Hoofdstuk Tweeëntwintig – Ik kan er niet meer tegen

8NK7QTGQY8

Ruim anderhalf jaar was voorbij gegaan sinds mijn terugkeer in Londen. Ik dacht dat ik een waardevol leven had opgebouwd zonder Thomas en noemde mezelf nu zonder gêne een auteur. Slechts negen maanden na Afterwards was mijn tweede roman gepubliceerd, Bridge across Forever. De uitgever was wat vaag geweest over de redenen voor de haast, maar mijn literair agent, die een stuk minder omzichtig was, had uitgelegd dat men bij de uitgeverij aannam dat Afterwards vooral populair was omdat de lezers dachten dat het over mijn leven met Thomas ging, iemand die redelijk bekend was geweest en ook nog eens op tragische wijze om het leven was gekomen. Met een snelle tweede publicatie hoopten ze de lezers vast te houden, ondanks het feit dat mijn nieuwe boek heel ergens anders over ging. Het had mijn zelfvertrouwen goed gedaan dat Bridge across Forever beter verkocht dan Afterwards. Ik schreef overigens nog steeds snel: mijn derde boek was inmiddels bijna af.

Ik had verwacht dat boeken met een duidelijke christelijke basis weinig aansluiting zouden vinden bij een breed publiek, maar ik had het mis. De onderwerpen die ik ter sprake bracht bleken heel wat mensen te fascineren. Ik werd uitgenodigd in boekhandels en bij allerlei symposia, om over mijn persoonlijke ervaring met God te praten, vooral in combinatie met rouw, of om meer in het algemeen over het christendom te vertellen. Ik vond het spannend om in het openbaar te spreken, maar wende er verbazingwekkend snel aan. Vaak merkte ik dat als ik voor het vragenpeloton stond, ik antwoorden vond waarvan ik van tevoren niet wist dat ik ze bezat.

Mijn geloof was sterker geworden in het afgelopen anderhalve jaar, misschien omdat ik er zo openlijk over sprak, maar ook omdat ik goede broers en zussen had. Ik was lid geworden van de kerk die Martin en Cassandra bezochten, The Temple of all Nations. Het was een grote, enthousiaste pinkstergemeente. Soms keek ik nog steeds met verbazing om me heen als tijdens de aanbidding iedereen met zijn handen in de lucht stond of als er in tongen werd gebeden. Als ik er vóór mijn bekering terecht was gekomen, had ik niet geweten hoe snel ik moest vluchten. Nu voelde ik me er thuis. Ik was een actief lid, hielp mee met schoonmaken, zat in de leiding van een vrouwenclub en genoot van het samenzijn met andere mensen die God aanbaden.

Ook in het penthouse had ik het druk. Ik deelde het tegenwoordig met Brigitte. Zes maanden na mijn terugkeer wandelde ze er onaangekondigd binnen. Ze had het nieuwe adres van Vincent gevonden en was binnengedrongen in zijn woning. Hij had haar buiten gezet, waarna zij een steen door het raam had gegooid en de politie haar had gearresteerd. Na haar vrijlating (Vincent had geen aanklacht ingediend) had ze haar koffers gepakt en was ze naar Londen vertrokken.

In het begin was het samenwonen goed bevallen. We ontdekten met z’n tweeën de stad, winkelden, bezochten bioscopen, gingen uit eten en hadden het naar ons zin. Brigitte bloeide op en ging weer op zichzelf lijken, nog wel het meest als we samen feestjes bezochten. Ik was goed bevriend geraakt met Cassandra en zij nodigde ons uit voor allerlei evenementen. Tot mijn verrassing ontving ik ook uitnodigingen van het netwerk van Thomas, en tot mijn nog grotere verrassing sloeg ik die vaak niet af.

Jammer genoeg begon tijdens de feesten wel de bekoeling tussen Brigitte en mij. Brigitte werd een Grote Fan van Cassandra. De eerste keer dat we samen naar St John’s Wood gingen was ze nerveuzer dan ik haar ooit had meegemaakt; keer op keer vroeg ze waarom ik nooit verteld had dat ik haar kende. De hele avond bleef ze bij Cassandra in de buurt en probeerde ze gesprekken aan te gaan. Het enthousiasme niet wederzijds: Cassandra nodigde Brigitte nooit mee uit als ik overdag bij haar langsging om bij te praten en om te genieten van Allison, de dochter van Cassandra en Martin. Toen ik Cassandra vertelde dat Brigitte dat wel graag zou willen, was Cassandra nogal stellig in haar weigering. ‘Jíj bent mijn vriendin, Caroline,’ had ze gezegd. ‘Ik wil van je kunnen genieten zonder dat iemand constant mijn aandacht afleidt of grappen maakt ten koste van jou.’

Ik had de afwijzing zo omzichtig mogelijk doorgegeven, maar het leidde tot de eerste van de vele meningsverschillen die later zouden volgen. ‘Waarom wil ze met jou bevriend zijn?’ vroeg Brigitte, alsof ze zich daar niets bij kon voorstellen. ‘Alleen omdat je christen bent?’

‘Niet alleen, mag ik hopen.’ Ik geef toe dat ik wat cynisch was toen ik eraan toevoegde: ‘Maar misschien helpt het je relatie met Cassandra als je eens meeging naar The Temple of all Nations.’

‘Hoor je hoe ouderwets dat klinkt? Een tempel… Alsof je in de rimboe woont en dierenoffers gaat brengen. Lieve help, ik kan me nog voorstellen dat jij in God gelooft, maar een weldenkend stel als Cassandra en Martin… onbegrijpelijk.’

Rond diezelfde tijd vond Brigitte een baan. Ze bracht steeds meer vrije tijd door met haar nieuwe collega’s en ging alleen nog met mij uit als ik uitnodigingen kreeg die ze de moeite waard vond. In de uurtjes die ze over had las ze Afterwards.

Sarah en Tim waren principiële christenen. Ze deelden pas een huis nadat ze getrouwd waren. ‘Erg realistisch is dat niet,’ zei Brigitte. ‘En het is al helemaal niet van deze tijd om met seks te wachten tot na het huwelijk. Met seks kun je elkaar leren kennen.’

‘Heb je daar per se seks voor nodig?’ vroeg ik. ‘Het is maar één aspect van een relatie.’

‘Nu klink je wel heel erg naïef. Nog naïever dan anders, bedoel ik.’

Ik overwoog om haar – zonder cynisme dit keer – te vragen of zij Vincent en Wesley echt beter had leren kennen door het seksuele contact dat zij met ze had gehad, en of ze het achteraf niet eerder een akelig idee vond dat ze haar lichaam met hen gedeeld had. ‘In mijn gemeente is het heel normaal dat je pas bij elkaar intrekt als je getrouwd bent,’ zei ik. ‘Ik hoor niemand klagen.’

‘Je denkt toch niet dat er ook maar één stel is dat echt wacht met seks tot na het huwelijk, zelfs als ze wel die indruk wekken? Zou jij dat doen? Met Thomas heb je toch ook niet gewacht?’

‘Toen was ik nog geen christen.’

‘Ik snap nu dat die twee bleke mannetjes met wie je zogenaamd een relatie had, zo snel weer weg waren. Geen seks… ik heb bijna medelijden met je.’ Brigitte snoof. ‘Stel nu dat er een echte man in je leven komt – stel dat ze Thomas aantreffen op een onbewoond eiland en dat hij –’

‘Brigitte, maak geen grapjes over –’

‘En dat hij bij je terugkomt. Wat zeg je dan? “Van harte welkom. Leuk dat je er weer bent. Seks? Nee, sorry: ik wil dat je eerst met me trouwt.”?’

Ik haalde diep adem; even voelde ik het fladderen van mijn hart waar ik last van had toen Thomas net dood was. ‘Ik zou het heel moeilijk vinden om geen seks met hem te hebben. Maar ik zou het denk ik wel proberen. En ik zou zeker niet meer met hem gaan samenwonen.’

‘Kom op, Caroline. Weet je wel in welke eeuw we leven?’

‘Ik geloof niet meer in vrijblijvende seks. Maakt het jou gelukkig?’

Brigitte gaf geen verbaal antwoord, maar begon een hele rij vriendjes mee naar huis te nemen. Ik ontmoette ’s morgens vreemde mannen in de badkamer en in de keuken. Meer dan één keer kwam ik ze nooit tegen; vaak was er de volgende morgen al iemand anders. Het lukte me niet om met Brigitte te praten over wat ze deed; als ik dat probeerde, noemde ze me neurotisch en ouderwets.

‘Ouderwets?’ vroeg ik een keer, toen ik nog hoopte dat ze voor rede vatbaar was. ‘Ik heb niet de indruk dat jij op jouw nieuwerwetse manier gelukkig bent.’

Brigitte ging verder met het raspen van een wortel, de garnituur bij de droge slabaderen die ze als lunch at. ‘Waarom zou ik niet gelukkig zijn? Als ik wakker word praat er iemand tegen me. Dan kust iemand me, vindt iemand me mooi. Wat gebeurt er als jij wakker wordt? Spring je dan je bed uit om gelijk te bidden? Heel vroom, hoor, maar God raakt je niet aan, hè?’

‘Brigitte –’

‘Oh, wacht, ik mag natuurlijk niet spotten met je geloof. Dat is belangrijk voor je. Ga je nu weer uitleggen dat ik God ook moet toelaten in mijn leven?’

‘Ik zou willen dat je Hem leerde kennen.’

‘Ik heb geen Verlosser nodig. Ik heb niemand nodig die zogenaamd van mij houdt, maar onzichtbaar blijft. Ik wil iemand die tastbaar is.’

‘We zijn afgedwaald van ons onderwerp. Ik ben het beu om al die mannen hier over de vloer te hebben. Misschien moet je eens meegaan naar hún appartementen.’

‘Neurotisch,’ zei Brigitte. ‘Jaloers.’ Toen liep ze de keuken uit.

 

Ook als ik Brigitte niet zag, was het moeilijk om haar te negeren. Ze domineerde mijn gedachten terwijl ik met de trein vanuit Edinburgh naar huis reisde. Op de ochtend dat ik naar Schotland was vertrokken, voor een korte tour langs een aantal boekwinkels, had ik in de woonkamer een man aangetroffen die het ontbijtnieuws zat te kijken. Hij was een jaar of veertig, droeg een driedelig kostuum en stond op om me de hand te schudden. Dat was allemaal erg ongebruikelijk: gewoonlijk waren de mannen die Brigitte bezochten jonger, minder gedistingeerd en gingen ze heel anders met mij om. Guy Johnson glimlachte beminnelijk en straalde gezag uit; hij deed me aan Thomas denken, zo veel dat het ik er bijna verlegen van werd. Ik ging bij hem zitten en hij vroeg of ik goed geslapen had, op een manier alsof hij oprecht geïnteresseerd was in het antwoord.

‘Heel goed,’ vertelde ik hem. Net op tijd weerhield ik me ervan om te vragen hoe hij had geslapen.

Hij leek me te begrijpen: zijn grimas was wat ongemakkelijk. ‘Eet smakelijk,’ wenste hij me toe, en hij richtte zich weer op het nieuws. Terwijl ik mijn yoghurt oplepelde, keken we zwijgend naar rampen, conflicten en politici. Toen vroeg Guy Johnson plots: ‘Wat is jouw inschatting van Brigittes gemoedstoestand?’

Ik staarde hem aan en hij keek recht terug. Zijn blik was net zo ernstig als zijn vraag had geklonken; ik ging wat rechter zitten. ‘Waarom wil je dat weten?’

‘Ik geloof dat ze ongelukkig is. Toen ik haar gisteren ontmoette zat ze helemaal alleen in een bar en zag ze eruit alsof…’ Guy zweeg even en leek geen woorden te vinden voor wat hij had gezien. Weer deed hij me aan Thomas denken, aan de stille verwondering waaraan ik hem in onze eerste dagen soms ten prooi had gezien. ‘Ik raakte in gesprek met haar. Ze was belangstellend en warm, aangenaam gezelschap – heel aangenaam zelfs – maar ik had constant het idee dat ze slecht nieuws had gehoord. Ook toen ik haar mee uit eten nam, bleef ik de indruk houden dat ze afgeleid was. Ik heb haar gevraagd of er iets aan de hand was, maar ze beweerde van niet.’

‘Als ze dat zei…’

Guy schudde zijn hoofd, gedecideerd nu. ‘Ze probeert zich groot te houden. Heeft ze tegen jou niets gezegd over wat er aan de hand is? Jullie wonen hier toch samen? Brigitte wilde gisteravond per se hiernaartoe – ze zei dat ze je niet alleen durft te laten.’

Ik wist niet wat ik daarop moest zeggen. ‘Waarom zou jij je druk maken over Brigitte? Jij wandelt straks de deur uit en komt nooit meer terug.’ Het klonk botter dan ik bedoelde.

Guy trok een wenkbrauw op. ‘Ik ben van plan nog heel vaak terug te komen.’ Weer was hij Thomas: niet expliciet over zijn gevoelens, maar toch duidelijk, als je het wilde zien.

‘Een loffelijk streven, maar die kans krijg je niet.’

‘Natuurlijk wel.’ Hij leunde naar me toe. ‘Jij komt ook uit Nederland, hè?’ Toen ik knikte, tuurde hij naar de vloer. ‘Over sommige dingen zwijg ik liever, maar de toestand van Brigitte dwingt me om te spreken. Vergeef me dat ik over het onderwerp begin. Vannacht… toen ik bij haar was… werd ik wakker. Zij was ook wakker, maar had volgens mij niet door dat ik het was. Ik hoorde haar steeds dezelfde zin zeggen, in het Nederlands – tenminste: dat vermoed ik. Ik weet niet of ik hem kan uitspreken…’ Hij deed een paar pogingen. In eerste instantie klonk hij als peuter Allison, die ik nauwelijks verstond, maar toen hij de klanken bleef herhalen, begon ik woorden te herkennen en suggesties te doen.

‘Ik kan het niet?’

‘Nee, maar het leek erop.’

‘Ik kan het niet meer?’

‘Bijna. Er was nog een woord.’ Hij deed een poging het uit te spreken: ‘Taygen?’

‘Ik kan er niet meer tegen.’

‘Precies! Wat betekent het?’

Ik wilde een hap van mijn yoghurt nemen, maar schraapte met mijn lepel in een lege schaal.

‘Caroline?’ vroeg Guy. ‘Wat betekent het?’ Toen ik de woorden vertaald had, staarde hij weer naar de tv. ‘Dat is erg.’

‘Wat is er erg?’ klonk het achter ons.

‘De weersverwachting voor Schotland.’ Ik draaide me om naar Brigitte. ‘Ik ga een regenachtig bezoekje tegemoet.’

‘Jammer voor je.’ Brigitte keek me niet aan; ze glimlachte naar Guy. ‘Goedemorgen schat. Ik zie dat je de beroemde auteur al ontmoet hebt.’

‘Auteur?’

‘Oeps… Hij heeft nog nooit van je gehoord, Caroline. Geen goed voorteken voor je tournee door Haggisland – door Schapendarmenland.’

Ik produceerde een lach. ‘Gelukkig geloof ik niet in voortekenen.’

‘Ben je schrijfster?’ vroeg Guy. ‘Heb je iets gepubliceerd?’

Brigitte deed een sirene na. ‘Gevarenzone! Vlucht nu het nog kan!’

‘Twee romans.’

‘En aangezien je interesse hebt getoond, zou ze nu van je kunnen verwachten dat je haar boeken echt leest. Ze zijn in het Engels.’ Brigitte rolde met haar ogen. ‘Ik heb medelijden met je, schat.’ Ze ging bij Guy op schoot zitten.

Guy gaf haar een kus en vroeg hoe mijn boeken heetten. ‘Bridge across Forever? Volgens mij heeft mijn zuster het daar over gehad. Het gaat over een man die denkt dat hij een weg naar het hiernamaals heeft ontdekt, toch? Of ben ik nu abuis?’

‘Je hebt gelijk. Alleen is er –’

Brigitte kuchte. ‘Ik moet gaan, Guy. Je had me een lift beloofd, weet je nog wel?’

‘Natuurlijk.’ Guy glimlachte naar me. ‘Wij spreken elkaar later, Caroline.’

Dat verwachtte ik niet, maar ik bad dat ik ongelijk zou hebben.

Tijdens mijn hele bezoek aan Schotland had ik nagedacht over wat Brigitte volgens Guy had gezegd. Pogingen om zinnen te bedenken die ongeveer hetzelfde klonken maar een compleet afwijkende betekenis hadden, liepen op niets uit. Ik had niet anders verwacht. Ik wist al lang dat het niet goed ging met Brigitte: ik was ervan overtuigd dat de eindeloze stroom mannen en haar alsmaar groeiende cynisme symptomen waren van verdriet en onvrede. Alleen wist ik niet goed waaróm ze verdriet had. Ze had het nooit meer over Vincent; de tijd dat hij haar obsedeerde leek voorbij.

Op station King’s Cross stapte ik van de trein over naar de Ondergrondse. Daar zon ik op manieren om haar te helpen, maar ik had geen idee hoe ik het moest aanpakken. Over de kerk beginnen werkte averechts. Misschien moest ze een psycholoog bezoeken, of een kliniek voor mensen met een seksverslaving – ik overwoog voor het eerst de mogelijkheid dat dat haar probleem was. Zodra ik het dacht hoorde ik Brigitte weer zeggen dat ik neurotisch was. Ik moest er niet aan denken dat ze me nog eens uitgebreid zou uitleggen waarom.

“Ik kan er niet meer tegen.” Die woorden riepen me tot de orde. Brigitte was ongelukkig. Ik dacht aan de vriendin die ze voor me was geweest toen ik niemand anders had, de vriendin van wie ik hield en die ik miste. Ik stapte de Ondergrondse uit en besloot dat ik me er niet toe zou laten verleiden om het gesprek uit de weg te gaan. Mijn tred was stevig en stellig toen ik richting huis liep.

Zodra ik het penthouse binnenstapte verzwakte mijn vastberadenheid. Het was zaterdagmiddag en ongebruikelijk stil: geen harde muziek, geen geblèr van de televisie. Ik zette mijn koffer neer en luisterde. Er was geen enkele aanwijzing dat Brigitte thuis was, maar ik kon me niet aan de indruk onttrekken dat ze er wel was. Ik stelde me voor dat ze ziek op bed lag, of dat ze in de badkamer was gevallen en dat haar bloed langzaam weg sijpelde over de tegels. Ik stelde me voor dat ze boos op me was en zich verborg, maar straks tevoorschijn zou springen en –

Mijn verbeeldingskracht was te sterk – ik trok haastig de leidsels aan. ‘Brigitte?’ riep ik. ‘Ik ben thuis!’ De stilte bleef. Opeens was hij weer mijn vijand.

Ik liep naar de woonkamer en kwam niet verder dan de drempel. Het gordijn was van de rails getrokken; de banken waren bewerkt met een mes; het scherm van de tv was kapotgeslagen. Ik had de afgelopen jaren porseleinen kopjes verzameld: hun scherven lagen verspreid door de hele kamer. Ademloos nam ik het allemaal in me op. Toen schreeuwde ik: ‘Brigitte! Brigitte, waar ben je?’ Ik rende naar haar slaapkamer en gooide de deur open.

Mijn woede verliet me zo abrupt als hij gekomen was. Brigitte lag op bed, met slechts haar ondergoed aan. Op haar blote bovenarmen en dijen zag ik diepe krassen, gemaakt met een mes dat nu bebloed op de grond lag. Brigitte sliep – ik boog me over haar heen om er zeker van te zijn dat ze ademde – maar ze hield nog steeds een fles in haar rechterhand geklemd. Op het label stond dat er wodka in had gezeten; er was maar een bodempje over. Ik zakte in de stoel naast het bed en bekeek Brigitte, het meisje dat mij had willen accepteren toen niemand anders het deed. Ik keek naar de sneden in haar armen en haar benen en wenste dat ik kon geloven dat zij de wonden niet zelf had gemaakt.

Brigittes telefoon ging – ik schrok op en ging naar hem op zoek. Ik vond hem onder een stapel kleren en liep de kamer uit. ‘Met Caroline.’

Even was het stil. ‘Hallo Caroline. Is Brigitte bij jou?’ Het was Guy.

‘Ze kan niet met je praten, ben ik bang.’

‘Hoezo?’

‘Was jij gisteravond bij haar? Of vandaag?’

‘Nee. Ik ben gisteravond aan de deur geweest, maar ze wilde me niet binnenlaten. Gaat het wel goed met haar?’

‘Ze slaapt. Ze heeft te veel gedronken.’

‘Gedronken? Brigitte drinkt helemaal niet.’

Ik snoof. ‘Laat me niet lachen alsjeblieft.’

Weer was Guy even stil. ‘Dat was niet mijn bedoeling, Caroline.’

Hij klonk zo beleefd dat ik niet wist of hij zijn opmerking sarcastisch bedoelde. ‘Sorry,’ mompelde ik.

‘Voor wat?’

‘Ik heb je beledigd, geloof ik.’

‘Totaal niet. We schijnen alleen een andere mening toegedaan te zijn over een persoon om wie wij beiden geven. Toen ik Brigitte tegenkwam in die bar waar ik het de vorige keer over had, zat ze mineraalwater te drinken. Ook tijdens het eten nam ze geen alcohol. Ze zei dat ze haar aandacht liever compleet aan mij schonk. Mijn ex-vrouw is alcoholist. Ik kan je niet vertellen wat een verademing het was om met iemand uit te gaan die geen drank nodig had om te kunnen genieten van de avond.’

Ik beet op mijn lip en zweeg over Brigittes drankgebruik. In de weekenden begon ze al voor de lunch; als ze doordeweeks mee at dronk ze minimaal één fles wijn bij het diner, en vaak meer. Als we nog eens samen naar een feest gingen moest ik haar altijd ondersteunen bij het vertrek. Soms dacht ik dat het drinken onderdeel uitmaakte van haar pesterijen, want ik dronk nog steeds helemaal geen alcohol. Meestal vermoedde ik dat haar drankgebruik alweer een symptoom was van de problemen die ik niet begreep. ‘Dat snap ik,’ zei ik. ‘Maar ook als ze wel nuchter zou zijn, is er iets mis met haar. Ze heeft een ravage aangericht in huis.’

‘Een ravage? Caroline, is dit Nederlandse humor? Vertel me dat dan alsjeblieft; dan lach ik met je mee.’

‘Ik meen het serieus. Ze heeft de banken en de gordijnen kapotgemaakt, plus de tv en nog wat andere dingen.’ Ik stond weer in de woonkamer, en vroeg me opeens af of ze ook in mijn slaapkamer was geweest. Bij het idee alleen al begon mijn hart sneller te kloppen.

‘Zoiets doet Brigitte niet,’ klonk het aan de andere kant van de lijn. Guy zoog zijn adem in. ‘Misschien is ze aangevallen. Weet je zeker dat ze slaapt? Ze kan bewusteloos zijn geslagen.’

‘Nee, Guy. Ze heeft te veel gedronken. Geloof me: ik heb haar adem geroken.’

‘Dat zegt ook niet alles – een schijnbare alcohollucht kan een symptoom zijn van heel iets anders. Weet je zeker dat ze niet ziek is? Roep er een dokter bij.’

‘Dat was ik al van plan.’

‘Heel goed. Maak haast met ieder idee dat zinnig is, en bel me terug zodra je meer weet. Ik wil sowieso met je praten over Brigitte. Ik wil horen waarom ze zo ongelukkig is.’

‘Ik weet niet of ik het recht heb je iets te vertellen. Dat moet Brigitte zelf doen.’

‘Maar dat doet ze niet. Ze probeert sterk te zijn – veel te sterk. Geef me informatie, Caroline. Ik wil dat je me alles vertelt dat haar kan helpen.’

‘Sorry, ik moet er eerst over nadenken. Als je het niet erg vindt, ga ik nu terug naar Brigitte.’

Guy leek te willen protesteren, maar zuchtte. ‘Ik dring te veel aan. Mijn excuses als ik de betamelijkheid uit het oog verlies. Brigitte is belangrijk voor me, meer dan ik een week geleden voor mogelijk kon houden. Zeg haar gedag. Zeg dat ik er voor haar wil zijn.’ Hij gaf me zijn nummer en na verdere aansporingen dat ik goed voor Brigitte moest zorgen, hing hij ten slotte op.

Ik liep naar mijn eigen slaapkamer, de kamer die van Thomas en mij was geweest. Terwijl ik naar het ongeschonden vertrek keek, naar het bed dat nog net zo netjes opgemaakt was als ik het had achtergelaten en naar het afgesloten nachtkastje waar mijn laptop lag, dacht ik aan wat Guy gezegd had over Brigitte. Ik geloof dat ik toch een beetje jaloers was, en tegelijkertijd ontroerd, omdat Guy zo ernstig was geweest. Langzaam liep ik terug naar Brigitte.

Ze lag nog in precies dezelfde positie, maar kreunde nu. Het geluid was zo laag dat het bijna niet menselijk klonk. Even was ik bang. Ik bad, maar dat leek niets te helpen. Ik had geen idee wat ik verder kon doen. Net toen ik me afvroeg wat ik moest zeggen als ik een artsenpraktijk belde en ze wilden weten wat er aan de hand was, deed Brigitte één van haar ogen open. Ik slaagde erin te glimlachen naar de donkere, zonloze bol. ‘Hoi,’ zei ik.

‘Caroline. Wist niet dat je terug was.’

‘Nog maar net. Hoe gaat ie?’

‘Best. Zolang ik me maar niet beweeg.’ Ze deed een poging tot een grijns, maar het leek meer op de grauw van een wild dier.

‘Wat is gebeurd?’

‘Ik heb met Thomas gepraat.’

‘Thomas wie?’

‘Thomas Garland. We hebben samen een leuke avond gehad. Nooit gedacht dat ik hem nog eens aardig zou gaan vinden. Hij…’ Ze kreunde en deed haar oog dicht.

‘Hij is dood.’

Het oog ging weer open. ‘Zodra ik hem in Nederland zag, wist ik dat jullie niet bij elkaar pasten. Maar jij geloofde me niet. Jij luisterde niet meer naar mij toen je Thomas had ontmoet.’

‘Brigitte, even ter zake: waarom is de woonkamer een ruïne?’

‘Ik heb geen idee.’

‘Was je boos?’

‘Misschien. Waarom ga je zo vaak weg? Waarom moest je zo nodig naar Schotland?’

‘Omdat ze me gevraagd hadden te komen. Ik ben een schrijver – schrijvers worden wel vaker uitgenodigd om over hun boeken te praten. Zeker in boekhandels.’

‘Ik vind de vrouw die je geworden bent niet leuk. Altijd weet je wat je moet zeggen. Altijd heb je de touwtjes in handen. Altijd weet je wat jij moet doen en wat ik zou moeten doen.’

‘Ik heb niet altijd de touwtjes in handen. Bij lange na niet.’

‘Jawel.’

‘Brigitte, je moet hulp gaan zoeken. Dit kan zo niet langer.’

‘Ik betaal wel voor de schade. Laat me nu met rust.’

‘Ik wil je niet met rust laten. We zijn vriendinnen. Ik wil je helpen.’

‘We zijn geen vriendinnen meer.’

Ik staarde naar haar ogen, die niets meer leken te weerspiegelen. Misschien had ze gelijk. Zij had een hekel aan mijn manier van leven en ik aan de hare. Ik dacht terug aan haar reactie op Afterwards. Ze had het boek waarin ik al mijn liefde voor Thomas, al mijn verdriet en al mijn overtuigingen had gestopt, bespot en belachelijk gemaakt. Ik was er nooit van uitgegaan dat iedereen het mooi zou vinden, maar van haar had ik een positieve reactie verwacht, of in ieder geval een respectvolle. Ze had niet het boek bespot, maar mij. Er was een druppel gif gevallen op het gedeelte van mijn hart waar mijn liefde voor haar woonde.

Haastig herinnerde ik me alle jaren dat zij er voor mij was geweest, toen ik geen vrienden had en zij als enige met me had willen omgaan. Ik dacht terug aan die dag in Nederland toen ik heel duidelijk had geweten dat ik om haar gaf. ‘Waarom ga je niet naar een dokter?’ vroeg ik. ‘Of naar een psycholoog?’

Ze lachte. ‘Je weet wel beter.’ De fles viel uit haar hand. Hij kletterde tegen het mes aan. Wat restte van de wodka bevlekte het tapijt. ‘Laat me alleen. Ik wil slapen.’ Haar ogen gingen dicht. ‘Thomas Garland,’ mompelde ze. ‘Rare man.’

Ik vertrok.

 

 

© Els van Weijen

One thought on “Hoofdstuk Tweeëntwintig – Ik kan er niet meer tegen

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *