De zon was ondergegaan. Een koude wind waaide door de stad. Het was eenendertig uur na het tijdstip dat Thomas volgens de politie was omgekomen. Een week geleden had hij me gevraagd om met hem te trouwen; nu was hij voorgoed weg. Ze konden zijn lichaam niet vinden. Al formuleerden de agenten die op bezoek waren geweest het netter, het kwam erop neer dat er te weinig stukjes van hem over waren. De explosie was verzengend geweest. Ze wisten nog niet waardoor hij was veroorzaakt, maar gingen er wel van uit dat er geen opzet in het spel was.
Eliza had gebeld. Het gesprek was kort geweest. We waren allebei murw van de schok en hadden voornamelijk over zakelijke dingen gepraat. Eliza had verteld dat ze de Engelse advocaat van de familie opdracht had gegeven ervoor te zorgen dat ik in het penthouse kon blijven wonen. Er werd nog overlegd over wie voorlopig het bedrijf moest leiden. Ik had aangegeven dat het in Martins handen veilig was.
Martin en Cassandra waren aan de deur geweest, maar toen de portier hun komst meldde had ik gezegd dat ik geen bezoek ontving. Martin had me op mijn mobiel gebeld. Ik wilde eigenlijk niet opnemen, maar had toch even met hem gesproken. Er had geen enkele zelfgenoegzaamheid en spot meer in zijn stem gelegen. Hij had me gesmeekt om hem en Cassandra binnen te laten. Volgens hem moest ik niet alleen zijn. Ik had de verbinding verbroken. Ik had geen woorden om uit te leggen waarom ik hen niet kon zien. Cassandra liet me via een appje weten dat hun huis altijd voor me openstond en dat ze voor me baden.
Brigitte had ook gebeld. Eén vreselijke seconde had ik gedacht dat er triomf in haar stem lag, maar ze kwam niet terug op haar voorspelling dat ook ik ongelukkig zou zijn. Ze had geprobeerd me te troosten en bood aan om naar Londen te komen. Daar had ik haar snel vanaf gebracht: ik kon het vooruitzicht van mensen om me heen niet verdragen.
De deur was nu gebarricadeerd en de telefoons waren uitgeschakeld. Net voordat ik dat deed had mijn vader nog gebeld. Hij had gelukkig niets christelijks gespuid over dat de Heer geeft en neemt. Mijn vader leek vooral verbaasd te zijn over het feit dat ik net als hij mijn partner had verloren. Ik vermoedde dat hij nu in zijn leunstoel de mogelijkheid overpeinsde dat verlies erfelijk kon zijn.
Thomas was zevenendertig uur dood. De zondag was begonnen. De nacht was nog nooit zo stil geweest. Geen stem wilde me troosten; geen mens kwam tevoorschijn uit het duister om een arm om me heen te leggen en me te vertellen dat het allemaal een vreselijke grap was. Ik zat bij het raam en zag de lucht boven de eindeloze stad. Ik keek naar de wolken die werden verlicht door de maan. Vroeger had ik maanlicht sprookjesachtig gevonden, maar nu zou niets ooit meer sprookjesachtig zijn. Ik haatte maanlicht.
In Nieuw-Zeeland was het midden op de dag. Misschien had de piloot Thomas voordat de helikopter neerstortte naar een ander vliegveld gebracht, waar hij een vlucht naar zijn familie had gepakt. Als ik mijn telefoon maar aanzette zou hij me bellen. Ik deed het, maar de stilte duurde voort. Toen ik Thomas zelf probeerde te bellen, nam hij niet op. Ik sprak in op zijn voicemail.
Vierenveertig uur zonder Thomas. Het licht van de nieuwe dag scheen naar binnen. Ik bleef me erover verbazen dat het leven doorging. Buiten zag ik mensen op de stoep lopen. Auto’s reden voorbij. Meeuwen zeilden door de lucht en krijsten. Ik wilde ook krijsen, maar ik kon het niet. Ik bleef maar naar de normaalheid kijken, die helemaal niet normaal was. Ik had geen idee hoe ik ooit weer deel van het leven zou kunnen worden, of zou willen kunnen worden. Toen ging de telefoon. Ik rende ernaartoe. Thomas. Eindelijk.
‘Hallo,’ hijgde ik.
‘Caroline?’
Hij was het niet. Ik schraapte mijn keel. ‘Ja.’
‘Met mij. Met Clark.’
‘Hoi Clark.’
‘Hoe gaat het met je?’
‘Dat weet ik niet.’
‘Ik heb je al vaker geprobeerd te bellen.’
‘Oh.’
‘Zal ik bij je langskomen?’
‘Nee, bedankt.’
‘Je kunt nu niet alleen zijn.’
‘Ik ben niet alleen.’
‘Wie is er dan bij je?’
‘De Stilte.’
‘Caroline, alsjeblieft…’
‘De Stilte is een oude vriend van me. Hij is een beetje vreemd in de omgang, maar ik zal wel weer aan hem wennen.’
‘Caroline –’
‘Val me niet lastig met je medelijden, Clark. Jij hoeft niet te denken dat je me kunt helpen. Ik heb medelijden met jou. Jij wilt van Eve scheiden, terwijl ik niet eens de kans heb gekregen om met Thomas te trouwen. Jij was niet in staat om Thomas te vriend te houden, terwijl ik hem zonder die explosie nooit had laten gaan.’
De telefoon zweeg. Ik bedacht me dat Clark misschien verantwoordelijk was voor het “ongeluk”. Wat had Thomas eigenlijk concreet gedaan na Clarks zakelijke wangedrag? Had hij gedreigd in te grijpen en had Clark hem uit de weg geruimd om dat te voorkomen? Of had Martin dat gedaan? Hij wilde toch de kans hebben om Garland Oil in zijn eentje te –
Ik riep mijn gedachten tot de orde en hield mezelf voor dat ik niet moest doorslaan.
Achtenveertig uur. Twee dagen zonder Thomas. Op tv werd er in het zakennieuws nog steeds over hem gepraat, maar ze lieten weinig beelden meer van hem zien. Ik zag alleen stukjes van de helikopter, drijvend op de golven. De journalisten hadden het over de mogelijke oorzaak van het ongeluk en over de gevolgen voor Garland Oil. Ik zag intussen de beelden die geen enkel camerateam had gemaakt: een kleine helikopter boven de eindeloze zee, in een heldere hemel, en de vlammen die hem opeens verzwolgen. Thomas was in die vlammen gestorven. Men ging er nu van uit dat er een probleem met de motor was geweest.
Ik zette de televisie uit en ging bij het raam zitten. De Stilte kwam bij me zitten, maar dat vond ik niet erg. Buiten was het bewolkt. Ik droomde ervan dat Thomas en ik samen in Nieuw-Zeeland waren, waar het lente was, waar de cyclus van het leven opnieuw begon en we gelukkig zouden zijn in het zonlicht. Toen realiseerde ik me dat het daar nu nacht was.
Zesenzestig uur. Ik lag nog in bed. De Stilte was niet bij me. Ik hoorde Thomas’ stem. “Ik geloof dat ik uw werkinstelling waardeer.” Opnieuw viel zijn schaduw op mij, zoals die dag dat ik bij de receptie had gezeten, maar iedere keer als ik opkeek verdween hij. Zeven uur op maandagochtend. Thomas zou al opgestaan zijn. Waarschijnlijk stond hij onder de douche. Hoorde ik een geluid in de badkamer? Nee, natuurlijk niet; het was de Stilte maar, die zijn territorium opeiste.
Ik stond op en probeerde een deuntje te neuriën terwijl ik door het penthouse liep, zoals Thomas deed als hij zich niet helemaal op zijn gemak voelde. Toen besloot ik een boek te lezen. Ik pakte Jane Eyre, maar merkte dat ik me niet zo goed kon concentreren. Na een tijdje bladerde ik naar het einde van het boek, als Jane terugkeert naar Mr Rochester. Opeens had dat hoofdstuk een nieuwe lading. Thomas en ik zouden elkaar nooit opnieuw ontmoeten in een eenzaam bos.
Ik legde het boek weer weg.
Na tweeënzeventig uur ging de telefoon.
‘Hallo.’
‘Hoi lieverd, met Brigitte.’
‘Hoi Brigitte.’
‘Hoe gaat het?’
‘Heel goed.’
‘Echt?’
‘Ja. Ik hou het allemaal aardig vol, hoewel ik moet toegeven dat ik blij ben dat ik geen begrafenis hoef te regelen; dat zou wat te veel van het goede zijn. Ik vraag me af of er een soort herdenkingsdienst moet komen, maar dat heeft vast geen haast. Er is toch geen lichaam dat kan vergaan. Het is al weg.’
‘Oké, het is je gelukt: ik zit hier te huiveren. Je wordt morbide, Lientje.’
‘Helemaal niet. Het lijkt me gewoon lastig om op dit moment allerlei praktische dingen te moeten regelen.’
‘Waarom kom je niet terug naar Nederland?’
‘Dat kan niet.’
‘Waarom niet? Je was alleen voor Thomas in Londen. Hij is er niet meer.’
Ik keek om me heen. Thomas lag op de bank tv te kijken; hij liep rond met zijn tevreden glimlach om zijn lippen; hij was aan het werk aan de eettafel.
‘Caroline? Ben je er nog?’
‘Ja, en Thomas ook. Hij is niet dood, Brigitte. Hij is hier.’
‘Dat is hij niet. Echt niet.’
‘Ik kan hem zien. Hij is met zijn tablet in de weer en schudt zijn hoofd over al die belachelijke misverstanden rondom zijn zogenaamde dood.’
‘Caroline, doe jezelf dit niet aan. Doe jezelf geen pijn. Laat mij voor je zorgen.’
‘Laat me alleen.’ Ik verbrak de verbinding en zette mijn telefoon uit toen hij weer geluid begon te maken. Stilte. Heel fijn.
Na drieënnegentig uur besefte ik dat ik boodschappen moest doen. Ik liet Mrs Brian niet meer binnen. Het was dinsdagmorgen en er was weinig eetbaars over in huis. Ik had niet veel honger, maar mijn rationele zelf vertelde me dat ik voor mezelf moest zorgen. De zwakkere kant bibberde bij het idee om met het leven geconfronteerd te worden.
Toen ik buitenkwam voelde ik me duizelig en benauwd. Het was alsof ik Thomas beledigd had door de wereld in te gaan. ‘Ik hou van je,’ mompelde ik. Dat gaf me kracht. Ik liep naar de winkels. Onderweg zag ik Emma Duffy. Zij woonde in hetzelfde gebouw als wij en ik maakte wel eens een praatje met haar. Deze keer niet: ze deed of ze me niet zag en liep haastig door.
In de supermarkt kwam de eigenaar naar me toe om me te condoleren. Dat was aardig van hem. Ik kocht alle groentes waar Thomas van hield, ook degene die ik zelf niet lekker vond.
Die nacht staarde ik weer naar het duister. Ik had nauwelijks geslapen sinds vrijdag, maar dit was de eerste nacht dat het me dwarszat. Ik was moe en wilde Thomas’ gezicht een paar uur uit mijn hoofd blokkeren. Ik dacht aan alle misverstanden die tussen ons in hadden gestaan, aan al die koele maanden. Ik wenste dat ik de tijd kon terugdraaien. Ik wenste dat ik nog één keer mijn armen om hem heen kon slaan om hem te vertellen dat ik van hem hield. Waarom hadden we het onszelf zo moeilijk gemaakt? Ze hadden me moeten vertellen dat hij maar één jaar bij me zou zijn. Toen vroeg ik me af wie “ze” waren. Ik dacht aan God, maar vond niet echt een antwoord.
Ik zag hoe Thomas had gekeken na het afscheid van zijn familie. Ik hoorde die woorden weer die nu heel anders klonken: “Het voelt niet goed. Ik wou dat we met ze mee konden gaan.” Ja, dat hadden we moeten doen. We hadden moeten begrijpen dat een bedrijf een stuk minder belangrijk is dan familie. Als we mee waren gegaan, zou Thomas nooit in die helikopter hebben gezeten. Hij zou naast me hebben gelegen. Ik zou niet de uren tellen dat hij dood was (honderdtien). We zouden een definitieve datum voor onze bruiloft hebben geprikt. Ik zou niet toekijken hoe de Stilte langzaam het appartement totaal overnam.
Ik stond op. Opnieuw zat ik in de donkere woonkamer. Een paar slapeloze nachten had ik daar getwijfeld aan Thomas’ liefde. Ik zag ook beelden van latere dagen. Ik zag zijn stralende ogen op zaterdag. “Caroline, wil je met me trouwen? Caroline, wil je met me trouwen? Wil je met me trouwen?” Zijn stem bleef maar echoën.
‘Dat wil ik, Thomas. Echt. Zeg maar wanneer.’
Alleen de Stilte gaf antwoord. De Stilte, mijn oude vriend, die niet echt een vriend meer was of dat nooit was geweest. Ik haatte de Stilte. Ik haatte Thomas omdat hij zo stom was geweest om in een helikopter te stappen die was ontploft. Lieve help, had hij niet wat beter kunnen opletten?
Thomas’ stem weer: “Het is een soort vroeg huwelijkscadeau.”
Ik hoorde ook mijn eigen stem. “Dat klinkt weer veel te lief. Houd daarmee op.” Ik was zelf stom geweest. Mijn woorden waren zinnig, maar ik had niet net moeten doen of ze een grapje waren. Ik had moeten zeggen dat ik zijn cadeau niet nodig vond. Ik had moeten zeggen dat ik wilde dat hij op 7 oktober bij mij bleef, zodat we heel de dag ons jaar samen konden vieren. Alles zou anders zijn geweest. Alles. Wat een onheilspellende klank had dat ene eenvoudige woord.
Woensdag 12 oktober, 11.00 uur, oftewel honderd achttien uur na de explosie. Ik had het zes uur nieuws van vrijdag opgenomen en keek naar de presentatrice die achteloos aankondigde dat Thomas Garland omgekomen was. Ze keek ernstig, maar ze kon me niet voor de gek houden: het interesseerde haar niets. Daar waren de beelden van Thomas weer.
Er was een klein fragment van Thomas in zijn kantoor. Hij zag er ontspannen uit. Er speelde een schaduw van een glimlach om zijn mond toen hij het had over de toekomst van Garland Oil. Hij zei dat hij die zonnig inzag, en ik vroeg me af of hij in werkelijkheid had gedacht aan zijn eigen zonnige toekomst met mij.
Daarna toonden ze ruwe beelden van op het vliegveld, Thomas die met verwaaide haren op een betonnen binnenplaats stond. Een stem buiten beeld, de regisseur of de producer, of hoe de persoon die de praktische zaken regelde ook heette, ging in discussie met Thomas over de vraag waarom hij opeens besloten had dat het team niet mee mocht naar het boorplatform. Zoals altijd probeerde Thomas zijn ongeduld niet te tonen, maar voor mij kon hij het natuurlijk niet verborgen houden. ‘Daar wil ik liever niet op ingaan. Het spijt me zeer, maar de omstandigheden zijn gewijzigd.’ De stem protesteerde en zei dat het team ook als Thomas geen tijd had om zelf gefilmd te worden mooie beelden kon maken. Thomas hief zijn handen op. ‘Ik moet gaan.’ De beelden stopten en de presentator maakte een opmerking over het feit dat zonder deze beslissing van Thomas er nu nog veel meer levens te betreuren zouden zijn geweest.
Dat interesseerde mij niet. Thomas alleen was belangrijk. Zou hij aan me gedacht hebben na het afscheid van de journalisten? Had hij overwogen om me te bellen om te zeggen dat het interview anders was verlopen dan gepland? Had hij op het moment van de explosie nog een fractie van een seconde tijd gehad om mijn naam te roepen?
Ik had met hem mee moeten gaan, inderdaad zijn persoonlijke assistent moeten worden tijdens zijn confrontatie met de pers, zoals hij vrijdagochtend nog had voorgesteld. Mij zou hij wel hebben toegelaten in de helikopter. We zouden samen gestorven zijn en dat zou goed zijn geweest. Het lot had gewild dat wij bij elkaar waren. Nu was alleen Thomas dood en kon ik in de lege kamer niets zien dat ooit een reden kon worden om zelf te blijven leven. Alleen mijn vriend de Stilte was er nog. Hij grijnsde naar me – dreigend.
Opnieuw ging ik naar bed. Honderddertig uur. Opnieuw kon ik niet slapen. Ik stond weer op en belde naar Nieuw-Zeeland.
‘Hallo?’ Er was iets veranderd in Eliza’s stem, maar ik kon niet duiden wat.
‘Hallo Eliza.’
‘Ben jij het, Caroline?’
‘Ja.’
De Stilte bemoeide zich even met het gesprek; we luisterden naar hem.
‘Het is een stomme vraag,’ zei ik, ‘maar hoe gaat het met je?’
‘Dat weet ik niet.’
‘Dat begrijp ik.’
‘Dat verbaast me niets.’
Stilte.
‘Hoe gaat het met de kinderen en met Julie?’
‘Michael en Sophie bevatten niet echt wat er aan de hand is. Jake is erg stil. Julie heeft zich opgesloten op haar kamer en praat met niemand.’
‘En je moeder?’
‘Ze woont voorlopig bij ons. Meestal blijft zij ook in haar kamer. Ze kan niet accepteren dat Thomas dood is. Natuurlijk kan ze dat niet. Ik kan het ook niet.’
‘Niemand kan het.’
‘Het is niet eerlijk, Caroline. Waarom moest hij nou doodgaan? Hij was zo gelukkig met je. Jullie gingen trouwen… Hij was eindelijk…’
Eliza’s stem brak; ik hoorde haar snikken. Ik wilde graag met haar meehuilen, maar ik kon alleen maar naar de zwarte kamer staren en luisteren naar Eliza’s pijn. Ze zou nooit mijn schoonzus worden.
‘Ik hoop dat we contact houden, Eliza.’
‘Natuurlijk doen we dat. Ik vond je perfect voor Thomas. Het was prachtig om jullie samen te zien.’
‘Allemaal voorbij.’
‘Ja. Allemaal voorbij.’
Stilte.
‘Caroline, je moet echt snel bij ons op bezoek komen. Je moet niet alleen zijn.’
‘Op een dag kom ik op bezoek. Maar nu zou het een belediging zijn om weg te gaan van de plek waar we samen waren. Ik weet dat het stom klinkt, maar…’
‘Het klinkt niet stom. Ik snap het. Hij is daar nog.’
Even voelde ik tranen achter mijn ogen schroeien. ‘Ja.’
‘Zeg hem maar gedag van mij.’
‘Dat zal ik doen. Sterkte, Eliza.’
‘Jij ook. Ik hou van je.’
De nacht verdiepte zich. Ik ging niet terug naar bed. Het regende. Ik luisterde naar de druppels die zich tegen de ramen gooiden en leken te eisen binnengelaten te worden. Boven zee zou het ook regenen. Er zouden druppels vallen op de plek waar de brokstukken van de helikopter zich vermengd hadden met het zoute water. Daar ergens was Thomas’ lichaam deel geworden van de zee, voor eeuwig verdwenen, uiteengedreven door de golven.
Ik hoopte dat ik ook uiteengedreven zou worden, dat er van mijn lichaam en vooral van mijn geest alleen maar stukjes zouden overblijven. Dan zou ik niet meer kunnen denken, en zou het me lukken te vergeten dat Thomas en ik ooit samen hadden bestaan.
© Els van Weijen
Snik
Sorry! 🙁
Net als Caroline kan ik hetn ook nog steeds niet geloven…… Hoe zal dit verder gaan…..
Ik geloof dat niemand het al kan geloven… Maar over zeven dagen weten we meer!
Ja, echt een snik. Wat gaat Caroline nu doen en wordt Thomas gevonden? Buitengewoon weer gegeven door deze bijzondere schrijfster Els van Weijen
Ik blijf me verwonderen over je prachtige stijl. En ook dit weergegeven in een echt levendig persoon.. chapeau
Dank je wel! Heel fijn om te horen!
Jemig wat n schrijf kwaliteit! Schrijfkanjer!!! Ksnap niks van die maffe uitgevers, ze zouden moeten vechten om je boeken 😉
😭 neeeeheeheheee.. ik geloof het niet!!! Ik vertik het om te geloven dat hij dood is… Hij komt gewoon weer bovendrijven… dat moet!!! 😭