Hoofdstuk Twee

rose autumn

De volgende dag was Matthew al vroeg buiten. Ontbijten deed hij samen met Anna en Zoë, weg van de drukte van de gasten. Hij verlengde de rust met een wandeling over zijn landgoed, eerst door de tuin achter Northend Abbey en daarna over het uitgestrekte veld ervoor, waar grote eiken hun verkleurde bladeren lieten ritselen in de milde wind – de storm van de vorige dag was voorbij. Uiteindelijk bleef hij staan op het bordes bij de hoofdingang, vlak bij de stenen leeuwen die het huis bewaakten. De zon reikte steeds hoger en verwarmde het land; hij snoof de kalmerende geuren op van een rustige herfstdag. De avond ervoor had hij geprobeerd om net te doen alsof er niets aan de hand was; deze ochtend voelde hij zich alsof dat echt zo was.

‘Matthew! Daar ben je.’ David holde zijn kant uit en kwam naast hem staan.

Matthew hield zijn gezicht gericht op de zon. ‘Geen problemen, mag ik hopen. Niet om tien uur ’s ochtends al.’

‘Totaal geen problemen. De groep is met de creatieve activiteiten bezig. Ik dacht dat ik wel even naar buiten kon; ik hoef ze niet uit te leggen hoe ze moeten haken.’

‘Ze hebben wel je maat nodig. Hoeveel gasten zijn er nu precies van plan een trui voor je te breien?’

‘De laatste stand is acht. Ik loop nog steeds ver achter op Zoë.’

‘Zoë heeft een speciale kast voor gebreide truien. Anna sorteert ze op kleur en blijft maar zeggen dat we moeten vertellen dat Zoë ze niet wil dragen omdat zij ze vindt prikken. Dat ben ik op zich met haar eens, maar ik heb geen idee hoe dan we de creatieve uren moeten opvullen. Het wordt hoog tijd dat je moeder haar werk weer oppakt.’

David was even stil. ‘Ze heeft het druk met mijn vader.’

Matthew hield zich voor dat hij niet over Sonia had moeten beginnen. Davids vader, Trevor, was een alcoholist die momenteel zo veel dronk dat zijn vrouw hem niet alleen durfde te laten. ‘Misschien kunnen we in het creatieve uur oefenen met muziek en dans?’ suggereerde hij. Hij keek David aan en deed zijn best om te grinniken.

David grinnikte mee. ‘Sorry.’ Toen kwam hij dichter bij Matthew staan. ‘Er zijn niet altijd alleen maar oude vrouwen te gast, hè?’ vroeg hij, op samenzweerderige toon.

‘Vrouwen van middelbare leeftijd, bedoel je. Probeer hun gevoelens niet te kwetsen.’

‘Sommigen zijn ouder dan middelbaar. Sommigen zijn heel oud, Matthew, hoewel Carmen Fogle op haar manier best gezellig is. Maar op een gegeven moment komen er ook mannen, hè? Of vrouwen die wat minder oud zijn?’ David klonk erg hoopvol.

‘Marieke en Poppy zijn er.’

‘Maar Poppy zegt nooit wat en lijkt voor iedereen bang te zijn. En Marieke…’ David schokschouderde; hij leek zijn best te doen niets verkeerds te zeggen. ‘Ik zou graag een keer houtwerk willen uitleggen. Heel graag, Matthew. En ik zou het ook niet erg vinden als bij het eten niemand de curry te pittig vindt of de spinazie te flauw, of dat we het een keertje niet hebben over kinderen en kleinkinderen, maar gewoon over God en zo.’

Matthew gaf niet gelijk antwoord. De laatste woorden van David klonken hem net iets té vroom in de oren. Hij ergerde zich, en schaamde zich toen dat hij zich ergerde. Een jonge jongen die vol was van God – daar zou hij alleen maar blij mee moeten zijn. ‘Je zei toch dat ze het op je Bijbelschool belangrijk vinden om dienstbaar te leren zijn?’ vroeg hij. ‘Soms ben je dat op manieren die je niet verwacht. Dan moet je gewoon je maat opgeven voor een lichtroze trui die vreselijk prikt.’

David zuchtte. ‘Misschien moet ik ze toch de Rolling Stones laten horen,’ mompelde hij. ‘Of Blur. Dan kan ik…’ David viel stil en tuurde de oprit af. ‘Wie is dat?’

Matthew tuurde mee. Over het veld kwam een paard in volle galop hun kant uit rijden, aangespoord door zijn ruiter, een man met een grote Stetson op. Boven hun hoofd werd er een raam geopend. De lach van Zandra Price schalde naar buiten. ‘Ik zeg het jullie – het is een cowboy. David, lieve jongen, wat heb je nu weer geregeld?’

Dat vroeg Matthew zich ook af. Maar toen hij hem kritisch aankeek, hief David haastig zijn handen op. ‘Ik was het niet – echt niet.’

Terwijl boven hen steeds meer vrouwen zich verdrongen bij de ramen, bereikte de ruiter Matthew en David. Vlak voor het bordes haalde hij abrupt de teugels aan, zodat het zwarte, bezwete paard steigerde en toen tot stilstand kwam. De ruiter trok met een zwierig gebaar de hoed van zijn hoofd, zwaaide ermee naar de dames en boog daarna voor Matthew en David. ‘Een hele goede morgen. Ik kom op familiebezoek.’

Matthew trok zijn wenkbrauwen op. De man was begin zestig, blond en gebruind, met felblauwe ogen. Hij was geheel in strak zwart gekleed, zodat goed zichtbaar was dat hij slank en gespierd was, en had hoge leren laarzen aan. Iets in zijn houding en gezicht kwam hem bekend voor, maar Matthew kon het niet plaatsen.

De ruiter porde intussen David, die een hand uitstrekte naar het paard, met zijn korte rijzweep. ‘Jongen, heb jij hier niet ooit een heel stel paarden afgeslacht? Volgens mij heb ik jouw gezicht in de kranten gezien.’

‘Nee, dat was Luke Simons,’ zei David. ‘Maar ik heb helaas wel toegekeken. En ik heb zelf varkens en kippen gedood.’ David deed een paar stappen naar voren en aaide het rijdier van hun bezoeker over de kleine witte bles boven zijn ogen. Het paard neigde zijn hoofd naar David, besnuffelde hem even en brieste toen enthousiast, alsof hij een goede vriend begroette. David lachte en de ruiter keek fronsend toe.

‘Voor wie komt u precies?’ vroeg Matthew.

Op dat moment verscheen Anna op het bordes. Ze zag wat bleek en de handen die ze afdroogde aan haar blauwgestreepte schort trilden. In haar ogen dacht Matthew een mengeling van schok en blijdschap te zien. ‘Vader?’ vroeg ze.

De ruiter sprong van het paard en liep tot Matthews verbijstering met open armen op Anna af. ‘Zo spreek je je ouwe heer toch niet aan? Ik ben je pa. Kom hier, meid. Laat me je bewonderen. Hoewel, bewonderen: speel je soms voor stoomschip?’

Matthew deed zijn mond open om de vreemdeling tot de orde te roepen, om te zeggen dat de grap nu lang genoeg had geduurd, maar Anna liep de armen van de ruiter in en stond toe dat hij haar omhelsde. Als Matthew het goed zag stonden er tranen in haar ogen.

 

‘Amerika,’ zei Mr Bryers, terwijl hij zijn laarzen uitschopte en in de meest comfortabele stoel van de privésalon viel. Hij strekte zijn armen over de leuningen en legde zijn voeten op tafel. ‘Daar ben ik de afgelopen dertig jaar geweest. Het land van de onbegrensde mogelijkheden. Een plek om opnieuw te beginnen. Dat heb ik gedaan. Geld verdiend en de alcohol afgezworen. Geen drank meer voor mij, meid.’

Anna liet zich steunend op haar hand langzaam in een stoel tegenover haar vader zakken. Ze keek naar zijn laarzen. ‘Dat is goed om te horen.’

‘Ik zie nu in dat ik je tekort heb gedaan door de drank en de drift. Ik kom je pa zijn, rijkelijk laat, maar toch. Ik kom voor je zorgen. Ik heb gelezen wat er allemaal met je is gebeurd. Die verkrachting en wat er later gebeurde en zo… Ben je helemaal hersteld nadat je bent neergeschoten?’

‘Dat is bijna vier jaar geleden, vader.’

‘Pa.’

‘Dat is bijna vier jaar geleden, pa. En ik ben inderdaad helemaal hersteld.’

Mr Bryers keek om zich heen. ‘Mooi optrekje heb je hier,’ zei hij tegen Matthew. ‘Vast geen bezwaar dat ik een tijdje blijf, samen met Lightning Strike?’

‘Uw paard?’ vroeg Matthew.

‘Een echte Arabier, die goede zorg nodig heeft. Die David werkt hopelijk niet in de stallen?’

‘De stallen worden gewoonlijk niet gebruikt. David geeft Bijbelstudies en helpt bij de dagelijkse gang van zaken. We hebben hier een rustoord, een plek waar mensen die veel te verduren hebben gehad –’

‘Bijbelstudies. Dat was ik vergeten – dat jullie christenen zijn.’ Gerald Bryers rolde met zijn ogen, precies zoals Anna dat vaak deed. ‘In Amerika heb je er ook veel: handjes in de lucht, halleluja roepen en portemonnees open. Maar hebben jullie een plekje voor me? Je zou kunnen zeggen dat ik ook veel te verduren heb gehad. Ik heb zelf mijn problemen aangepakt, maar geloof me: het was niet altijd makkelijk.’

Voordat Matthew kon antwoorden kierde de deur open. Eileen Henderson kwam binnen, hun huishoudster, zoals altijd in een donkere onelegante jurk en met gebogen hoofd. Als ze geen dienblad had gedragen, zou ze aan haar schort gepulkt hebben. ‘De koffie, my lord,’ zei ze.

Achter Eileens jurk vandaan piepte het blonde hoofd van Zoë tevoorschijn. ‘Meneer!’ riep ze, de methode van een tweejarige om een vraag te formuleren via een uitroep van één woord. Matthew vroeg zich opeens af hoe hij zijn dochter, die alleen oma’s kende, moest uitleggen wie de “meneer” was.

Het bleek niet nodig. Mr Bryers sprong op. ‘Zo, dat is vast mijn kleindochter. Kom maar bij opa, kindje.’

Hij opende zijn armen voor haar. Zoë staarde hem met grote ogen aan, slaakte een ijselijke gil en schoot de kamer uit.

 

Tijdens de koffie zag Matthew Anna naar haar vader turen, maar ze leek te aarzelen over wat ze tegen hem moest zeggen en was onkarakteristiek stil. Toen Gerald vooral over zijn paard bleef praten, maar vragen van Matthew over waar hij het gekocht had negeerde, belde Matthew weer om Eileen. Hij droeg haar op zijn schoonvader te tonen waar diens kamer was. Zodra Gerald was vertrokken, keek Matthew naar Anna. Ze zat bewegingsloos op de bank. ‘Gaat het?’ vroeg hij.

Anna haalde haar schouders op. ‘Ik ben een beetje van streek, geloof ik.’ Ze klonk afstandelijk, iets dat niet bij haar paste.

Matthew ging naast haar zitten. ‘Dat is begrijpelijk. Hoelang heb je je vader niet gezien?’

Anna gaf geen antwoord. Zwijgend schoof ze iets dichter naar hem toe. Ze keek naar hem op, met schaduwachtige ogen, en Matthew werd heel stil. De meeste mensen kenden zijn echtgenote als vrolijk en ad rem, maar Matthew wist dat er dieptes in haar karakter waren die hem duizelig maakten als hij er lang naar keek. Dieptes die hij nu zag. Hij voelde haar bijna dierlijke kracht, als van een sluipende leeuwin, die ze had ingezet toen ze nog in een jeugdbende zat, en die ze nu het liefst verborg. Hij wist weer dat ze dingen had doorleefd die littekens op haar huid en op haar ziel hadden achtergelaten, maar die haar ook het bijna beangstigende vermogen gaven om situaties en mensen te doorzien. ‘Ik hoop dat we er goed aan doen om mijn vader hier onderdak te geven,’ zei ze, heel langzaam.

‘Twijfel je daaraan?’

Anna haalde weer haar schouders op. ‘We zeggen altijd dat we meer mannelijke gasten willen… Dit is een begin. De groep vindt hem vast aardig.’

‘Vast. Ik denk alleen niet dat hij met ze gaat breien.’

Anna probeerde te lachen, maar het lukte haar niet. Ze sloeg haar handen voor haar gezicht en verdrong zo te horen een snik. Matthew legde zijn hand op haar rug en ze keek weer op. ‘Mijn vader, Matthew. Ik was zes toen mijn moeder hem de deur uitzette. Ik heb 32 jaar zonder hem geleefd. Ik moet hem hier wel toelaten.’

‘Natuurlijk. En je –’

‘Ik vind het alleen eng – belachelijk eng. Vroeger als hij dronken was… Hij zwaaide met messen. Hij schold me uit. Ik…’ Anna verborg haar hoofd weer.

‘Hij is nu anders,’ mompelde Matthew. ‘Dat zegt hij zelf.’

‘Ik weet niet of ik hem aardig vind,’ zei Anna vanachter haar handen. ‘Eerste indrukken zijn misleidend, maar… Waarom mag je als een vrouw zwanger is zomaar zeggen dat ze dik is? En wat zou hij van me denken?’

‘Dat je een fantastische dochter bent. Een fantastische vrouw. Dat vind ik ook.’

Anna begon te huilen. ‘Waarom wil hij voor me zorgen? Dat heeft hij nog nooit gedaan. Wil hij dat echt?’

Matthew streelde haar rug en wist niet wat hij nog kon zeggen. Het gevoel van dreiging dat hem de laatste tijd zo vaak overviel was terug.

 

Uit het dagboek van Marieke Markestein

 

… De creativiteitsruimte was de perfecte plek om geen detail van de aankomst van Gerald Bryers te missen. Het leek wel of hij de dagindeling op Northend Abbey van tevoren had bestudeerd om zich te verzekeren van een zo groot mogelijk publiek. Zelf was ik ook blij met zijn timing. De creativiteitsruimte heeft veel ramen: ik hoefde niet al te dicht bij de andere vrouwen te staan. Als ik dat wel doe en ze mijn kant uit kijken heb ik altijd weer de neiging om hun blikken te interpreteren: zorgvuldig neutraal of toch heimelijk vijandig? Het is vast overdreven, maar het lukt me nog niet erg goed om te geloven dat deze vrouwen echt zo vriendelijk zijn als de meeste lijken.

Het is ook moeilijk te geloven dat de cowboy echt familie van Anna is. Bij de lunch kwam ze hem voorstellen. Nadat ze zijn naam genoemd had was ze even stil. ‘Hij is mijn vader,’ zei ze toen. Het klonk alsof ze het woord nooit eerder had gebruikt.

Gerald Bryers keek intussen spiedend de kamer door. Zijn blik ging over de schalen die op tafel stonden, en vervolgens over de mensen. Hij grijnsde toen hij Poppy zag, knipoogde naar haar en begon haar kant uit te lopen. Poppy zat naast mij en schoof mijn richting uit. Ik geloof niet om plaats te maken voor Gerald: ze ademde opeens oppervlakkig en greep de tafel vast alsof ze er steun bij zocht.

Anna zag het. Even leek ze te twijfelen, maar toen sprak ze verder: ‘Natuurlijk is mijn vader Matthews en mijn persoonlijke gast. Hij eet alleen vanmiddag met jullie mee zodat jullie kennis met hem kunnen maken. Vader, hier is nog plek.’ Ze klopte op de stoel waar Lord Northend ’s avonds gewoonlijk zit, ver bij Poppy vandaan.

Gerald hield stil, keek fronsend naar Poppy en draaide zich toen om naar zijn dochter. ‘Beetje uitgestorven daar, meisje. Ik heb liever wat gezelschap om me heen. Het moet niet te stil zijn.’

‘Dat het niet te stil is regelen we voor u,’ riep David. ‘Maakt u zich maar niet bezorgd. We zijn echt vreselijk druk, Mr Bryers. We houden van harde muziek en we praten de hele dag. Officieel hebben we een rustuurtje na de lunch, maar daar halen we onze schouders over op. Of niet soms, Mrs Fogle? Wij gaan weer lekker dansen, hè?’

Carmen giechelde, zoals altijd als David doet alsof ze samen wilde plannen maken. ‘We zijn ondeugend,’ juichte ze. ‘In The Mood!’

Gerald snoof toen Carmen begon te zingen, keek nog eens naar Poppy, maar liep naar de stoel die zijn dochter hem aanwees. ‘Eet smakelijk,’ zei Anna tegen hem, maar hij reageerde niet en leek het niet in de gaten te hebben toen ze wegliep om zoals gebruikelijk te lunchen met haar man en kind. Hij zei haar zelfs niet gedag.

Zijn stilte duurde echter niet lang. Voordat de soep geserveerd was, had hij al het hoogste woord. Zandra zat aan zijn linkerhand en wilde alles van hem weten: wat hij deed voor de kost, waar hij zijn paard vandaan had en of hij van plan was lang te blijven – ze zei dat ze hoopte van wel. Haar interesse gaf hem de kans om een beetje te flirten en te vertellen hoe goed hij geboerd heeft in Amerika. Volgens hem heeft hij “in de olie gezeten” in Texas. Vandaar die hoed, waarschijnlijk. Ik zou willen weten waarom niemand hem vraagt waar zijn auto en trailer staan. Ik neem tenminste aan dat hij dat paard niet in het vliegtuig meegenomen heeft en ook niet vanaf het vliegveld zijn viervoeter als vervoer heeft gebruikt…

 

… Vanmiddag was het zo zonnig en warm dat we na het rustuur de tuin in gingen. David vergezelde ons en vertelde – niet voor het eerst maar met onverwoestbaar enthousiasme – dat de gasten als ze dat willen ook mogen tuinieren. ‘Ik geloof dat de dahlia’s gesnoeid moeten worden en dat er onkruid gewied kan worden,’ riep hij. ‘Weet je dat het ontzettend lekker is om met je handen in de aarde te zitten? Heel ontspannend! Echt waar!’

Lizzie, goedmoedig als altijd, liet hem een snoeischaar halen en gaf hem de kans voor te doen hoe je dahlia’s doodt, maar de rest van de groep ontvluchtte hem. Ethel deed wat ze gewend is: ze bood Carmen, oud genoeg om haar moeder te kunnen zijn, een arm en schuifelde richting de ommuurde kruidentuin. ‘Kom maar mee, lieverd,’ hoorde ik haar zeggen. ‘We maken er een fijne middag van.’ Ik geloof dat Carmen weer “In The Mood” begon te zingen, of in ieder geval te neuriën.

Zandra bleef in de buurt van Gerald. Ik denk dat als ze hem ook naar een besloten plek had kunnen dirigeren, ze het zeker niet had nagelaten. Leunend op zijn arm liep ze de tuin in, terwijl David Lizzie alleen liet en achter andere vrouwen aanholde, om er zeker van te zijn dat niemand zich verveelde.

Ik zocht een bankje op tegen een zonnige muur, waar David me hopelijk niet te snel zou vinden. Daar zat ik me een kwartier af te vragen of Lord Northend ook naar buiten zou komen, of zei ik streng tegen mezelf dat ik niet zo veel over hem moest nadenken.

Het was Poppy die me uiteindelijk afleidde. Ze kwam vanuit de tuin terug naar het huis hollen, zo snel dat haar blonde haar wild om haar hoofd deinde. Af en toe keek ze achterom, alsof iemand haar achtervolgde. Toen zag ze mij en veranderde van richting. Ze rende mijn kant uit en plofte naast me op het bankje. ‘Hoi Marieke,’ hijgde ze. ‘Leuk je te zien.’

Ik staarde haar aan. Zoiets had ze nog nooit tegen me gezegd. ‘Wat is er aan de hand? Heeft iemand je lastiggevallen?’

Poppy werd nog roder dan ze al was. Ze schudde haar hoofd en legde een hand op haar borst om haar adem te dwingen normaal te worden. ‘Nee hoor. Gewoon… gewoon…’ Ze drukte haar hand steviger tegen zich aan. ‘Ik heb te hard gelopen. Adem… adem…’

‘Even op adem komen?’ suggereerde ik.

Poppy knikte en zag er vreemd dankbaar uit, alsof ik veel meer had gezegd dan het meest voor de hand liggende. ‘Leuk je te zien,’ hijgde ze weer.

‘Sst,’ zei ik. ‘Doe even rustig aan. Kom echt op adem.’

Poppy glimlachte me toe, en knikte nog eens. Ze leunde tegen de bank en ademde wat kalmer. Alleen haar ogen bleven onveranderd: die keken rusteloos om zich heen, de tuin in. Ze greep mijn hand. ‘Bij jou is het gezellig,’ beweerde ze.

Ik wist niet goed wat ik daarop moest zeggen. ‘Dank je,’ mompelde ik. Ik keek naar haar hand in de mijne.

‘Ik ben echt blij dat er iemand van mijn eigen leeftijd is,’ ging Poppy verder. Ze hijgde weer een beetje. ‘Met jou kan ik tenminste praten.’

Een verrassende opmerking: het was de eerste keer dat we aan praten toekwamen. De afgelopen dagen heeft ze wel eens naast me gezeten bij het eten of bij de dagopening, maar ze lijkt het net zo lastig te vinden om iets tegen mij te zeggen als ik tegen haar. Mijn hoofd zocht naar complottheorieën, naar achterliggende redenen waarom Poppy nu wel met me in gesprek wilde, maar ik vond niets. ‘Ik kan ook met jou praten,’ zei ik.

Intussen keerden Gerald en Zandra terug uit de tuin. Zandra hing niet meer aan Geralds arm. Ze bleef wel bij hem in de buurt, maar fronste alsof hij iets verkeerd had gezegd. Gerald keek naar Poppy, net zo spiedend als hij tijdens de lunch had gedaan.

Ik geloof dat Poppy Geralds blik in de gaten had. Ze wendde haar ogen af en schoof dichter naar me toe. ‘Ik blijf bij jou,’ fluisterde ze. Ze huiverde alsof het vroor.

Ik voelde me warmer worden. ‘Wees maar niet bang.’

‘Hij lijkt niet echt op zijn dochter, hè?’ Poppy’s stem werd alsmaar zachter.

‘Nee. Of eigenlijk lijkt zij niet op hem, als we precies willen zijn. Maar misschien vroeger wel.’

‘Echt niet,’ zei Poppy.

‘Ze heeft in een bende gezeten. Ze is niet altijd zo… zo…’

Ik had geen geschikt woord voor Anna. Gerald kwam onze kant uit. Poppy vermeed nog steeds zijn blik. De druk van haar hand werd steviger en ze kroop dieper weg in haar jas.

Toen Gerald ons bereikt had keek hij me recht aan, op een manier waar zijn schoonzoon zich nooit aan zou wagen. ‘Hebben ze voor jouw… situatie hier ook hulp?’ vroeg hij, en het was ongelooflijk hoe vriendelijk hij klonk, alsof hij oprecht geïnteresseerd was. Zijn stem was honing, maar honing waarvan hij waarschijnlijk wilde dat Poppy hem at. Zij zat nog steeds naar de grond te staren en kon zijn ogen niet zien. Zij had geen idee dat zijn blik zo koud was dat ze nu reden had om te huiveren.

Ik weet niet wat hij verwachtte. Misschien dat ik huilend weg zou rennen. Hij heeft er vast niet bij stilgestaan dat ik in mijn “situatie” niet kán wegrennen – en dat ik een dikke huid heb gekregen na al die jaren. Ik keek terug en legde in mijn ogen alle vriendelijkheid die er in zijn stem was geweest. ‘Ik ben hier niet voor niets,’ zei ik.

Gerald grijnsde. Ik geloof dat er iets van bewondering in zijn blik kroop. ‘Ik hoop dat er hulp voor je is, meisje. Ik hoop het echt.’ Het klonk weer alsof hij het meende.

‘Ik ben geen meisje, Mr Bryers. Ik ben 28.’

‘Dat je geen meisje bent wist ik eigenlijk wel. Bij iemand zoals jij, die eigenlijk zou moeten worden…’ Hij grimaste. ‘Poppy, help me even om fijngevoelig te zijn. Wat zeg je tegen iemand die… die…’

‘Ze heet Marieke, Mr Bryers,’ beet Poppy. ‘Ze is niet “iemand” – ze heeft een naam. En ze is erg lief – de aardigste hier van iedereen.’

‘Natuurlijk. Tjonge, ik wist niet dat je zo fel kon zijn, Poppy. Dat is een aangename verrassing. Mag ik wel voorstellen dat je me Gerald noemt? Mr Bryers klinkt alsof ik bij de bejaardensoos hoor.’ Gerald stapte dichter naar haar toe. ‘Vanbinnen ben ik nog jong. Heb je mijn paard gezien? Ik –’

‘Mijn volledige naam is Marieke Markestein,’ zei ik. ‘Ik kom uit Nederland, voor het geval u dat wilt weten.’

‘Heel exotisch, Mary.’ Gerald keek me niet aan. ‘Dames, vindt u het goed als ik tussen u in kom zitten? Ik geniet graag van goed gezelschap. Als –’

Op dat moment sprong Poppy op en holde snikkend weg. Gerald keek haar verbaasd na. ‘Heb je vaker dat effect op je omgeving?’ wilde hij weten.

‘Soms wel. En u?’

Hij lachte en draaide zich om. ‘Zandra,’ riep hij, naar de vrouw die al die tijd zwijgend toe had staan kijken (heel atypisch voor haar), ‘zullen we nog een stukje oplopen? Laat me maar een stil hoekje zien.’

David, die net onze kant uit kwam, keek fronsend toe…

 

… Poppy heeft zich de rest van de dag niet meer laten zien, maar ik geloof dat de anderen dat nauwelijks in de gaten hadden. Gerald Bryers was constant het middelpunt van de aandacht. Ethel en Zandra vochten er vanavond in de zitkamer nog net niet om wie er naast hem mocht zitten. Op de achtergrond zag ik Lord Northend en zijn vrouw zwijgend toekijken. Anna leek haar vader te bestuderen, maar van Matthew (vooruit, laat ik hem bij zijn voornaam durven noemen) had ik de indruk dat hij soms afgeleid was. Zijn ogen dwaalden door de kamer alsof hij wel in de gaten had dat Poppy ontbrak.

Zoë kwam nog even met haar oma naar de grote salon, maar toen ze haar opa zag begon ze te huilen en haalde Lady Elizabeth haar weer weg. Gerald Bryers lachte erom. ‘Nog te jong om me op waarde te schatten.’

Of juist verstandiger dan iedere andere vrouw in de kamer. Inclusief ikzelf. Ik had moeten vertrekken en me op moeten sluiten in de bibliotheek met een boek van Dostojevski, in plaats van toeschouwer te blijven bij het optreden van de pauw te midden van de hennen.

Ik vraag me af waar Poppy is, maar ik durf niet naar haar kamer te gaan. Misschien is dat wat al te vrijmoedig, hoewel ze het na vanmiddag misschien wel verwacht.

Wat is het leven lastig als je vrienden lijkt te krijgen. Soms wil ik het liefst weer de vrouw zijn die met niemand echt contact heeft, die uren de tijd heeft om in haar dagboek heel precies de woorden van anderen op te schrijven, omdat ze zelf niets te vertellen heeft…

 

… Net voordat ik mijn gordijnen dichtdeed zag ik voor de derde keer deze week dezelfde man op de binnenplaats staan. Lang, zo te zien in een leren jas, zijn gezicht verborgen in het donker, doodstil, afwachtend, alsof hij van plan is de hele nacht te blijven staan. Ik vraag me af wie hij is en of hij bij Northend Abbey hoort. Ik denk het niet…

 

© Els van Weijen

3 thoughts on “Hoofdstuk Twee

  1. Oehhjj wat een engerd die cowboy vader figuur!! Ik krijg zelf kippenvel van de manier waarop je het effect van zijn aanwezigheid beschrijft. En wie is die lange figuur daar buiten in de duisternis? Hmmm… snel verder lezen!!

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *