Hoofdstuk Tien – Snikkend op de grond

CHWHXO6X2G

De ochtend nadat Steve me gekust had, waren we thuis. Thomas had weinig gezegd sinds de avond ervoor. ‘Dit wordt pathetisch,’ was zijn enige commentaar geweest toen hij ons ontdekte.

Brigitte was achter me aan komen lopen en begon te lachen toen ze de situatie in ogenschouw nam. ‘Ik sta versteld, Caroline. Dit had ik niet achter je gezocht – ik ben trots op je.’ Ze had in het Nederlands gesproken, maar Thomas leek geen vertaling meer nodig te hebben. Hij liep Brigittes huis binnen en zei dat ik mijn koffer moest pakken, als ik “nog mee wilde”. Ik zei dat ik “natuurlijk” mee wilde, maar daar reageerde hij niet op. Toen ik tegen Steve zei dat hij ons met rust moest laten, hadden beide mannen me genegeerd. Thomas liep al naar boven en Steve liep het donker in.

Thomas wilde die avond nog naar Londen reizen, maar zelfs hij kreeg dat niet voor elkaar. We hadden overnacht in een hotel bij het vliegveld. Toen we eenmaal op onze kamer zaten, voerde hij een lang gesprek met Martin over een probleem in Amerika. Ik was van plan mijn ogen open te houden totdat hij de telefoon neerlegde, maar viel toch in slaap.

De volgende dag deed ik bij het wakker worden een poging om met Thomas te praten, maar halverwege mijn verhaal stond hij op en liep naar de badkamer. We ontbeten zonder woorden. Tijdens de reis was Thomas gefocust op zijn tablet. Zodra we thuis waren pakte hij wat papieren en greep een colbert. Ik werd nog banger dan ik al was.

‘Thomas,’ zei ik.

‘Ik moet naar kantoor. Het wordt laat. Je amuseert je vast wel in je eentje. Als je al alleen bent. Ik zal proberen de verleiding te weerstaan om dat te controleren.’

‘Thomas. Alsjeblieft, doe niet zo. Er is niets tussen Steve en mij gebeurd – ik voel niets voor hem. Hij kuste mij, niet andersom.’

‘Ik vraag me af hoe Steve wist waar we waren. Dat vraag ik me echt af, Caroline.’

‘Ik heb het hem niet verteld. Hij is een journalist – journalisten ontdekken dingen.’

Thomas nam me op. ‘Dat is mogelijk,’ zei hij, maar hij deed geen stap naar me toe. ‘Nu moet ik gaan.’ Hij vertrok zonder me een kus te geven.

 

Ook later spraken we niet over wat er was gebeurd. De lente kwam en bracht warmte. Steve liet zich niet meer zien. Thomas en ik deden alles wat ooit normaal was geweest, maar als ik met hem praatte, was het soms net zo lastig om het gesprek gaande te houden als wanneer ik op een feestje met een vreemde sprak.

De angst dat ik hem zou verliezen bracht me ten slotte in beweging. Op zaterdag 7 mei feliciteerde ik mezelf met het feit dat het me gelukt was om eerder dan Thomas wakker te worden. Ik sloop de keuken in. Toen Thomas een uur later de woonkamer binnenkwam, bleef hij even stilstaan. ‘Hebben we wat te vieren?’ vroeg hij. Ik had de tafel gedekt met het mooiste servies dat ik kon vinden. Ik had zelfs kaarsen aangestoken.

‘Natuurlijk hebben we wat te vieren. Het is precies zeven maanden geleden dat we elkaar hebben ontmoet. Ik wilde je vanavond mee uit eten nemen, maar dan heb jij andere verplichtingen. Ontbijt bij kaarslicht – geef toe dat het origineel is.’

Thomas grinnikte. ‘En onpraktisch, in mei. Met alle zon zie je het kaarslicht niet eens.’

Ik kuste hem. ‘Niet zulke kritische opmerkingen alsjeblieft. Kom nu zitten. We gaan gewoon genieten.’

‘Nee, dat gaan we niet. Sorry, Caro, maar volgens mij heb ik gisteravond duidelijk tegen je gezegd dat ik een ontbijtafspraak heb. Ik ben maar een paar uur weg. Misschien kunnen we vanmiddag samen iets leuks doen?’

Ik deed of ik geschokt bij hem vandaan wankelde. ‘Nee – zeg dat het niet waar is. Een afspraak… Wat onverwacht.’

Thomas grinnikte niet meer. ‘Ik heb het echt gezegd. Volgens mij was je afgeleid. Je had aardig wat gedronken.’ Zijn stem klonk opeens scherper.

‘Natuurlijk. Het is mijn schuld weer. En nu ben ik blijkbaar ook nog een alcoholist. Volgens mij praat je te veel met Martin. Veel plezier met je ontbijt.’

Thomas leek even te twijfelen, maar vertrok zonder verdere woorden. De deur viel net wat harder achter hem dicht dan anders.

Toen hij ’s middags terugkwam liep hij rechtstreeks de woonkamer in, waar ik met een glas wijn op de bank zat. Hij vroeg wat ik die dag gedaan had. Ik dacht aan het boek dat ik had gelezen en aan de wandeling die ik had gemaakt. ‘Niet veel,’ zei ik.

‘Niet veel,’ herhaalde hij. ‘Wordt het niet eens tijd dat je een baan vindt?’

‘Gaat het slecht met Garland Oil? Moet ik de inkomsten aanvullen zodat we hier kunnen blijven wonen?’ Ik rolde met mijn ogen – het was belangrijk dat ik duidelijk maakte dat ik grappig probeerde te zijn.

Thomas glimlachte niet. ‘Gelukkig gaat het nog steeds goed met het bedrijf – dank je voor je belangstelling. Ik werk er hard voor.’

‘Net als die honderden personeelsleden.’

‘Die ook, ja. Caroline, het lijkt me echt beter dat je aan het werk gaat. Het doet je geen goed om zo veel tijd voor jezelf te hebben.’

Ik wilde zeggen hoe goed het misschien ook voor hem was als ik een baan vond, maar ik kon de waarheid van zijn woorden niet ontkennen. Het was belachelijk hoelang ik al niets deed. Ik teerde op hem en was dat nog normaal gaan vinden ook. ‘Je hebt gelijk. Ik solliciteer nog steeds, maar ik moet er weer eens wat meer vaart achter zetten.’

Hij knikte. ‘Zullen we morgen met z’n tweeën uit eten gaan?’

‘Marcello en Maria?’ vroeg ik hoopvol – we waren er al erg lang niet geweest.

Hij knikte opnieuw, als een vader die zijn niet al te brave kind toch maar weer tegemoetkomt. ‘Als je dat wilt. We hebben trouwens vrijdag een feest waar ik je graag bij wil hebben.’

‘Wat bijzonder. Dat wil je bijna nooit.’

‘Dit feest wordt georganiseerd door Jef Callegari. Die naam komt je vast niet totaal onbekend voor.’

‘En heb ik een rol te vervullen tijdens dat feest, of moet ik alleen aanbiddelijk naar je opkijken en vooral niets zeggen?’

Thomas keek me aan alsof hij me niet meer herkende en liep weg.

 

Het diner bij Marcello en Maria stelde teleur. Thomas had het vooral over Jef Callegari, die eindeloos de onderhandelingen rekte over een gezamenlijk project in de Verenigde Staten. De week daarna was Thomas constant met die onderhandelingen bezig. Ik vulde de verveling met alcohol en begon me af te vragen of Thomas misschien gelijk had met zijn commentaar.

Op vrijdag dronk ik vier glazen likeur voordat ik de club instapte waar Mr Callegari zijn zakenpartners ontving. Ik voelde me rustig en in staat de avond aan te kunnen. Dat twee vrouwen me bij onze binnenkomst uitgebreid bekeken deed me niets: ik staarde zonder met mijn ogen te knipperen terug. Het lukte me zelfs om een koele wenkbrauw op te trekken.

Thomas liep nog naast me en fluisterde in mijn oor: ‘Die dame links is de vrouw van Jef. Wees een beetje aardig voor haar.’

Hij had vast mijn blik niet gezien – hij leek steeds minder naar mijn gezicht te kijken – maar ik voelde me alsof hij hem wel had gezien. ‘Dat zal ik doen,’ mompelde ik. Maar terwijl Thomas op zijn relaties afstapte zocht ik eerst iets te drinken.

Later deed ik een poging om met Fiona Callegari te praten. Ze was in de veertig en haar strakke jurk accentueerde dat ze nogal zwaarlijvig was – Eve zou veel commentaar op haar hebben. Ik probeerde me op haar gezicht te richten. Daar zag ik niet veel, behalve leegte en misschien onzekerheid. Ik vroeg haar of Londen haar na Californië een beetje beviel.

‘Het weer,’ verzuchtte ze. ‘Het wéér.’

Ik deed mijn best om te glimlachen, alsof die opmerking origineel was. ‘Na alle zon bij u thuis is het toch heerlijk om in één dag vier seizoenen te kunnen zien? Of misschien bent u teleurgesteld dat u het nog niet hebt zien sneeuwen vandaag?’

Mrs Callegari staarde me aan met de ogen van een herkauwend schaap. Waarschijnlijk was cynisme light niet aan haar besteed.

‘Ja, het weer is vreselijk,’ zuchtte ik. ‘Londen is wat dat betreft een dráma.’

‘Een drama, ja. Ik hoop dat Jef hier zo snel mogelijk klaar is, zodat we éindelijk naar huis kunnen. Vind je dat gereis ook niet vréselijk?’

Thomas ging weinig op zakenreis, maar als hij ging nam hij mij nooit mee. Ik vroeg me af waarom niet. Op dat moment dook Cassandra naast mij op. Mrs Callegari staarde weer, maar om een heel andere reden dan daarvoor. Ze leek nu op een hond die haar baasje aan ziet komen.

Cassandra kuste me. ‘Dag lieve Caroline. Wat fijn je weer te zien. Ik hoop nog steeds dat we af kunnen spreken, maar je hebt het waarschijnlijk erg druk?’

‘Ik dacht eerder dat jij het druk had. En dat je… nou ja… andere dingen aan je hoofd had.’ Er trok een schaduw over Cassandra’s gezicht. Ik voelde me niet voor het eerst schuldig dat ik nooit naar haar toe was gegaan na haar miskraam. ‘Hoe gaat het met je?’

Cassandra wierp een snelle blik op Fiona Callegari. ‘Goed, hoor. Wanneer spreken we af? Je weet dat ik je echt graag wil leren kennen.’

‘Ik wil je ook leren kennen.’ Die woorden kwamen van Fiona. Ten overvloede: ze bedoelde dat ze Cassandra beter wilde leren kennen.

Ik legde even mijn hand op Cassandra’s schouder. ‘Ik spreek je later.’ Toen liet ik het model en de fan achter en onderschepte ik een ober voor een vers drankje. De rest van de avond was wazig. Ik wandelde van persoon naar persoon en sprak steeds gemakkelijker, hoewel ik nauwelijks een idee had wat mijn gespreksonderwerpen waren. Thomas vermeed ik. Hij was druk aan het praten en zijn gesprekken gingen vast wel ergens over – over zaken die ik vooral niet moest verstoren.

Midden in de nacht kwam er een man op me af lopen. Hij was lang en stevig gebouwd, en had de gang van iemand die weet wat hij wil: mensen gingen opzij voor hem. Toen hij bij me was pakte hij mijn glas uit handen. ‘Het is tijd om met me te dansen. Ik heb je nu lang genoeg vanaf een afstand bewonderd, Caroline.’ Hij trok me mee naar de dansvloer en nam me in zijn armen.

Ik probeerde mijn ogen scherp te stellen op zijn gezicht. ‘Ken je me?’

‘Natuurlijk.’ De man verplaatste zijn handen naar net boven mijn billen en boog zich naar me toe. Zijn lippen raakten bijna de mijne toen hij fluisterde: ‘Thomas heeft smaak, maar hij verwaarloost je schromelijk. Ik troost je wel.’

Ik had te veel drank op om te protesteren. Ik legde mijn hoofd tegen zijn schouder en liet me meevoeren in een wals. Veel herinner ik me er niet van, maar het leek erg soepel te gaan. Totdat we tegen een pilaar opbotsten. Of nee: geen pilaar – het was Thomas. ‘Dit lijkt me een mooi moment om Caroline mee naar huis te nemen, Jef,’ zei hij.

‘Kom, wacht nog even,’ lachte de man – Jef Callegari? ‘Laat me nog even genieten van je aanwinst.’

Ik maakte me los en leunde tegen Thomas aan. Het was of ik nog steeds tegen een pilaar aan stond. ‘Beter van niet. Caroline heeft haar schoonheidsslaapje nodig.’

Jef boog zich over me heen en kuste mijn hand. ‘Slaap zacht, Doornroosje. Ik zal je missen. Tot morgen, Thomas?’

‘Tot morgen.’

Thomas zei niets terwijl we naar buiten liepen. Toen ik frisse lucht op mijn wangen voelde, werd ik helderder. Ik merkte steeds duidelijker dat Thomas boos was, maar daar zei hij niets over. Ik ook niet. Ik liet me op de bank van de Jaguar vallen en zweeg.

‘Wil je alles kapotmaken?’ vroeg Thomas, toen de auto in beweging was gekomen.

‘Ik wil helemaal niets kapotmaken. Ik wil dat we weer heel worden. Zoals het nu gaat, kunnen we niet –’

‘Je hebt de hele avond maar een beetje rondgefladderd. Ik heb je wel tien keer duidelijk gemaakt dat je mijn kant uit moest komen, maar je negeerde me gewoon.’

‘Ik heb je niet gezien.’

‘Nee, omdat je het te druk had met allerlei kerels of met drank. Kom op, Caroline, wat wil je nu eigenlijk? Wil je bij me zijn of ga je liever terug naar Nederland?’

Ik keek hem aan, maar in de donkere auto kon ik zijn gelaatstrekken nauwelijks onderscheiden, laat staan dat ik de blik in zijn ogen kon zien. Ik kon alleen afgaan op zijn stem, die bijna onverschillig had geklonken. ‘Wat wil jij?’

‘Ik wil dat je bij me blijft. Maar maak het niet zo moeilijk. Dit soort gelegenheden is belangrijk voor me. Ik moet erop kunnen vertrouwen dat…’ Thomas zweeg en zuchtte.

Ik leunde achterover in de zitting en zuchtte ook. Toen won de drank het van me: ik weet niet wat er verder nog gebeurde.

 

De volgende ochtend werd ik alleen wakker. De andere kant van het bed zag er zo netjes uit dat ik niet zeker wist of Thomas daar geslapen had. Ik douchte langdurig en dacht na over het feit dat ik totaal geen herinnering had aan hoe ik thuis was gekomen. Misschien had Thomas de hulp van George moeten inroepen om me vanuit de parkeergarage naar het penthouse te brengen. Het duurde even voordat ik de moed vond naar de woonkamer te wandelen. Thomas was er niet. Ik vond slechts een briefje, dat meldde dat hij op kantoor zat.

Het viel me op dat Thomas het briefje niet ondertekend had; zelfs de letter T waarmee hij vaak volstond, ontbrak deze keer. Ik keek langdurig naar de witte ruimte, waar ook geen groet stond. Toen drentelde ik naar de drankkast. Daar keek ik al net zo langdurig naar de fles met mijn favoriete merk likeur. Ik draaide me om en keerde terug naar de slaapkamer. Ik had een rok en een blouse aan, maar die kleren voldeden niet meer.

Wat later stapte ik in spijkerbroek en shirt het appartement uit. Ik nam de Ondergrondse en reisde naar Richmond Park, geen veredeld gazon maar een echt park – een kolossaal park zelfs. Hoewel ik op King Henry’s Mound St Paul’s Cathedral kon zien, leek Londen ver weg. Ik dwaalde onder hoge beuken en hoorde hoe de wind erdoorheen ritselde. Heel stil bleef ik staan om te luisteren. Ik hoorde de stem uit mijn jeugd, uit de tijd dat parken en bossen mijn thuis hadden geleken, toen gevallen beukenbladeren een tapijt voor me waren en ik wilde slapen op mos.

Bijna in trance dwaalde ik verder door het park. Hoe langer ik liep, hoe meer ik me herinnerde: de veiligheid die ik als kind tussen bomen had gevoeld, maar ook het verlangen naar meer. Soms had ik bijna kunnen geloven dat ik echt deel kon worden van de natuur, dat ik drie centimeter groot zou zijn en zou wonen in een holte van een boom, samen met een kabouter die pijp rookte en voor wie ik eikeltjeskoffie zette. Bij andere gelegenheden waren mijn gedachte onbestemder: dan leek het of er een kracht om me heen was die veel reëler was dan God of mijn vader, een kracht die zich naar me toetrok, die me zoveel schoonheid liet zien dat ik er bijna in stikte.

Een piepje van mijn telefoon riep me terug naar de wereld. Ik had een bericht van Brigitte: ‘Hoe is het met mijn favoriete namaak-Britse?’ De afgelopen weken waren we gewoon in contact gebleven. Brigitte had me in het begin een beetje geplaagd met wat er was gebeurd, maar daar was ik niet op in gegaan. Meestal praatten we over hoe moeilijk Brigitte het had.

‘Ik sta te genieten in een park. Nou ja, meer een bos eigenlijk.’

‘Niet samen met je spannende minnaar op stap?’

‘Hij heeft het druk vandaag.’

‘Jammer. Als je in Nederland was, zouden wij samen iets leuks kunnen gaan doen. Maar ja…’

Maar ja… ‘Hoe gaat het?’

Die vraag leidde tot een lange verhandeling over hoe eenzaam ze zich voelde zonder Vincent. Ze vertelde dat ze door haar verdriet een paar keer te laat was gekomen en daarom was ontslagen. Ander werk had ze nog niet. ‘Hoe is het met jou?’ vroeg ze ten slotte.

‘Druk. Ik ben ook volop aan het solliciteren.’

Het was geen leugen. Toen ik mijn telefoon wegstopte keek ik nog even om me heen door het park, maar wist ik dat ik naar huis moest gaan.

De rest van de middag zat ik achter de computer en reageerde ik op vacatures. Aan het begin van de avond trok ik een jurk aan, stiftte mijn lippen en wachtte op Thomas. Ik dacht aan rum cola, of aan iets anders dat zoet en alcoholisch was en me snel zou verdoven, maar besloot keer op keer dat ik geen drank nodig had. Toen Thomas binnenkwam glimlachte ik hem toe. ‘Fijn dat je er weer bent.’

Hij nam me onderzoekend op, alsof hij zich afvroeg of ik cynisch was – of aangeschoten misschien. ‘Dank je.’

Ik kwam overeind en kuste hem. Hij reageerde nauwelijks, maar ik leunde toch wat dichter tegen hem aan en kuste hem nog eens. Hij legde zijn arm om me heen.

‘Wijntje?’ vroeg ik.

‘Lekker.’

Nadat ik voor hem had ingeschonken, vlijde ik me naast hem neer. Ik voelde zijn blik.

‘Neem jij niets?’

‘Ik heb voor de rest van mijn leven genoeg gedronken.’

Hij grinnikte. ‘Ik vraag niet dat je niets meer drinkt – minder is goed genoeg.’

‘Helemaal niets drinken is vast makkelijker dan een beetje drinken. Ik heb trouwens vandaag op tien banen gesolliciteerd. Ik hoop dat het nu snel gaat lukken.’

‘Dat hoop ik ook. Bij Garland Oil…’

Ik keek naar hem op; hij keek naar me neer. Wat er gebeurde weet ik niet. Voor mijn gevoel was mijn blik neutraal, maar Thomas verstrakte.

‘Begrepen,’ bromde hij. ‘Ik zeg al niets meer.’

En daar hield hij zich in de weken daarna weer wat al te goed aan.

 

Het werd juni. Thomas en ik gingen regelmatig samen uit eten, genoten van het theater en hadden geen conflicten, maar ook geen gesprekken die echt ergens over gingen. We hadden het vooral over banen. Ik solliciteerde intensief, maar er was niet veel animo voor een vrouw die Engels als vreemde taal sprak en weinig ervaring had. In onze gesprekken vermeed Thomas alle verwijzingen naar Garland Oil of andere hulp die hij kon bieden.

Intussen hield ik vast aan mijn overtuiging om geen alcohol te drinken. Ik bouwde een routine op waarin ik kon negeren dat ik er behoefte aan had. Ik stond om acht uur op, wandelde een uur langs de Theems, wat voor weer het ook was, en gebruikte de rest van de ochtend voor sollicitaties. ’s Middags schreef ik. Ik gebruikte mijn dagboek om mijn gedachten te analyseren en te corrigeren en hoopte zo mezelf op het juiste spoor te houden. Daarnaast begon ik korte verhalen te schrijven, zoals ik als tiener had gedaan. Ik herontdekte hoe leuk ik dat vond. Tegelijkertijd schaamde ik me voor wat ik schreef, vooral omdat ik niet verder kwam dan romantische passages, over emotionele herenigingen van geliefden die wreed uit elkaar waren gerukt, of over hartstochtelijke ontmoetingen tussen vreemdelingen. Ik vertelde Thomas er maar niets over.

Misschien kwam het omdat ik geen drank had om me af te leiden, maar ik voelde steeds meer onvrede. Ik hield evenveel van Thomas als voorheen, maar ik bleef hem missen, nog wel het meest als hij bij me was. Ik droomde ervan dat de impasse doorbroken zou worden; alleen had ik geen flauw idee hoe dat moest gebeuren. Tot het 24 juni werd.

Toen Thomas die vrijdag thuiskwam, zag hij er uitgeput uit. Ik schampte met mijn lippen zijn wang. ‘Drukke dag op kantoor?’

‘Voor de zoveelste keer nieuwe eisen van Callegari.’ Nog altijd keek Thomas me oplettend aan als die naam viel. ‘Gelukkig is er ook beter nieuws: Clark en Eve zijn eindelijk terug uit Nieuw-Zeeland. We zijn uitgenodigd om morgen te komen dineren.’

‘Leuk.’ Ik dacht aan Eve en zuchtte inwendig.

‘Leuk,’ herhaalde Thomas. Hij fronste. ‘Ik ben erg blij dat Clark en Eve terug zijn, Caroline, na meer dan drie maanden. Ze zijn mijn beste en oudste vrienden en hebben me geholpen op momenten dat ik… het lastig had. Toen ik Clark ontmoette was jij nog niet eens geboren.’ Hij kuchte. ‘Oké, ik weet niet waarom, maar dat laatste klonk dubieus.’

‘Alsof je een relatie hebt met een jong blaadje,’ grinnikte ik. Thomas fronste weer en ik legde uit: ‘Dat zei Eve tegen je – toen we elkaar net kenden.’

Thomas keek nog steeds kritisch. ‘Je vindt Eve niet aardig, hè?’

‘Dat valt wel mee. Jullie kennen elkaar allemaal gewoon al heel lang en ik –’

‘Eve bedoelt wat ze zegt niet altijd zoals het overkomt. Ze is vriendelijker dan je denkt.’

‘Ja. Natuurlijk. Vast.’

‘Ze heeft het niet gemakkelijk. Clark is veel weg, en…’ Thomas zuchtte. ‘Laat maar. Eten?’

‘Eten,’ beaamde ik. ‘We gaan er een gezellige avond van maken.’

Thomas deed zijn best om te glimlachen – en om schuldig te kijken. ‘Natuurlijk. Als je me vergeeft dat ik nog wel een telefonische afspraak heb met Jef.’

Ik greep naar mijn hart. ‘Wat vreselijk. Het liefst zou ik nu snikkend op de grond vallen en je smeken om al je aandacht aan mij te schenken.’

Nu werd Thomas’ glimlach oprecht. ‘Het spijt me dat ik het moet zeggen, maar volgens mij is drama niet je kracht: je bent totaal niet overtuigend.’

Dat ik totaal niet overtuigend was vond ik betreurenswaardig, bedacht ik me na het eten. Thomas had zich teruggetrokken in zijn kamer voor de belafspraak. Ik had alle tijd om te overwegen dat ik in alle ernst de behoefte had gevoeld om snikkend op de grond te vallen. Misschien had ik zelfs willen brullen dat ik het zat was hoe we met elkaar omgingen.

Ik dwaalde naar het raam en staarde naar Londen. Ik was in staat tot zelfkritiek die avond. Ik besefte dat ik kon blijven afwachten totdat Thomas ervoor zorgde dat onze relatie weer normaal werd, maar dat het beter was als ik zelf wat minder walgelijk passief werd. Misschien moest ik mijn mooiste jurk aantrekken en het gesprek van Thomas verstoren, op een manier die hem duidelijk maakte dat ik alleen in hem geïnteresseerd was, niet in Steve of Jef.

Even gniffelde ik. Toen realiseerde ik me dat het niet bevorderlijk voor onze relatie zou zijn als ik belangrijke zaken onderbrak. Ik moest iets anders bedenken. De laatste tijd had ik zo veel romantische situaties beschreven dat ik vast wel iets kon verzinnen. Maar hoe langer ik nadacht, hoe minder inspiratie ik had, en hoe meer trek ik kreeg in een borrel.

Toen schoot me iets te binnen – iets dat verder ging dan mijn mooiste jurk aantrekken, iets dat me liet blozen. ‘Nee, nee,’ fluisterde ik. ‘Dat kun je niet maken. Zoiets zou Brigitte doen; het is niets voor jou. Jij…’ Maar ik stelde me voor hoe Thomas zou kijken als ik wel deed wat ik van plan was en ik besloot dat ik voor één keer in mijn leven heldhaftig zou zijn.

 

Ik ging ervan uit dat het gesprek van Thomas minstens een uur in beslag zou nemen. Ik had de tijd om uitgebreid in bad te gaan. Daarna spoot ik mijn zwoelste parfum op en doorwoelde ik mijn kledingkast, ook toen ik allang wist wat ik zou dragen – in feite zocht ik wat laatste moed.

Uiteindelijk stond ik voor Thomas’ werkkamer. Ik legde mijn oor tegen de deur en luisterde of hij nog in gesprek was. Alles bleek stil. Ik haalde diep adem en streek over de zijde van de turkooizen kimono die ik droeg. Even nog oefende ik in gedachten wat ik zou zeggen. Ik glimlachte: opeens wist ik heel zeker dat alles goed zou komen.

Het enige wat ik niet wist, was hoe het begin van mijn actie eruit zou zien: ik was van plan om ofwel Thomas te overvallen, ofwel heel sensueel mijn entree te maken (als me dat lukte). Maar toen ik de deur open kierde bleef ik bewegingsloos staan. Thomas zat gebogen over een stuk papier en keek ernaar alsof hij er vreselijk nieuws in las, alsof er stond dat zijn familie dood was.

‘Lieveling, wat is er aan de hand?’ Ik haastte me naar hem toe.

Hij schrok op. ‘Caroline!’ Snel duwde hij het papier dat hij had zitten lezen weg. Heel even zag ik het briefhoofd: “ALFRON, Nieuw-Zeeland.”

‘Wat is er aan de hand?’ vroeg ik opnieuw.

‘Stomme zaken. Soms hoor je dingen die je niet wilt weten.’ Toen keek Thomas eens goed naar me. ‘Je moet me vaker storen – ik voel me plots beter.’ Hij trok me op zijn schoot en zijn hand gleed over mijn dijbeen. ‘Caro… Trek ik de juiste conclusie en draag hieronder geen –’

‘Nee, lieveling, je trekt niet de juiste conclusie. Ik heb er wel degelijk iets onder aan. Alleen is het iets ongebruikelijks. Ik ben benieuwd wat je ervan zult vinden.’

‘Iets ongebruikelijks?’

‘Iets heel ongebruikelijks. En even voor alle duidelijkheid: ik heb niet gedronken.’

‘Dat weet ik. Mag ik vragen of je misschien wel een klap van de molen hebt gehad? Aan dit soort dingen waag jij je gewoonlijk niet.’

Ik deed de ceintuur van mijn kimono los. Zoals ik had gehoopt viel de kimono niet open; mijn verrassing bleef verborgen. ‘Ik geloof dat ik nog steeds bij mijn volle verstand ben. Jij ook?’

Thomas begon moeizamer te ademen. ‘Dit kun je niet doen, vrouw – je speelt vals. Ik herken je niet meer. Wie ben jij? Waar heb je mijn Caro gelaten?’

‘Jouw Caro is hier. Helemaal. Speciaal voor jou.’ Ik sloeg de ceintuur weer om me heen en stond op. ‘Zal ik eerst de kimono opendoen, of zal ik eerst vertellen waarom ik hier ben?’

Hij kreunde. ‘Dat zijn keuzes waar je een man niet voor mag stellen.’ Even beet hij op zijn onderlip. ‘Ik zou moeten zeggen dat ik wil dat je praat, want ik weet dat dat belangrijk is.’ Hij kreunde opnieuw. ‘Laat je zien. Sorry.’

‘Heel eerlijk.’ Ik bond de ceintuur van mijn kimono nog wat steviger vast. ‘Daar verdien je een cadeau mee, maar dat krijg je toch straks pas.’

‘Caro! Dat is niet eerlijk!’

‘Oh jawel, hoor: jij bent eerlijk en ik reageer daar eerlijk op. En nu wil ik eerlijk zeggen dat ik van je hou. Steve heeft nooit iets voor me betekend. Dat met Jef kwam door de drank. Aangezien ik niet meer drink kun je ervan op aan dat ik vanaf nu helemaal op jou gericht blijf.’ Ik schoof de kimono iets opzij, zodat hij kon zien dat ik rode strikjes om mijn naakte benen had gebonden. ‘Dat van dat cadeau bedoelde ik overigens heel letterlijk.’

Thomas sloot zijn ogen. ‘Vrouw… je weet niet wat je met me doet. En bizar genoeg wil ik nu toch dat je verder praat.’ Hij deed zijn ogen open en keek me recht aan. ‘Ik wil dat we weer eerlijk tegen elkaar worden. Ik wil dat we weer begrijpen hoe belangrijk we voor elkaar zijn. Ik hou van je, Caroline.’

Ik wankelde bij hem vandaan. ‘Hè?’

‘Ik hou van je, Caroline,’ herhaalde hij, alsof hij in alle ernst dacht dat ik hem niet verstaan had. ‘Lieveling, kijk alsjeblieft niet zo, alsof je me niet gelooft.’

Ik deed nog een stap bij hem vandaan. ‘Dat is niet eerlijk. Dat mag je niet zeggen. Nu weet ik niet meer wat ik moet doen.’

Thomas sprong overeind en trok me tegen zich aan. ‘Lieveling, dit is niet het moment om flauw te vallen. Volgens mij ben je echt niet jezelf. Wat is er aan de hand?’

Ik verborg me tegen zijn borst. ‘Je hebt nog nooit gezegd dat je van me houdt.’

Hij hief mijn kin op. ‘Natuurlijk wel.’ Toen fronste hij. ‘Niet? Echt niet?’

‘Ik ga huilen,’ piepte ik. ‘En dat kan niet, want dan loopt mijn make-up door en zie ik er niet meer uit. Ik wilde wereldwijs en superaantrekkelijk zijn, en… en…’

Thomas ging weer zitten, met mij op zijn schoot. Mijn kimono schoof wat open, maar hij schoof hem dicht, schijnbaar gedachteloos. ‘Ik heb nooit gezegd dat ik van je hou,’ mompelde hij. ‘En jij komt naar me toe en vertelt me wel dat jij van mij houdt. Dat moet wel betekenen dat je dat heel oprecht meent.’ Zijn stem was ernstig, bijna verslagen.

Ik snufte. ‘Ja. En dat wil ik je veel vaker laten zien dan alleen vanavond. Het liefst iedere dag, of ieder uur. Ik wil trouwens ook ruzie met je maken, want dat is belangrijk en dat doen we veel te weinig, en natuurlijk wil ik nog steeds heel graag eindeloos naar je blijven kijken en toegeven dat ik je al vreselijk mis als je vijf minuten de kamer uit bent.’

Thomas zat heel stil. ‘Mis je me echt nog?’

‘Ja! Ja, echt! Thomas, je mag niet aan me twijfelen. Houd me vast – laat mij jou vasthouden. Ik laat je nooit meer in de steek.’

Nog steeds bewoog Thomas nauwelijks. Hij staarde voor zich uit. ‘Waarom vinden wij het toch altijd weer lastig om met elkaar te praten? Waarom worden we altijd weer bang om iets verkeerds te zeggen? Het is bijna ziekelijk.’

‘We gaan proberen de oorsprong van het virus te ontdekken – of een medicijn te vinden.’ Ik deed de centuur van mijn kimono iets losser. ‘Je houdt echt van mij?’

Hij hijgde een lach. ‘Jij bepaalt mijn leven. Hoe vaak moet ik dat nog mopperend toegeven voordat je het wilt accepteren?’

‘Kijk, dat doe je nu altijd: je geef impliciet antwoord, maar zegt niet rechtstreeks dat je van me houdt. Ik wilde je altijd wel geloven, maar…’

‘Maar ik heb een onzekere vriendin die te vaak twijfelt aan zichzelf, en daardoor soms ook aan mij. Zo is het toch?’

‘Sorry.’

‘En sorry is haar favoriete woordje. Vooruit, dit is het moment om alle twijfels voorgoed de wereld uit te helpen. Wat wil je me vragen? Iets over Belinda? Over Steve? Geloof je nog steeds wat hij je verteld heeft?’

‘Nu stel je zelf een vraag in plaats van mij vragen te laten stellen. Niet verstandig, lieveling. Vergeet niet dat ik nog steeds een kimono draag met iets spannends eronder. Je kunt je kansen om dat te zien verspelen.’

‘Strikt gesproken draag je geen kimono maar een yukata, een vereenvoudigde zomerversie – maar ik ben bereid daar niet over te zeuren.’

‘En ik ben bereid niet te zeuren over het feit dat jij zoals zo vaak de regie van het gesprek overneemt. Ik twijfel niet aan jouw versie over het verhaal van Belinda. Alleen was Steves versie ook geloofwaardig – en erg verdrietig. Het spijt me. En dan die stomme nachtvlinders…’ Ik keek hem recht aan. ‘Heb jij een passie voor nachtvlinders?’

Hij staarde beduusd terug. ‘Voor motten. Zo noem ik ze liever. Ze zijn fascinerend: ze lijken op vlinders, maar terwijl iedereen die mooi vindt kijkt niemand om naar de schaduw die ’s avonds tegen het raam kleeft. En dat terwijl er zowel in Nieuw-Zeeland als in Engeland prachtige exemplaren zijn, die…’ Hij onderbrak zichzelf. ‘Waar komt deze vraag vandaan? Wie heeft je verteld dat ik motten interessant vind? En welke conclusies heb jij daaruit getrokken?’

‘Geen enkele,’ mompelde ik. ‘Ik dacht alleen soms… dat nachtvlinders misschien een eufemisme waren voor iets anders.’

Hij zuchtte. ‘Vertrouw me, Caroline – vertrouw me alsjeblieft.’

‘Dat doe ik. Echt.’

Thomas trok me tegen zich aan. ‘Vanaf nu wordt alles beter – alweer. We beginnen opnieuw. Ik ga meer tijd vrijmaken om gewoon van je te genieten. Ik meen het: je mag me erop aanspreken als ik mijn belofte niet nakom. Ik hou van je, Caro – ontzettend veel.’

Ik begon weer te snuffen. ‘Als ik zo blijf reageren, ga ik bijna roepen dat je dat niet zo vaak moet zeggen. Maar dat zou natuurlijk raar zijn.’

‘Heel raar, maar je mag alles zeggen wat je wilt. Wees jezelf.’

‘Houd op, Thomas! Dit wordt een beetje al te lief, te schattig, te prachtig.’

Hij lachte. ‘Krijg ik nu mijn cadeau? Of klinkt dat heel verkeerd? Denk je nu dat ik zo’n typische man ben die na een paar lieve woorden verwacht dat hij –’

‘Je bent geen typische man. Je bent heel bijzonder. En je krijgt je cadeau. Je krijgt alles.’ Ik liet mijn yukata openvallen en keek naar hoe Thomas naar mij keek. Naast lust was er zoveel anders in zijn blik dat ik besloot dat ik nooit meer zou twijfelen aan zijn liefde.

 

De volgende dag maakte ik me totaal niet druk over het feit dat ik bij Eve moest dineren. Ik geloofde in alle ernst dat ik het naar mijn zin kon hebben met haar, niet omdat zij was veranderd, maar omdat ik het was. Toen ze ons verwelkomde in haar helwitte huis en ik weer wist hoe donker haar ogen waren, begon ik even te twijfelen, maar ik bleef bij Thomas in de buurt en daar was het goed.

Tijdens het eten was de sfeer ontspannen. Zelfs Eve maakte een grap. Ik moest er zo hard om lachen dat ik bijna niet kon ophouden. Na de koffie grinnikten Thomas en Clark om herinneringen aan oude belevenissen in Nieuw-Zeeland.

Het was al elf uur geweest toen Eve de stemming liet veranderen. Ze zei tegen Thomas dat wij er nog erg verliefd uitzagen. Uit haar mond klonk dat als een belediging.

Thomas grijnsde. ‘Dat zijn we ook. Sorry, Eve, ik kan er niets aan doen; het is de schuld van Caroline.’

‘Ik blijf me maar afvragen of ze je veranderd heeft,’ mijmerde Clark.

‘Waarom wil je dat ik verander? Ik heb al eerder gezegd dat mijn meningen niet zullen veranderen.’

‘Veranderen is misschien het verkeerde woord. Ik hoop alleen dat ze je wat milder maakt. Caroline, je moet tegen hem zeggen dat –’

‘Betrek haar hier niet in, Clark. Dat heb ik ook al vaker gezegd.’ Thomas’ stem was opeens akelig zacht. Ik keek naar hem. Hij zond me een geruststellende glimlach. Toen keek hij weer naar Clark. Zijn glimlach verdween.

Clark snoof. ‘Hoor wie het zegt. Jij betrekt jezelf in allerlei zaken die –’

‘En dat zal ik blijven doen.’ Thomas stond op en greep mijn arm. ‘Maar niet vandaag. Vandaag wil ik me op aangenamere dingen richten. We gaan, Caroline.’

‘Dat is helemaal niet nodig.’ Clark hief bezwerend zijn handen op. ‘Ga zitten, Thomas. Kom, we besluiten dat we het hier niet over eens worden en hebben nog een gezellige avond.’

‘We gaan,’ herhaalde Thomas.

Hij was niet op andere gedachten te brengen. Hij kuste Eve gedag, die helemaal niets zei maar zo geschokt keek dat ze er heel anders uitzag, en negeerde Clark, die nog een paar keer sputterde dat we moesten blijven. Binnen vijf minuten zaten we in de auto. Daar vroeg ik wat er aan de hand was. Thomas reed die avond zelf en bleef geconcentreerd voor zich uit kijken.

‘Je kunt het me vertellen,’ zei ik. ‘Praten, lieveling… Weet je nog dat we dat een goede gewoonte vinden? Ik wil je zelfs belonen voor je inspanningen. Wordt het dan interessanter om je mond open te doen?’

Thomas grinnikte. ‘Leid me niet af van de weg, vrouw. Het is iets zakelijks. Clark wil niet meer alleen als investeerder optreden maar zelf een bedrijf leiden. Om het bedrijf dat hij op het oog heeft te kunnen kopen, heeft hij dingen gedaan waar ik het niet mee eens ben.’

‘Wat voor dingen?’

‘Dat doet er niet toe. Soms is het alsof ik Clarks gedrag niet meer herken – alsof hij een vreemde voor me aan het worden is.’

Ik dacht aan hoe Thomas Clark en Eve de dag ervoor had beschreven: als zijn beste en oudste vrienden. Ik had geen idee wat ik moest zeggen en legde mijn hand op zijn been.

Thomas keek even opzij. ‘Ik ben dankbaar dat ik jou heb, Caroline. Jij maakt het verschil in mijn leven.’

Toen was ik helemaal sprakeloos, wat onze afspraken om te praten verder ook waren.

 

© Els van Weijen

2 thoughts on “Hoofdstuk Tien – Snikkend op de grond

  1. Thomas is een getraumatiseerde man die waarschijnlijk heel wat heeft te verbergen vanwegen zijn achtergrond. Wij zullen zien!!!!

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *