Het was april. De maximale tijd dat ik als bezoeker in Nieuw-Zeeland mocht verblijven was voorbij, maar ik was present toen Eliza en Julie samen hun verjaardagen vierden. De familie had “contacten” aangesproken. Ik had niet durven vragen of die contacten te maken hadden met het verleden van Thomas – ik was er nog niet helemaal mee in het reine dat hij me daar nooit iets over had gezegd.
De volgende dag zat ik moe in een kerkbank. Voor de dienst probeerde ik een gesprek te voeren met Eliza, maar dat bleek lastiger dan ik had gedacht. ‘Caro,’ fluisterde ze na vijf minuten, ‘ik heb al drie keer antwoord gegeven op je vraag, maar je blijft hem herhalen.’
‘Sorry. Beetje afgeleid.’
‘Thomas?’
Ik wreef over mijn voorhoofd. ‘Kan het niet gewoon door het feest komen? Als ik het me goed herinner was het erg laat.’ Ik herinnerde me ook wat al te levendig dat ik na dat feest in mijn slaapkamer besprongen was door gemis. Ik wilde er liever niet meer aan denken dat ik snikkend als een kind Thomas had gesmeekt om naar me terug te komen.
Eliza drukte mijn hand. ‘Ik zie het in je ogen.’
‘Vroeger zei ik altijd tegen hem dat hij de pest was voor mijn concentratie. Hij schijnt er nog steeds goed in te zijn om mijn aandacht af te leiden – en hij zou er trots op zijn als hij het wist.’
Eliza grinnikte. Mrs Garland, aan mijn andere kant, snoof alsof ze mijn zwakke plekken rook. Gelukkig begon de dienst voordat ze iets kon zeggen. Ik zong mee met de liederen en voelde me wat minder emotioneel worden.
Toen kwam de preek. Lawrence Shultz had het over seksualiteit. ‘Zoals Hooglied ons vertelt: “Sterk als de dood is de liefde, beklemmend als het dodenrijk de hartstocht. De liefde is een vlammend vuur, een laaiende vlam.” Sterk als de dood is de liefde…’ Shultz liet een stilte vallen waarvan hij vast hoopte dat ze beladen was – hij was iets te dol op amateurtoneel. Deze keer werkte het: ik greep Eliza’s hand weer. ‘We weten hoe onherroepelijk de dood is,’ zei Shultz, plechtig maar wel oprecht, terwijl hij even onze kant uitkeek. ‘Sommige van onze broeders en zusters hebben dat heel recent nog ervaren. Maar vandaag wil ik het met u hebben over hoe beklemmend de hartstocht is.’
Shultz sprak verder over we hoe ons kunnen laten meeslepen door onze (seksuele) passie en ons gezonde verstand dan graag negeren. Hij waarschuwde dat de hartstocht niet voor niets met het dodenrijk wordt vergeleken: hoe heerlijk hij ook is, in sommige gevallen leidt hij tot een geestelijke dood, als we ons er mateloos aan overgeven en negeren dat de Bijbel ons leert dat iedere seksuele verbinding ook een geestelijke band met de bedpartner smeedt.
Na de dienst mengde ik me tussen de gemeenteleden. Ik sprak met de oude Mrs Mason, die voor het eerst weer in de kerk was na haar heupoperatie en me uitgebreid vertelde hoeveel kracht ze in het ziekenhuis had ontleend aan Psalm 103. ‘De zegen van de Heer is eeuwigdurend, Caroline,’ bleef ze maar herhalen, zo vaak dat ik me blijer begon te voelen. Toen Irene op me af kwam kon ik weer glimlachen.
‘En?’ vroeg ze. ‘Hoe gaat het vandaag met je?’
‘Jij zong. Dan is het toch altijd goed? Je klonk als een klok die het erg naar haar zin had en nog wel een tijdje door kon beieren.’
Ze stompte me. ‘Je komt niet naar de dienst omdat ik toevallig vooraan sta te galmen. En ik vroeg je hoe het met je gaat. Nog steeds een ingewikkelde vraag, maar ik stel hem toch.’
‘Iedere dag beter.’
‘Lastig om een verhaal te horen waarin steeds de term dodenrijk terugkwam?’
‘Lastig om steeds het woord hartstocht te horen. Ik herinnerde me wat dat was.’
Irene grinnikte. ‘Dat zijn van die dingen waar ze in die zogenaamd praktische boekjes over rouw te weinig over zeggen: dat je gewoon weer aardse verlangens krijgt, en dat je daar dan niet veel mee kunt.’
‘Ach, ik ben nog steeds dankbaar dat ik het verdriet in ieder geval niet meer in mijn eentje hoef te ondergaan, dat God er is en dat er mensen voor me klaarstaan. Klink ik nu vreselijk vroom, Irene? Dan moet je me waarschuwen, hoor. Ik ben dolblij met God, maar Jake is bang dat als ik nog meer over Hem ga praten, ik in een klooster zal intreden.’
‘Je klinkt als iemand die eerlijk zegt wat er in haar omgaat. Je begint op jezelf te lijken, meid.’
‘Zo voel ik me ook. Ik kan nog steeds niet geloven dat mijn hele leven zo ten goede veranderd is. Als ik in Bijbel lees, lijkt het of de woorden helemaal nieuw en prachtig zijn. En als ik bid…’ Ik kreunde. ‘Ik denk dat Jakes angsten misschien terecht zijn.’
‘Ik denk het niet,’ zei Irene. ‘Ik denk juist dat jij de wereld in zult gaan en daar zult vertellen over God.’
‘Irene, nu moet je niet overdrijven. Ik –’
‘En er zullen veel mensen naar je luisteren.’
Ze klonk zo ernstig dat ik even niets te zeggen wist.
Die middag dwaalde ik door de tuin van het grote huis. Ik wilde eigenlijk aan mijn roman schrijven, maar na het feest had ik nog steeds niet veel puf. Het verhaal leek op mijn eigen verleden met Thomas, hoewel de hoofdpersonen, Sarah en Tim, christenen waren. In hun geval was er geen sprake van snel samenwonen, maar van een overhaast huwelijk. Het was fijn geweest om de bruiloft te beschrijven: het gaf me een duidelijker beeld van hoe die van Thomas en mij had kunnen zijn. Maar nu stond Tim op het punt om te verongelukken. Misschien dat het daarom lastig was om verder te schrijven.
Ik liet mijn aandacht afleiden. In een hoekje van de tuin zag ik Julie en Alfred onder een boom zitten. Julie leek die dag in niets op de klusser die in haar overall generatoren aan de praat probeerde te krijgen. Ze droeg weer eens een jurkje dat haar slanke taille benadrukte en zat dicht tegen Alfred aan. Alfred was de laatste tijd ook veranderd. Hij was minder nerveus: ik zag hem een kus op Julies lippen drukken met de rust van een man die zeker is van zijn verovering.
Ik liep naar ze toe. ‘Volgens mij is het onder christenen niet de gewoonte dat je gaat zitten zoenen waar iedereen je kunt zien.’
Julie giechelde en bleef zitten waar ze zat. Alfred glimlachte loom. ‘Weet je dat zeker?’ vroeg hij.
Ik zuchtte. ‘Al dat verliefde gedoe begint saai te worden. Hebben jullie nooit eens zin om ruzie te maken?’
‘Waarover dan?’ vroeg Julie, zo verbaasd dat het bijna grappig was.
‘Maakt niet uit – over wat dan ook.’
‘Julie is te lief,’ beweerde Alfred. ‘Er is niets waarover ik ooit ruzie met haar zou kunnen maken.’
‘Alfred, zulke dingen zeg je niet – die worden later tegen je gebruikt. En wacht maar af tot ze in haar schuurtje kruipt. Die generator leidt nog eens tot een ontploffing.’
Julie schudde haar hoofd. ‘Jake en ik hebben de generator weggegooid. Het was echt een hopeloze zaak. We hebben ook niet zo veel tijd meer om te klussen nu Jake rugby én judo doet.’
‘En nu jij Alfred hebt.’
Julie giechelde weer en nestelde zich dichter tegen haar geliefde aan. Ik mompelde iets over glazuurafbrekende zoetigheid en liep weg. En laat het duidelijk zijn: ik had geen moment last van gemengde gevoelens. Ik was blij met het geluk van Julie – het deed me geen pijn. Ik had trouwens ook geen tijd om gemengde gevoelens te hebben: Jake stond voor mijn neus.
‘Ik ken een hele mooie nieuwe beenworp, tante Caro,’ zei hij. ‘Zal ik hem voordoen?’
Die vraag overwoog ik. ‘Je weet dat ik inmiddels vrij goed ben in judo, hè?’
‘Een beetje goed. Ik ben beter. Heel veel beter.’
‘Dat denk je maar. Ik wil die beenworp best zien, maar we hebben onze goede kleren aan. Misschien een andere keer.’
Jake nam me op. ‘Zijn Nederlanders laf, tante Caro?’ wilde hij weten.
‘Jake…’
‘Ja, lieve tante?’ vroeg hij, met een walgelijk onschuldige blik.
Daarna escaleerde alles een beetje: uiteindelijk lagen we allebei op het gras en had ik het idee dat als ik de energie vond om op te staan, mijn benen nogal zeer zouden doen. ‘Mijn broek is groen,’ klaagde ik. Jake grinnikte alleen maar: hij had gewonnen.
De tweeling kwam op ons af rennen. Sophie bekeek mij kritisch. ‘Dit vindt mama niet leuk.’
Ik kreunde. ‘Dat weet ik.’
‘Je bent vuil. En er zit een scheur in je trui. Mama zegt altijd – ’
Ik trok Sophie naar beneden en rolde met haar over de grond. ‘Mama zegt altijd dat je Sophie niet te veel moet laten kletsen. Dan houdt ze namelijk niet meer op. Laat jij maar eens zien of je kunt judoën, meisje.’
Ze gilde van protest, riep dat haar jurk vuil werd en ging me toen te lijf – samen met haar jongste broertje, dat iets sterker was dan ik had ingeschat. Ik had naast de pijn in mijn benen ook pijn in mijn armen toen ik ten slotte terughinkte naar het grote huis.
In de woonkamer keek Eliza op van haar haakwerk. ‘Ik hoop dat je weet dat ik degene ben die de was doet.’
‘Dat weet ik inderdaad – en dat is zo omdat je me geen kans geeft om te helpen. Maak je niet druk: ik zal deze keer voor de was zorgen. Ik zal de kleding van mezelf en van de kinderen – schrik niet te erg als je Sophies jurk ziet – vijf keer insmeren met alle middeltjes die je in huis hebt. Als ze niet werken zal ik de kleren net zo lang schrobben tot ze schoner zijn dan toen je ze kocht. Maar nu ga ik wat aan mijn boek doen. De inspiratie roept.’
Eliza snoof; even leek ze op haar moeder. ‘Natuurlijk. Verstop je maar.’
Ik bekeek haar. Ze was alweer aan het haken. Ik vond het een nogal ouderwetse hobby, maar ze maakte de prachtigste dingen. Op dat moment was ze bezig aan een azuurblauwe cape voor mij. ‘Eliza? Heb ik iets fouts gezegd? Dat met die kleren komt echt goed.’
Eliza haakte door en de grote naald leek opeens een wapen waarmee ze een oog zou kunnen uitsteken. ‘Soms heb ik het idee dat je boek een heel handige manier is om bepaalde dingen niet onder ogen te hoeven komen. Verstop je je niet een beetje voor je verdriet? En voor God?’
Ik haalde diep adem. ‘Pardon? Ik heb me vandaag door Irene laten vertellen hoe goed het met me gaat. En hoe gaat het met jou, Eliza, na die nogal confronterende preek? Misschien denk je aan de dood van Thomas? Of aan de hartstocht die je ooit voor je ex-man voelde? De ex-man over wie je nooit praat? Volgens mij weet ik niet eens hoe hij heet.’
Eliza staarde me aan. ‘Wauw. Zoiets zou je een paar maanden geleden niet gezegd hebben. Je bent echt veranderd.’
‘Verander niet van onderwerp, Eliza. En doe niet zo psychologisch.’
Eliza keek naar haar haakwerk. Graham – mijn ex-man heet Graham. De kinderen zien hem niet. Hij heeft ieder contact verbroken.’
Ik ging naast haar zitten. ‘Wat is er allemaal gebeurd?’
Eliza trok haar schouders naar elkaar toe. ‘Wat kan ik zeggen? Ik trouwde met een man voor wie iedereen me gewaarschuwd had en na een week wist ik dat ze gelijk hadden. Hij sloeg me, trapte me, vernederde me. En hij dronk – constant. Hij raakte baan na baan kwijt. Toen we Jake kregen bleef ik werken en zou Graham voor hem zorgen, maar hij dronk gewoon door. Jake is een keertje bijna verdronken in het zwembad terwijl Graham vlakbij op de veranda zat. Alleen omdat Clark Roberts net langskwam is het goed afgelopen. Het deed Graham niets – hij lachte erom, zei dat er niets gebeurd was.’
‘En God? God en jij?’
Eliza boog haar hoofd. ‘Ik wist dat je dat zou vragen. Ik ben woest op Hem geweest. Ik snapte niet dat Hij had toegelaten dat ik met net zo’n man trouwde als mijn vader. Maar ik bleef me ervan bewust dat Hij er nog steeds was. Hij heeft me kracht gegeven om me niet vanbinnen kapot te laten maken door Graham, zelfs als ik het vanbuiten wel was. Tegelijk smachtte ik ernaar om te scheiden en voelde ik me schuldig omdat ik Graham voor Gods aangezicht trouw tot de dood had beloofd.’
‘Oh Eliza…’ Ik schoof dichter naar haar toe.
‘En toen werd de tweeling geboren.’ Eliza veegde tranen weg. ‘Ik keek naar ze en stelde me voor dat zij net als mijn moeder, net als Thomas, Jake en ik agressie mee moesten maken. Toen kon ik niet meer geloven dat God van me vroeg dat ik bij Graham bleef. Ik heb de scheiding aangevraagd. Graham is weggegaan. God is gebleven.’
‘En voel je je nog steeds schuldig?’
‘Soms. Soms voel ik me ook gewoon eenzaam.’ Eliza ging rechtop zitten. ‘Dat is trouwens niet de reden waarom ik er moeite mee heb dat jij je op je kamer verstopt.’
‘Zeker weten?’ Ik hief een kritische wenkbrauw op.
‘Je hoeft niet zo afstandelijk te doen – daar trap ik niet in. Volgens mij heb je de helft nog niet verteld over wat jij allemaal hebt meegemaakt. Hoe was je leven met je vader echt?’
‘Houd op, Eliza. Je vraagt naar mij zodat ik niet naar jou vraag. En het leven met mijn vader stelde niets voor vergeleken bij wat de jouwe deed. De mijne was niet agressief.’
Eliza hief haar eigen kritische wenkbrauw op. ‘Lieg niet tegen me. Ik ben een moeder – ik doorzie dat.’
‘Oh natuurlijk – moeders hebben altijd alles door. Moeders zijn perfecte schepselen. Nou, geloof het maar niet. Moeders zijn… moeders zijn…’ Opeens voelde ik tranen achter mijn ogen. ‘Weet je wat, dit gesprek heeft lang genoeg geduurd. Als jij psychologisch wilt gaan doen, dan –’
Eliza trok me terug toen ik op wilde staan. ‘Dan mag jij het zeggen als je daar geen behoefte aan hebt. Maar je loopt niet zomaar weg. Wij hebben een relatie.’
Ik plofte weer op de bank. ‘Ik mis mijn moeder, terwijl ik nauwelijks meer weet hoe ze eruitziet. Ik ruik haar geur. Gek hè? En ik ben boos op haar omdat ze me in de steek heeft gelaten, terwijl ze daar natuurlijk helemaal niets aan kon doen. Ik ben boos op mijn vader, boos op die dingen waar ik inderdaad niet over wil praten. Over de tijd dat hij dronk en me ’s nachts in het schuurtje in de tuin zette omdat hij me niet wilde zien en dan vergat dat ik daar zat en…’ Ik stokte. ‘Waarom denk ik daar nu over na, Eliza? Ik heb andere dingen om me druk over te –’
Eliza omhelsde me. ‘Omdat God je aan het genezen is. Omdat je je veilig voelt, bij Hem en bij ons. Ook als we niet lief voor elkaar zijn, houden we van elkaar.’
‘Eliza…’
‘Sorry. Ik zal niet te zoet doen. Maar het is echt zo. Je hoort bij onze familie, Caro.’
Ik kreunde, zei dat ik niet meer kon schrijven na zo veel emotie en stelde voor dat we samen gingen kijken of we die kleren schoon konden krijgen.
Drie dagen later werd ik gebeld door het enige lid van mijn nieuwe familie dat Eliza niet zo snel na zou zeggen dat ook als we niet lief voor elkaar waren, we van elkaar hielden: Mrs Garland. Toen Eliza, die had opgenomen, me de telefoon gaf, weigerde ik te zien dat mijn hand trilde. Ik trilde nog harder toen ze zei dat ze wilde dat ik die avond op bezoek kwam. Alleen.
‘Alleen? Waarom?’
‘Heb ik een reden nodig om u uit te nodigen?’
‘Ik geloof niet dat u me zomaar op de koffie zou vragen.’
‘Over mijn redenen hebben we het vanavond wel.’
‘Ik wil geen ruzie met u maken, Mrs Garland.’
‘Dat zult u ook niet doen. Kom om acht uur.’ Ze kuchte. ‘Alstublieft.’
‘Ik zal er zijn.’
En ik was er. Opnieuw negeerde ik dat ik trilde toen ik de bungalow van Mrs Garland in stapte. We dronken koffie en praatten over het weer en over haar kleinkinderen. Intussen vroeg ik me af wat Thomas van zijn moeder had gevonden. Ik realiseerde me dat hij dat nooit had gezegd.
Mrs Garland onderbrak mijn gedachten. Opeens zei ze, zo abrupt als altijd: ‘U wilt weten waarom ik u wil zien. Het gaat over Thomas.’
Ik staarde haar aan. Ging ze eindelijk haar vragen stellen?
Mrs Garland pakte haar kopje op en keek ernaar. Het was leeg – ze zette het weer neer. ‘Thomas was mijn enige zoon. Het deed me pijn dat hij besloot om naar Groot-Brittannië te verhuizen.’
‘Hij had uw belangen op het oog.’
‘Dat hebt u eerder gezegd; ik ken uw mening en u kent de mijne. U hoeft Thomas niet gelijk te verdedigen. Ik probeer duidelijk te maken dat ik hem miste. Eén bezoek per jaar was niet genoeg.’
‘U had tijd en geld om hem vaker te bezoeken.’
‘Ik hou niet van Groot-Brittannië – en ik hou niet van vliegtuigen.’
‘En het feit dat u uw zoon daardoor nauwelijks zag was onbelangrijk?’
Mrs Garlands ogen vlamden als fakkels. Ze vouwde haar armen over elkaar alsof ze zich ervan probeerde te weerhouden dingen te doen waar ze spijt van zou krijgen. ‘Wat ik het ergste vond, was dat ik niet meer wist wat hij deed, wat er in hem omging. Natuurlijk mailde hij, maar u weet hoe slecht mannen zijn in schrijven.’ Even perste ze haar lippen op elkaar. ‘Miss Jacobs, ik wil dat u me vertelt hoe zijn leven was in het laatste jaar.’
Ik leunde achterover. ‘Dat is nogal een breed onderwerp. Natuurlijk zou ik kunnen voorstellen dat u me eerst bij mijn voornaam noemt voordat ik –’
‘Dat zou kinderachtig zijn.’
‘Ik maakte een grapje, Mrs Garland. Ik zal u alles vertellen wat u wilt.’
‘Vertel me hoe u hem ontmoet hebt.’
‘Ik werkte voor het kantoor van Garland Oil in Nederland. Op een dag dat Thomas op bezoek kwam, was ik gevraagd om de receptie waar te nemen.’
‘U bent jong; u vond het natuurlijk erg spannend om uw hoogte baas te ontmoeten. Was u nerveus?’
‘Ik was zo druk bezig met mijn echte werk dat ik vergat dat hij onderweg was. Ik hoorde hem niet eens binnenkomen. Opeens stond hij voor me.’
‘Wat vond u van hem?’
‘Dat weet ik nog steeds niet. Ik weet niet wat ik op dat moment van hem vond, bedoel ik. Zijn aanwezigheid was overweldigend – ik kon nauwelijks ademhalen.’
Mrs Garland snoof. ‘Nogal dramatisch, maar goed, dat zijn we van u gewend. Wat was zijn eerste indruk van u? Heeft hij dat verteld?’
‘Hij heeft geprobeerd het te vertellen. Die avond nam hij me mee uit eten. Toen zei hij dat hij net zo overweldigd was als ik. Hij was erg uitgesproken over zijn gevoelens.’
‘Echt?’
‘Ik weet dat dat niet bij hem paste, maar onze hele ontmoeting was anders dan anders, voor ons allebei. Hij heeft me die avond gelijk gevraagd om mee te gaan naar Londen.’
‘Tijdens jullie eerste diner? Daar geloof ik niets van.’
‘Dat kan ik me voorstellen. Ik wilde het ook niet geloven. En toch heb ik ja gezegd. We waren er allebei van overtuigd dat we samen móesten zijn.’
Weer snoof ze. ‘Hij had 34 jaar zonder u geleefd.’
‘En ik bijna 23 jaar zonder hem. Maar na onze ontmoeting kon dat niet meer. Echt niet.’
‘U leeft nu ook zonder hem.’
‘Omdat hij dood is. Ik zou het niet verdragen om niet bij hem te zijn als ik wist dat hij nog leefde.’
‘Hij is vast wel eens zonder u op zakenreis gegaan.’
‘Ja. Het was niet gemakkelijk.’
‘U bent opeens erg kort van stof. Nee, laat maar, Miss Jacobs: als u details geeft wordt u vast weer erg láng van stof. Het was dus liefde op het eerste gezicht. Rozengeur en maneschijn en al die poespas die alleen in boeken geloofwaardig is. Maar zo bleef het niet.’
‘Niet altijd, nee. Als u wilt weten of we conflicten hadden: te weinig.’
‘Daar was ik al bang voor. Thomas heeft het altijd lastig gevonden te zeggen wat hij dacht. Dat komt door zijn vader. Waren er specifieke dingen die hij moeilijk met u besprak?’
‘De secretaresse die voor hem werkte toen hij net in Londen was. Ze was verliefd op hem. Hij voelde zich tot haar aangetrokken, maar hield haar op een afstand omdat ze getrouwd was. Ze heeft zelfmoord gepleegd.’
‘Domme meid.’
‘Arme meid – arme vrouw. Arme Thomas.’
‘Ze heeft vast nog voor mijn ex-man gewerkt. Waarom vond Thomas het moeilijk om over haar te praten? Hij was niet verantwoordelijk voor haar zelfmoord.’
‘Dat zag hij anders: hij dacht dat zijn afwijzing er de oorzaak van was.’
Ze fronste. ‘Waarom heeft hij mij nooit verteld wat er was gebeurd?’
‘Ik denk dat hij u er niet mee wilde lastigvallen. Of misschien dacht hij dat u niets wilde horen dat te maken had met het bedrijf van uw voormalige echtgenoot.’
Haar ogen brandden weer. ‘Verwijt u me dat Thomas sommige dingen niet met me –’
‘Nee. Ik verwijt u helemaal niets.’
Mrs Garland analyseerde mijn gezicht; langzaam werd het vuur minder heet. ‘U hebt geen moeder,’ zei ze. ‘Was u het stereotypische eenzame meisje dat op zoek is naar liefde?’
‘Misschien.’
‘Nu wordt u te vaag.’
‘U wilde het over Thomas hebben.’
‘Ik wilde het over zijn leven hebben. Daar maakte u onderdeel van uit. U hebt het laatste jaar met hem samengewoond. In dat jaar heb ik hem niet gezien, maar het was duidelijk dat hij veranderd was. Ik denk dat dat door u kwam.’ Mrs Garland keek me tartend aan, alsof ze me uitdaagde te vragen of ze vond dat Thomas’ veranderingen ten goede waren.
‘We zijn allebei veranderd.’
‘Thomas heeft u ten huwelijk gevraagd, terwijl hij vroeger weinig waarde hechtte aan trouwen. U hebt gezegd dat hij kinderen wilde. Was dat echt zo?’
‘Ja. U zou nog meer irritante kleinkinderen hebben gehad.’
‘Ik hou van ze alle drie, Miss Jacobs. Daar hoeft u geen moment aan te twijfelen.’
‘Dat weet ik; u vindt het alleen moeilijk om uw liefde te laten zien. En volgens mij niet alleen aan uw kleinkinderen. Toch?’
Mrs Garlands ogen vernauwden zich. ‘We hadden het over Thomas.’
‘U wilde het over zijn leven hebben. Daar maakte u ook onderdeel van uit.’
‘Miss Jacobs, iedere keer weer slaagt u erin om mij te ergeren. Zit u dat niet dwars?’
‘Niet in het minst. Vertelt u me eens, Mrs Garland, voor deze ene keer: hoe voelt u zich echt onder de dood van Thomas?’
Even keek ze me nog hooghartiger aan dan ik van haar gewend was; ze toonde alle minachting en afstandelijkheid waar ze tot toe in staat was. Toen transformeerde ze. In haar gezicht verschenen lijnen die daar gewoonlijk niet waren. Haar ogen werden donker als stilstaand water. Haar schouders kromden zich; zij was opeens een oude vrouw. ‘Ik mis hem constant. Ik zie hem overal. In een winkelcentrum ben ik achter iemand aan gerend omdat ik dacht dat het Thomas was. Die man lachte toen ik…’ Ze huiverde. ‘Als ik kan slapen, droom ik over Thomas. Ik ben boos als ik wakker word; in mijn dromen kan ik ten minste weer met hem praten.’
‘Ik weet hoe het voelt.’
‘Ja,’ zei ze, maar het was duidelijk dat haar dat niet interesseerde. ‘Hij was mijn zóón. Ik heb mijn knieën voor God gebogen om dit vreselijke leven aan te kunnen. Ik heb mijn haat en woede losgelaten; ik heb erkend dat vergeving beter is, en ik geloof het – ik geloof het echt. Maar dit is onrecht. Thomas had nooit mogen sterven.’ Ze boog haar hoofd en ik zag haar schouders schokken. Er was geen geluid – misschien dacht ze dat ik niet doorhad wat er gebeurde. Ik was wijs genoeg om niet te proberen haar te troosten. In stilte bad ik voor haar.
Opeens omklemde ze mijn handen. Haar vingers grepen als klauwen in mijn vlees, maar ze hield haar hoofd nog steeds gebogen en zweeg. Zo bleven we zitten, misschien een kwartier lang. Uiteindelijk liep ze met afgewend gezicht de kamer uit. Toen ze enkele minuten later terugkwam, waren haar ogen droog.
‘U kunt nu beter gaan.’
Ik knikte. We talmden nog even op de drempel. Er hing onweer in de lucht. Er viel nog geen regen en boven de Golf van Hauraki was de hemel helder, maar toen ik omkeek in de richting van de stad en daarachter de Tasman Zee was de hele westelijke horizon zwart. De bomen rondom de bungalow kreunden onder het aanzwellende geweld van de wind.
‘Rijd voorzichtig, Miss Jacobs. En houd uw mond over deze avond.’
‘Dat zal ik doen. Veel sterkte, Mrs Garland.’
Ze deed de deur dicht. Ik reed langzaam naar huis. De regen begon te vallen en was als een gordijn. Toen ik thuiskwam rende Julie me tegemoet. ‘Gelukkig: je bent veilig! Kom binnen! Hoe was het? Waar had moeder het over?’
Eliza kwam bij ons staan. ‘Is ze boos op je geweest? Heeft ze je Caroline genoemd?’
‘Wat denk je zelf?’ Ik gaf Eliza en Julie een kus. ‘Welterusten.’
‘Caro! Dit kun je niet maken.’
‘Ik weet dat het nog vroeg is, maar ik heb mijn schoonheidsslaapje nodig. Tot morgen.’
Natuurlijk was ik veel te wakker om echt naar bed te gaan. Ik pakte mijn laptop en ging bij het raam zitten. Daar keek ik naar de storm en dacht ik aan de storm van mijn verdriet voor Thomas. De wind nam nog altijd toe: de palmbomen bogen steeds verder voorover. Bliksemflitsen verlichtten de hele hemel; de donder werd oorverdovend. De storm leek mijn kamer binnen te komen, over mij heen te spoelen. Maar ik was niet bang: terwijl ik keek en luisterde en het geweld van de wereld onderging, wist ik dat de storm ook weer zou gaan liggen. Toen dat gebeurde, zette ik mijn laptop aan.
Tim ging dood en ik goot alles wat ik voor Thomas voelde in het verdriet van Sarah. Ik huilde, ik onderging het gemis en ik aanvaardde hoeveel ik van Thomas hield – ik schreef urenlang. Toen ik ten slotte opkeek waren zelfs de restanten van de storm verdwenen. De lucht was helder. Er fonkelden sterren en in het oosten verkleurde de horizon al in de tederste tinten geel en blauw.
Ja, sterk als de dood is de liefde.
Fantastisch mooie ontwikkelingen tussen Caroline en mevrouw Garland. I love it!