Hoofdstuk Tweeëndertig – Had ik maar…

H7AG0RL6TR

‘Had ik maar ’s avonds met haar afgesproken,’ zei ik.

‘Lieveling, met zulke gedachten help je jezelf niet.’

Ik schudde Thomas’ hand van me af. ‘Je hoeft me er niet op te wijzen dat ik al 515 keer hetzelfde heb gezegd. Dat weet ik ook wel. Wat doe je hier nog? Laat me alleen.’

‘Nee.’

‘Je hebt een multinational te runnen – ga wat doen. En begin niet over God. Waarom staat Hij toe dat ik Brigitte spreek en dan te laat… te laat een afspraak…’

Thomas trok me in zijn armen. Ik huilde weer – ik bleef maar huilen. Hij wiegde me, maar het hielp niets. Ik wilde gillen. Ik wilde krijsen van verdriet, zoals ik dat na Thomas’ zogenaamde overlijden niet gekund of gedurfd had.

‘Er is een lichaam. Ze is echt dood, Thomas.’

‘Dat weet ik, lieveling.’

‘Ze is uit een raam gesprongen. Ze is gestorven op een koude stoep, helemaal alleen, en ik had het kunnen voorkomen. Ik heb jou teruggekregen en nu is zij weg. Omdat ik jou belangrijker vond – omdat ik jou belangrijker vind. Vind, ja, ook nu.’ Woest wreef ik nieuwe tranen weg. ‘Ik ben egoïstisch, vreselijk egoïstisch. Ik…’ Het lukte me niet meer om te praten. Ik leunde tegen Thomas aan, terwijl ik eigenlijk ver bij hem vandaan wilde zijn. Ik wilde zijn warmte en zijn liefde niet.

Thomas dwong me hem aan te kijken. ‘Voel je niet schuldig over ons. Waag het niet.’

Ik duwde me weer tegen hem aan, verborg me tegen hem, hoopte dat ik kon verdwijnen in hem, zodat ik alleen hem hoefde te voelen en niet mezelf. ‘Wees niet zo lief. Daar kan ik niet tegen. Dat verdien ik niet.’

‘Ik blijf bij je. Ik laat je nooit meer alleen. We gaan trouwen, Caroline.’

Opeens was ik heel erg moe. ‘Dat zeg je alleen maar vanwege je emoties.’

‘Helemaal niet. Je bent zelf te emotioneel om me te kunnen begrijpen. Laat je niet kapotmaken door wat er is gebeurd. Het is niet jouw schuld. Brigitte heeft zelf voor haar dood gekozen.’

‘Ze wilde met me praten. Had ik maar ’s avonds met haar afgesproken.’

‘Dat is dan 516 keer.’ Thomas kuste me. ‘Ik ben boos op haar, Caroline. Boos omdat ze je verwijten maakte terwijl jij voor haar gezorgd hebt en nog steeds voor haar probeerde te zorgen. Boos omdat ze met je afsprak en niets zei over haar plannen. Boos omdat –’

Ik probeerde me los te wringen. ‘Je mag niet boos zijn! Ze is dóód.’

Thomas hield me nog steviger vast. ‘Ik ben boos omdat ze echt wel had kunnen bedenken dat jij je schuldig zou voelen. Misschien was dat zelfs precies de bedoeling.’

De woede gaf me nieuwe kracht: ik trok me los en sloeg hem, vol tegen zijn wang. Ik schrok ervan zodra ik het deed. ‘Thomas…’ Ik wilde me verontschuldigen, strelen wat ik net geslagen had, maar toen kwam de woede weer, de woede en het verdriet die alle controle die ik ooit bezeten had wegvaagden. ‘Zoiets mag je niet zeggen,’ snauwde ik.

Hij zag er onuitstaanbaar tevreden uit. ‘Heel goed. Sla me maar. Toon je emoties.’

‘Doe niet zo begripvol en psychologisch! Laat me alleen.’

‘Ik blijf bij je, mijn allerliefste. Zo ga ik je voortaan noemen: mijn allerliefste. En dat is niet schattig; dat is wat ik voel. Ik zie je rouwen en ik begrijp nu pas hoeveel verdriet je om mij gehad hebt. Je hebt je nog ingehouden toen je Afterwards schreef. Je was een beetje bang voor wat je allemaal voelde en dacht; je durfde de echtste details over de diepte van je emoties niet te geven. Je had meer verdriet dan je nu hebt – nog meer. En daar ben ik trots op. Ik weet dat ik dat niet zou moeten zeggen, maar ik doe het toch. Ik heb de neiging je te vragen hoe je nachten waren, hoe vaak je het niet uithield in bed en je bij het raam naar het donker hebt gestaard en naar mij gesnakt hebt. Ik zou willen dat je me heel precies vertelt hoe het voelde om mij te missen. Ik wil horen hoe vaak je geloofde dat ik vlak bij je in de buurt was. Ik wil dat je me uitlegt hoeveel het van je vroeg om net te doen of je nog een normaalfunctionerend mens was terwijl je vanbinnen kapot was en vreesde dat je nooit meer heel zou worden. Kijk niet weg, Caroline. Erken wat jij voor mij voelt en ik voor jou voel. Ik ben bij je terug, en ik laat je nooit meer gaan. Ook nu niet – juist nu niet. Ik zal bij je blijven terwijl je rouwt. Ik zal je troosten. Ik zal je verdriet verzachten. Nu kan het.’

Zijn ogen betoverden me – mijn hart sloeg letterlijk een slag over. Hij was weer niet zichzelf; hij was weer die nieuwe man die me nog meer intrigeerde dan de oude Thomas. En ik hield van hem, ook terwijl ik me schuldig en smerig en verrot voelde, de meest ontaarde mens op aarde, die naar een feestje was gegaan terwijl haar vriendin bezig was zelfmoord te plegen. Ik was dankbaar dat hij ook nu van me wilde houden. En toen wilde ik hem weer slaan, omdat hij die gevoelens bij me opriep die ik niet meer verdiende. ‘Je bent ziek. Laat me met rust.’

‘Nooit meer.’ Hij omhelsde me, wiegde me, kuste mijn gezicht waar hij maar kon, en vertelde me dat hij nog veel meer manieren zou bedenken om me te troosten. ‘Na de uitvaart gaan we een paar dagen weg,’ besloot hij.

‘Nee.’

‘Jawel. Laat me voor je zorgen.’

‘Zeg dat niet!’ Ik trok me los uit zijn armen en vluchtte voordat hij me weer kon vangen.

 

Tegen de tijd dat de dag van de crematie aanbrak was ik uitgeput van alle emoties. Ik zat zonder te huilen, zonder nog iets te kunnen voelen, achterin in de zaal waar ook Guy en een paar collega’s van Brigitte zich verzameld hadden. Terwijl er lichtklassieke nummers werden gespeeld overdacht ik wat Brigitte van de uitvaart gevonden zou hebben. De muziek was alvast niet haar smaak. “Te veel zwalkende violen,” hoorde ik haar klagen. “Die zijn altijd net zo vals als mensen die niet kunnen zingen.” Toen dacht ik voor de zoveelste keer na over de redenen voor haar zelfmoord. Welke pijn had ervoor gezorgd dat dood zijn aanlokkelijker was dan leven? En wat had ik fout gedaan?

Steeds opnieuw hield ik me voor dat er dingen waren gebeurd die niets met mij te maken hadden, dat alles was begonnen met haar relatie met Vincent, toen ik in Londen zat, maar dat hielp niets. Als ik niet met Thomas mee was gegaan, had haar leven anders kunnen zijn. Het ging niet om Vincent. Ik wist al voordat ze een relatie met hem kreeg dat ze kwetsbaar was, maar toch had ik haar in de steek gelaten. Ik was naar Engeland vertrokken, en daarna naar Nieuw-Zeeland. En toen ik Nieuw-Zeeland achter me liet en ze me gesmeekt had om in Nederland te komen wonen, had ik opnieuw voor mezelf gekozen. Ik had geëist dat zij naar mij toe kwam, naar een stad waar zij zich niet thuis voelde – naar een stad waar ik me zelf niet eens thuis voelde. Ik was egoïstisch. Ik was verantwoordelijk voor wat er met haar gebeurd was. Ik had het verschil kunnen maken. De woorden van Guy bleven maar echoën, over hoe Brigitte had gereageerd op de terugkeer van Thomas. Mijn geluk – mijn zogenaamde geluk – had haar losgerukt van het laatste beetje grip op haar leven.

Mijn gedachten voerden me mee totdat ik de weg kwijtraakte in mezelf. Ik schrok op toen er opeens nieuwe woorden waren van Guy. ‘… dat jullie hier zijn voor Brigitte,’ ving ik op. Hij stond voor in de zaal en leek kilo’s te zijn afgevallen. Van zijn gedaante was nog maar een schaduw over en zijn gezicht was vaal. Hij keek de halflege zaal door en leek niemand te zien, totdat zijn ogen zich scherp stelden op mij. Tijdens de hele verdere speech bleef hij me aankijken.

Hij had het over alles dat mooi was aan Brigitte. Hij sprak over haar lach, die wie hem ooit gehoord had uit duizenden zou herkennen. Ik hoorde die lach op dat moment, die luide galm die ieder ander overstemde. Als zij lachte wilde je met haar mee doen.

‘Maar er was meer dan haar lach. Brigitte wás er, in alle opzichten. Ze stond klaar voor de mensen om haar heen. Als tiener al, heb ik me laten vertellen, keek ze om naar mensen die eenzaam waren. Ik wou dat ik haar toen al gekend had, dat ik ervoor had kunnen zorgen dat er ook iemand naar haar omkeek. Ze was gevoelig – veel gevoeliger dan de meeste mensen ooit hebben geweten. Ze had zorg nodig.’ Thomas greep mijn hand steviger vast en ik wilde weer schreeuwen, dat hij me los moest laten en dat Guy moest stoppen met praten, dat hij niet met die scherpe ogen mijn verleden bloot mocht leggen. ‘Maar helaas: er was niemand die naar haar omkeek. Haar familie verwachtte dat ze voor zichzelf zorgde. Zij wilden alleen materieel hun aandacht geven, met levenloze dingen. Haar vrienden wilden helemaal niet voor haar zorgen – die wilden alleen maar gebruik van haar maken.’

Ik probeerde mijn hand los te trekken, maar Thomas was sterker. Hij boog zich naar me toe. ‘Hij heeft verdriet, Caroline. Hij slaat om zich heen. Hij weet niet hoe het echt was – hij vertelt wat Brigitte tegen hem heeft gezegd.’

‘Hij vertelt de waarheid,’ siste ik terug. ‘Laat me nou eindelijk met rust. Ga naar je bedrijf.’

‘Martin kan het wel zonder me af – dat is hem lang genoeg gelukt.’

‘Ik wil jou hier niet. Ik wil dat je weggaat. Sodemieter op, Thomas. Begrijp je het als ik het zo zeg?’

Hij glimlachte. ‘Beetje onwerkelijk om zoiets uit jouw mond te horen. Maar geloof me: alles dat ik moet begrijpen is me duidelijk.’

‘Ik heb je niets te bieden. Ik denk alleen aan mezelf. Je zei dat ik je niet begreep, toen die keer in The Temple. Nou, Brigitte heb ik ook niet begrepen. Straks spring jij net als zij uit een raam. Dat heb ik ooit gedroomd, toen je zogenaamd dood was. Straks drijf ik je echt tot –’

‘Nee, mijn allerliefste, dat doe je niet. Jij geeft me vreugde. En je hebt het goed gedaan met Brigitte – je kon haar niet redden omdat zij niet wilde dat ze gered werd.’

Ik boog mijn hoofd en onderging de rest van Guys verhaal. Hij sprak over hoe hij Brigitte had leren kennen in de bar en hoe zij zijn bestaan in één dag had veranderd. ‘Ik was dood, maar zij bracht me tot leven. Ik dacht dat mensen elkaar alleen maar pijn konden doen. Zij liet me zien wat liefde is. Zij was puur; zij was eerlijk. Zij bracht licht in mijn duisternis. Zij leerde me lachen. Door haar weet ik hoe heerlijk het is om ’s avonds langs de Theems te wandelen, in stilte, zonder dat die stilte ook maar een moment beklemmend is. Door haar zal ik nooit meer naar de maan kijken zoals ik dat vroeger deed. Door haar zal de maan voor mij altijd een herinnering zijn aan onze romance. Niet dat ik een herinnering nodig heb: soms verlang ik er eerder naar dat ik even geen herinneringen heb – haar aanwezigheid in mijn hoofd en mijn hart is overweldigend, iedere keer als ik besef dat ze nooit meer ergens anders zal zijn.’

“Sentimenteel,” oordeelde Brigitte. “Boordevol clichés. Lieve help: de máán – we gaan straks weer zwalkende violen horen.” Ik dacht aan al die keren dat Brigitte zich had verbaasd over het feit dat ik wandelen leuk vond. “Daar krijg je dikke heupen van – om wandelen te vermijden hebben we auto’s uitgevonden,” vertelde ze me in mijn hoofd. Maar ik wist niet meer wie gelijk had. Ik wist niets meer, behalve dat Brigitte dood was en dat ze een paar uur voor haar dood had gevraagd of ze me kon ontmoeten en ik nee had gezegd.

Na afloop bleven de collega’s van Brigitte niet achter in het crematorium om na te praten. Alleen Guy, Thomas en ik waren over. Ik stapte naar Guy toe en schudde hem de hand. Van dichtbij waren zijn ogen niet scherp. Ze waren eerder dood. De spieren in de rest van zijn gezicht leken evenmin nog te functioneren: alles was vlak en bewegingsloos.

‘Caroline. Goed dat je er was.’ Er lag ook geen uitdrukking in zijn stem.

‘Hoe gaat het?’

Dat was misschien geen echte vraag – Guy gaf geen antwoord en schudde Thomas de hand. ‘Heb jij Brigitte nog gekend voor jouw… zogenaamde dood?’

‘Ik heb haar in Nederland ontmoet.’

‘Ik had gehoopt dat er vandaag mensen uit Nederland aanwezig zouden zijn. Familieleden, of mensen die beweren haar vrienden te zijn. Maar niemand schijnt haar belangrijk genoeg te vinden om de reis te maken. Volgens mij is dat het thema van het leven van Brigitte.’ Guy staarde voor zich uit. ‘Ik denk steeds dat haar dood ook “zogenaamd” zal blijken te zijn.’

‘Ja,’ zei ik.

‘Maar dergelijke hoop is alleen voor anderen weggelegd. Anderen die het geschenk dat ze krijgen niet eens op waarde kunnen schatten. Anderen die niet oprecht kunnen liefhebben.’ Guy staarde tussen mij en Thomas door. ‘Het is niet betamelijk om na een uitvaart beschuldigingen te uiten, maar het feit dat Thomas niet dood bleek te zijn, heeft ervoor gezorgd dat Brigitte dat nu wel is.’

‘Ja,’ zei ik.

‘Nee,’ zei Thomas. ‘Als voor Brigitte mijn terugkeer reden was om zelfmoord te plegen, dan was er iets mis met haar. Dan was ze psychisch ernstig in de war en had ze professionele zorg nodig.’

‘Zorg had ze inderdaad nodig. Maar die kreeg ze niet. Van haar vrienden had ze mogen verwachten dat ze er zouden zijn.’

‘Brigitte was gezegend met de vrienden die ze had,’ vond Thomas, ‘vrienden die hun huis voor haar openstelden.’

‘Dat deed zij ook voor hen, met meer liefde dan zij andersom aan haar betoonden, zonder eisen te stellen over hoe ze zich dienden te gedragen.’

‘Volgens mij heb je sommige aspecten van Brigitte – en van de vrouw die voor haar wilde zorgen – niet goed gezien. Je kende hen geen van beiden lang genoeg om een weloverwogen oordeel te kunnen vormen. Misschien is het sowieso beter om dat oordeel aan een Ander over te laten.’ Thomas legde even een hand op Guys schouder en keek toen naar mij, met een mildheid die me bijna misselijk maakte, omdat ik aan de ene kant zo lang had gewild dat hij mild was, maar ik het tegelijkertijd eng vond dat hij me die mildheid ook wilde laten vóelen. Ik wilde helemaal niets meer voelen. ‘Caroline, dit lijkt me een goed moment om te vertrekken.’

Ik wist niet of dat waar was, maar ik liet me meevoeren. In de auto dacht ik verder over de woorden van Guy. Hij had ons niet gedag gezegd; hij had alleen iets gemompeld over hen die blind wilden zijn en blind wilden blijven. Ik dacht ook na over het meisje dat op school naast me had gelopen, dat met me om had willen gaan toen niemand anders dat deed. Ik had niet naast haar gelopen toen zij mij nodig had.

‘Ik ken het schuldgevoel,’ zei Thomas opeens, alsof hij hoorde wat ik dacht. ‘Maar al te goed. Jij weet hoe ik me voelde over Belinda. Ik heb jaren gedacht dat ik haar dood had kunnen voorkomen. Het is een leugen, Caroline.’

‘Belinda vertoonde geen vreemd gedrag dat je alert had kunnen maken. Ik wist al heel lang dat het niet goed ging met Brigitte. Ik had maanden – jaren – geleden in moeten grijpen. Ik had haar moeten dwingen hulp te zoeken. Ik had naar haar moeten luisteren – echt naar haar moeten luisteren in plaats van met mezelf bezig te zijn.’

‘Hoelang heeft ze bij je gewoond?’

‘Een jaar.’

‘Een jaar. Je hebt haar een jaar lang in huis genomen. Dat klinkt als echte vriendschap. Was het leuk om haar bij je te hebben?’

‘Ja, natuurlijk. We –’

‘Na het begin, bedoel ik.’

‘Guy had gelijk: ze had zorg nodig van de mensen om haar heen. Ik was ongeduldig, ik was haar zat. Dat was ik echt, Thomas. Ik was blij toen ze wegging. Een echte vriendin zou geprobeerd hebben haar te helpen.’

‘Lieveling, toen we samen in Nederland waren deed ze al vreemd. Ze…’ Thomas tuurde voor zich uit. ‘Ik kan argumenten blijven aandragen, maar er zijn geen gemakkelijke antwoorden. Ze is dood, en wij zullen daarmee moeten leren leven. Wij samen.’

‘Oh, nu gaan we het natuurlijk weer hebben over ons toekomstige huiselijk geluk. Alsof dat er nog toe doet. Of we gaan het over God hebben, die mij naar een feestje liet gaan terwijl mijn beste vriendin uit een raam sprong.’

‘Feestje? Als ik het me goed herinner, heb jij urenlang opgesloten gezeten met een vrouw die ongelukkig was.’ Thomas keek even naar me en glimlachte weer, met die gruwelijke liefheid van hem. ‘Je zit boos te fronsen, als een meisje dat niet meer weet hoe ze zich uit een lastig gesprek moet manoeuvreren. Ik heb bijna medelijden met je. En ik geloof helemaal niets van al je gemopper over God. Je weet dat Hij er nu ook is.’

‘Ja. Maar waarom, Thomas? Waarom gebeurt dit?’

‘Dat weet ik niet. Duisternis, Caroline. Er kan duisternis om je heen zijn, ook als je met God leeft. Maar God is groter dan de duisternis. Hij is bij je. Hij zal je hier doorheen leiden, als je Hem dat toestaat. En nu zou ik graag willen dat je om je heen kijkt. Ik wil je graag verrassen, maar tot nu toe lukt dat door jouw onopmerkzaamheid niet al te goed.’

Ik deed wat hij vroeg en zag dat we vlak bij een vliegveld waren. Ik leunde achterover en voelde ondanks alles iets van verwachting. ‘Waar gaan we heen?’

‘Naar het Lake District, zoals ik de hele week al zeg. We gaan alleen een dagje eerder. Ik vermoedde dat als ik je terugbracht naar Martin en Cassandra om een koffer in te pakken, jij je zou verschansen in je kamer. Hm… ik zie dat dat een juiste inschatting was. Des te beter dan dat ik Cassandra je koffer heb laten inpakken. We gaan naar de natuur, mijn allerliefste. En niet om jouw oude fascinatie nieuw leven in te blazen maar om tot rust te komen. Ik heb gezorgd voor aparte slaapkamers, maar jij mag je niet druk maken over wat sommige mensen desondanks zullen denken.’

‘Dat zal ik niet doen,’ zei ik, met een stelligheid die ik meende. Toen vocht ik met de angst dat Thomas zich zou vervelen als hij lang met me opgescheept zat, of dat hij het Lake District saai zou vinden. Ik zuchtte en besloot dat ik blijkbaar nog steeds gewoon mens was.

 

Het was al donker toen we arriveerden op onze bestemming. Thomas had in Bowness-on-Windermere een pension geboekt. Het bleek een oud huis te zijn, met balken tegen de plafonds en met schilderijen van heuveltoppen en meren. Er was ook een open haard, waar we tot rust kwamen na de lange dag. Terwijl onze gastvrouw wat hapjes klaarmaakte, dronk Thomas wijn en nam ik mineraalwater.

‘We gaan echt trouwen,’ zei hij. Niet voor het eerst die dag leek zijn opmerking uit het niets te komen. ‘Onverschillig kijken heeft geen zin; ik geloof je toch niet. Wat denk je van volgende maand? Oktober…’

‘Alweer oktober, met alle associaties.’

‘Kom, probeer te glimlachen – één keer maar, speciaal voor mij. Ook al hebben we ons geloof in het lot losgelaten, die eerste 7 oktober blijft bijzonder – ik heb nog steeds de neiging te denken dat het vooraf gepland was dat we elkaar zouden ontmoeten.’

‘De ene persoon die niet echt kon liefhebben die de ander tegenkomt. Dat klinkt veelbelovend voor ons huwelijk.’

Ik zag de ergernis op Thomas’ gezicht, en toen zijn onmiddellijke geduld. ‘Volgens mij hebben we sinds die tijd veel bijgeleerd. Liefhebben lukt ons tegenwoordig heel goed.’

‘Guy dacht met Brigitte ook dat zijn leven zou veranderen, maar –’

‘Vergelijk ons niet Guy en Brigitte, Caroline. Guy gelooft dat zijn liefde voor haar alles toestaat, dat die liefde heilig is. Dat heb ik zelfs in onze eerste dagen nooit gedacht, hoe belangrijk jouw aanwezigheid ook voor me was. Na de afgelopen jaren zal ik het zeker nooit meer geloven. Er is een belangrijker Liefde. Niettemin ben ik erg blij dat je bij me bent.’ Hij kuste me, langzaam maar met overgave. ‘Ben jij ook blij dat ik bij jou ben?’

Opeens bleek ik inderdaad nog te kunnen glimlachen, tegen zijn mond aan. ‘Jawel.’ Ik liet hem voelen hoe blij.

Hij kreunde. ‘Misschien moet je nu ophouden; anders doe ik vast dingen waarvan jij hebt gezegd dat je ze even niet meer wilde.’

‘Doe maar; dan hoef ik niet te denken.’

Hij nam afstand. ‘Niet vals spelen, vrouw. Houd er rekening mee dat ik ook gewoon man ben, en dat mijn redelijkheid grenzen kent. Ik wil niet dat je met me naar bed gaat om Brigitte te vergeten, maar ik heb lang genoeg alleen geleefd om graag te willen negeren dat –’

‘Ik heb ook lang alleen geleefd, en dat heb ik Eve uitgebreid verteld. Ik heb de details gegeven die jij zo graag wilt weten. Leve mijn vaardigheid met woorden: ze huilde steeds harder. En voordat je me verdedigt: ik wist dat ze labiel was – dat wist ik donders goed. Ik zag in haar ogen wat ik ook in de ogen van Brigitte zag. Hoe kan ik na alles wat ik hun heb aangedaan met je trouwen en gelukkig zijn?’

Thomas schonk een nieuw glas wijn in en leek de hals van de fles nodeloos stevig vast te houden. ‘Je hebt Eve blijkbaar ongezouten je mening verteld – in jouw geval vind ik dat een goed teken. Nu nog wat doen aan je drang naar controle. Wat denk je eigenlijk, Caroline? Dat jij voor iedereen verantwoordelijk bent? Dat hun welzijn van jouw inzet afhangt? Houd daarmee op. Jij bent niet meer het meisje dat dacht dat ze alleen bestaansrecht had als ze voor haar vader klaarstond.’

‘Je hebt Eliza gesproken. Ik heb in vertrouwen met haar over mijn vader gepraat; ze had het recht niet om dat aan jou door te vertellen.’

‘Ik ben je aanstaande echtgenoot. Mag ik niet weten wat jou bezighoudt?’

Weer die liefde en die zachtheid in zijn ogen, en tegelijkertijd die kracht van hem, die vreselijk aanlokkelijk was. Ik kon hem niet weerstaan. ‘Ben je werkelijk mijn aanstaande echtgenoot? Weet je dat heel zeker, Thomas?’

Hij omhelsde me. ‘Ja.’ Hij zei het met zo veel overtuiging dat ik huilde in zijn armen – ik kon niet anders meer.

 

 

© Els van Weijen

3 thoughts on “Hoofdstuk Tweeëndertig – Had ik maar…

  1. Hey.. waar is het volgende hoofdstuk?! Ben ik er al helemaal doorheen?! Moet ik toch nog wachten op dat laatste hoofdstuk.. grrrrr… 😉

  2. Emoties, veel verdriet en vooral vertrouwen. Heel heftig nu Caroline zichzelf terug denkt te vinden.
    Prachtig weergegeven door Els van Weijen.

Laat een antwoord achter aan Aniela Reactie annuleren

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *