ik ben een kind van God. Hij wil voor me zorgen. En ik wil bij Hem zijn.’
Toen boog ik mijn hoofd. Ik bad om vergeving – ik bad om de nabijheid van de Heer. Ik bad dat ik weer echt met Hem zou gaan leven.
De dagen daarna nam ik rust, zoals me was opgedragen. Mrs Garland belde en ik probeerde haar woorden niet te pareren met oneliners: ik vertelde haar eerlijk hoe het ervoor stond tussen Thomas en mij en vroeg haar om mee te bidden. Er was nog steeds veel persaandacht voor de situatie met Kelly Van Aken, maar die liet ik aan me voorbijgaan. Thomas belde me iedere dag. Hij sprak ook niet over Kelly, maar had het wel over Brigitte. Hij bleef erop hameren dat ik de politie moest inlichten over haar dreigementen. Ik weigerde en stuurde haar een bericht:
‘Lieve Brigitte, ik mis je en wil graag weten hoe het met je gaat. Het spijt me als ik je verkeerd behandeld heb. Ik hou van je. Wil je alsjeblieft contact met me opnemen zodat we kunnen praten?’
Er kwam geen reactie.
Aan het eind van de week, op vrijdag 29 augustus, reed ik ’s morgens met Martin mee naar Garland Oil. Onderweg vertelde ik hem dat ik ontslag ging nemen.
Martin bromde iets dat ik niet verstond. ‘Ik snap het wel. Jij bent niet ambitieus.’
Daar lachte ik om. ‘Dat ben ik wel, maar op een ander gebied.’
‘Geef je het op?’
‘Nee. Ik ga mezelf worden.’
‘En Thomas?’
‘Dat is afwachten. Ik zal mijn best voor hem doen. Of nee: ik zal er voor hem zijn.’
Ik zag Martin voor zich uit grijnzen. ‘Mooi.’
Ik besloot niet net te doen of ik een normaal contract had en ontslagclausules moest respecteren. Die dag wikkelde ik mijn zaken af. Ik ging naar de afdeling en vertelde mijn medewerkers dat ik in God geloofde en de indruk had dat Hij me zei dat ik niet op de juiste plaats zat. Ik wilde iets doen dat meer bij mijn talenten aansloot. De meesten keken wat ongemakkelijk bij mijn uitleg, maar ze wensten me succes. Niemand suggereerde dat mijn afscheid met Miss Van Aken te maken had. Gelukkig had Sally Ward een vrije dag.
Terug op de directievleugel benaderde ik Leah om een afspraak bij Thomas te regelen. Even voor zes uur stapte ik zijn kantoor binnen. Thomas draaide onmiddellijk zijn stoel naar me toe. Hij glimlachte. ‘Het is goed je te zien.’ Toen fronste hij. ‘Maar wel veel te snel.’
Ik ging vlak bij hem staan, niet voor zijn bureau maar voor zijn stoel. ‘Ik ben helemaal opgeknapt. En ik ben hier maar één dag. Ik heb ontslag genomen, Thomas. Alle lopende zaken zijn afgehandeld. Mijn bureau is inmiddels leeg. Ik denk dat Martin het op dit moment aan het demonteren is, zodat hij eindelijk weer wat ruimte krijgt.’
Thomas trok me dichter naar zich toe. ‘Werkelijk?’
‘Nou ja, ik weet niet zeker of hij er nú mee bezig is. Misschien doet hij het later, of laat hij iemand anders het werk opknappen. Het zou kunnen dat het bureau er nog staat, maar dan doet hij waarschijnlijk een rondedansje in de beschikbare ruimte, omdat hij weet dat hij –’
‘Waarom, Caroline? Waarom ga je hier weg?’
‘Je had gelijk dat het werk niet bij me past. Soms denk ik dat het ook voor jou niets meer is, maar ja: daar heb ik niets over te zeggen.’
‘Je kunt proberen me te overtuigen van je gelijk.’
‘Ik ga je eerst van andere dingen overtuigen. Nu ik weer mobieler ben, ga ik je laten zien dat we bij elkaar horen. Ik ben volop plannen aan het maken – geheime plannen waar ik je nog niets over vertel, behalve dat je ze erg leuk zult vinden.’
‘Ik zal jou ook laten zien dat we bij elkaar horen.’ Hij trok me op zijn knieën. ‘Is dit oké?’ vroeg hij.
‘Ja, Thomas, dit is oké.’
Thomas keek naar mijn lippen. ‘En dit?’
Ik kuste hem. ‘Ik ga vanavond trouwens gewoon mee naar het feest van Jef Callegari. Ik ben geloof ik uitgenodigd als je verloofde en niet als hoofd Communicatie.’
‘Mooi.’ Thomas keek opnieuw naar mijn lippen. Zijn handen streken even langs mijn lichaam, maar toen zette hij me weer op mijn benen. ‘Onze verloving moet niet te lang duren,’ bromde hij. ‘Ik zou het trouwens fijn vinden als je niet samen met Martin en Cassandra naar het Isle of Dogs gaat.’
‘Natuurlijk. Dat zou een verkeerd signaal afgeven richting de pers.’
‘Daar gaat het niet om. Ik wil dat het heel duidelijk is dat je bij mij hoort. Ik kom je ophalen.’ Toen zuchtte hij. ‘Ik zie tegen de avond op. De Callegari’s zijn een belangrijke partner voor ons. Jef is onvoorspelbaar en het is lang geleden dat ik met hem te maken heb gehad. Ik wil dat je bij me bent.’
‘Ik laat je niet alleen.’ Ik kuste hem nog eens. ‘Ik hou van je.’
Hij drukte me weer dicht tegen zich aan. ‘Ik hou van jou.’
Ik liep net – nogal wankel – het kantoor van Thomas uit toen mijn telefoon ging. Mijn hart sloeg over toen ik zag wie er belde. ‘Brigitte? Ben je het echt?’
Van heel ver kwam er een ijle lach. ‘Volgens mij wel.’
‘Wat heerlijk dat je belt. Hoe gaat het met je?’
‘Ik mis je.’
‘Gelukkig. Ik bedoel… Nou ja, je snapt me wel. Waar ben je?’
‘Ik woon in een kraakpand.’ Weer lachte ze. Ze klonk kwetsbaar en zwak, alsof ze ziek was. ‘Je zult wel denken.’
‘Ik wil nergens over oordelen. Echt niet. Ik wil er gewoon voor je zijn.’
‘Kunnen we afspreken?’
‘Natuurlijk. Graag. Zeg maar wanneer. Ik heb alleen vanavond –’
Op precies hetzelfde moment dat ik het woord “vanavond” zei, zei zij het ook, maar bij haar klonk het woord vragend. We lachten allebei en toen kreunde ik.
‘Ik zou je heel graag vanavond al willen zien, maar ik heb een afspraak waar ik niet onderuit kan. Morgen?’
‘Morgen!’ Brigitte klonk opeens vrolijker.
We spraken een tijdstip en een plaats af, half twaalf in een koffiehuis waar we in het verleden vaak gezeten hadden. Toen namen we afscheid.
‘Ik vond het nu al fijn je te spreken,’ zei ik.
‘Ik ook. Je bent mijn beste vriendin. Dat moet je nooit vergeten.’
‘Dat kan ik niet vergeten; jij bent de mijne.’
Ik liep met een steviger pas toen ik mijn tas ging halen en voor de laatste keer Garland Oil als medewerker verliet.
Het was de Callegari’s de afgelopen jaren voor de wind gegaan. In het Isle of Dogs lag hun jacht afgemeerd. Het leek op een kantoorpand, zo groot en hoog dat ik niet kon vaststellen hoeveel verdiepingen het precies had. Jef Callegari en zijn vrouw – hoe heette ze ook alweer? – kwamen ons tegemoet zodra we de loopplank over waren. Jef bekeek me net zo openlijk als hij bij een eerdere gelegenheid had gedaan, maar mijn aandacht ging naar zijn vrouw. Ze was veel afgevallen en zag er jonger uit. Gelukkiger leek ze niet geworden te zijn: haar ogen waren dof, hoewel er iets in begon te schitteren toen ze Thomas en mij zag.
‘Wat een voorrecht om jullie weer in het echt te ontmoeten,’ riep ze. ‘Wie had dat ooit gedacht! Jullie moeten ons alles vertellen. Thomas, hoe was het de afgelopen jaren? Het moet vreselijk geweest zijn. En jij, Caroline, jij bent zo beroemd geworden, en dan opeens dat mes…’ Zo ging het door – ik vond het knap dat ze er wel voor zorgde dat ze niet praatte over een zekere dame in Nieuw-Zeeland die als fitnessinstructeur haar brood verdiende, of waarschijnlijker: haar salades.
Cassandra en Martin kwamen binnen. Ik ging ervan uit dat de aandacht zich nu zou verleggen, maar de vrouw van Jef keurde het beroemde oud-model geen blik waardig. Ze bevroeg me over mijn boeken. Ik probeerde iets te vertellen over de redenen waarom ik ze geschreven had, maar kwam er toen al snel achter dat Mrs Callegari – wat was haar voornaam nou? – ze niet had gelezen. Thomas werd intussen door Jef opzij getrokken om over zaken te praten, of misschien toch over andere onderwerpen: ‘Je moet me eindelijk vertellen hoe het nu zit met de vrouwtjes,’ dacht ik dat hij zei. Ik hoorde niet wat de reactie van Thomas was.
‘Jullie blijven maar in de aandacht staan, hè?’ vroeg Fiona – ja: Fiona! ‘Ik heb jullie persconferentie gezien.’
Dus toch. Gelaten wachtte ik af wat er zou komen.
Fiona dronk in één teug haar glas leeg. ‘Het gebeurt vroeger of later. De Andere Vrouw. Voor je het weet is het weer voorbij.’
‘Het is echt gegaan zoals we tijdens de persconferentie vertelden: Thomas had, na alle stress van de afgelopen jaren, een moment van onbedachtzaamheid. Hij heeft die vrouw gekust en waarschijnlijk een beetje aan haar gezeten, maar zich daarna gelukkig door zijn hersenen laten leiden in plaats van door andere delen van zijn lichaam.’
Fiona greep een passerend drankje en sloeg het achterover. ‘Dat zeggen ze allemaal.’
‘Ja. Dat is waar. Maar Thomas meent het.’
Fiona leek om zich heen te kijken voor haar volgende drankje. ‘Ik heb een maagverkleining gehad,’ zei ze. ‘Gelukkig is alcohol vloeibaar.’
Opeens voelde ik me misselijk. Ik wilde denken dat het door de wond in mijn buik kwam, maar het was gewoon lafheid. Ik dwong me de woorden te zeggen waarvan ik dacht dat ik ze moest zeggen: ‘Vlucht er niet in, Fiona. Het is gevaarlijk om veel te drinken, en het is ook geen oplossing. Daar weet ik alles van.’
Fiona lachte. ‘Jij weet niets. Jij bent een mooi jong ding dat haar leven nog voor zich heeft. Thomas vertelt de hele wereld dat jij belangrijk voor hem bent. Jij weet niet hoe het is om 46 en overbodig te zijn, om iedere dag toe te moeten kijken hoe je man andere vrouwen aflebbert. Hij heeft ook aan jou gezeten. Jij was een van zijn scharrels.’
‘Ja. En ik liet het nog toe ook, omdat ik te veel gedronken had. Maar blijf jij in drank vluchten vanwege hem? Blijf je ongelukkig omdat hij niet is wat jij zou willen dat hij is?’
Fiona veegde een lange traan weg die met een omweg haar mond had bereikt. Ze smeerde haar lipstick mee en zag er opeens oud en ongelukkig uit. ‘Je snapt er niets van. Houd gewoon je mond.’
Dat deed ik niet. ‘Kom, we zoeken een rustig plekje op. Dan kun jij uithuilen en zal ik je uitleggen dat er een oplossing is.’
Toen ik uit de suite van Fiona stapte was het na middernacht. Het feest was in volle gang. Ik ontweek iedereen die mijn kant uit kwam en zocht Thomas op.
‘Sorry,’ zei ik. ‘Ik zou bij je blijven.’
Hij leidde me mee naar buiten, het maanlicht in. Daar nam hij alle tijd om me te kussen. ‘Geeft niet. Je hebt het beste gedaan dat je kon doen. Toen Jef jou met Fiona zag vertrekken kreeg hij opeens lichtgroene uitslag. Wist je dat ze nogal rijk is?’
‘En dat zij dit jacht betaalt? Nu wel, ja. Ik weet nog veel meer.’
‘Je hebt ongetwijfeld uitgebreide verhalen gehoord over de ontrouw van Jef.’
‘Kijk niet zo ernstig. Je hebt echt niet met Kelly geslapen, hè?’
‘Echt niet.’
‘Het was een retorische vraag: je hoefde niet te antwoorden.’ Ik eiste zijn lippen op, en meer.
Thomas protesteerde toen mijn telefoon me onderbrak. ‘Wie belt je op dit moment? Dat is ook een retorische vraag: neem niet op. Schenk je aandacht nu helemaal aan mij.’
Maar ik kon een telefoontje na middernacht niet negeren. Ik herkende het nummer ook niet. ‘Hallo?’ zei ik, net op het moment dat er een deur openging en er muziek over ons heen spoelde.
Het was Guy. ‘Ben je op een feest?’ vroeg hij, beleefder dan ooit. Tijd om te antwoorden gaf hij me niet. ‘Ik hoop dat je het naar je zin hebt gehad. Brigitte heeft intussen zelfmoord gepleegd.’
© Els van Weijen
Oh, wat een emotie voor Caroline.Ze krijgt nog meer te verwerken.
Slik…. en nu weer wachten op woensdag 😕