Hoofdstuk Tweeëntwintig

chocolate

Matthew had verwacht diep en lang te slapen na de dag die hij achter zich had, maar om drie uur schrok hij wakker. Hij was helder en alert, en voelde zich klaar om op te staan – alles zei hem dat hij niet meer in slaap zou vallen.

Even probeerde hij het nog: hij draaide zich om en sloot vastberaden zijn ogen. Maar daar werd hij alleen maar onrustig van: er schoten net als de nacht ervoor vage beelden en geluiden door zijn hoofd. Zandra, Richard, David en Marieke zaten bij elkaar in de privésalon en leken allemaal door elkaar heen te praten, steeds harder. Op de achtergrond hoorde hij Anna mompelen dat hij goed voor zijn zonen zou zorgen.

Hij glipte uit bed. Via de badkamer liep hij naar de kamer van Zoë. Daar stond hij een tijdje bij het ledikant van zijn dochter. Ze sliep zoals altijd op haar rug, met haar armen naast haar hoofd alsof ze juichte, haar deken van haar afgetrapt.

Hij trok het dekentje terug over haar heen. Zoë kreunde in haar slaap, maar vervolgens gleed er een glimlach over haar gezicht, alsof ze blij was met de goede zorg die ze ontving. Matthew glimlachte ook en dankte God voor Zoë. Toen dacht hij aan al de gevaren die een klein meisje liep, aan mannen die roofdieren waren en ervan droomden om de onschuld van zijn dochter te vernietigen. Hij had geen idee of het hem zou lukken ze echt bij haar weg te houden.

Hij stapte de kamer uit, niet via de badkamer maar via de gangdeur. Even wenste hij dat die deur op slot kon. Toen hij de gang door liep was het alsof er iemand hem volgde, alsof die vage dreiging die nu al maanden om hem heen hing tastbaar werd, alsof zijn vader weer leefde en hem achterna kwam. Bijna hoorde hij diens pas. Bijna zag hij diens ogen, ijlblauw als water dat net van een gletsjer komt.

Bovenaan de trap bleef hij een moment stil staan. Op de onderste tree zat iemand. Hij kon in het donker niet zien wie het was maar wel ruiken: er hing een sigarenlucht in de hal. Matthew had geen haast toen hij de trap afdaalde.

Gerald keek niet op: hij bleef voor zich uit kijken en rookte verder. De man zat wijdbeens en Matthew zag tussen zijn benen een hoopje as liggen. Gerald had natuurlijk niet de moeite genomen om een asbak te pakken.

‘Kun je niet slapen?’ vroeg Matthew, zo neutraal mogelijk.

Gerald bleef voor zich uit kijken. ‘De moordenaar loopt nog vrij rond. Als je denkt dat Zandra Poppy heeft koud gemaakt, ben je nog dommer dan ik al dacht. Het was een man – het was David.’

‘Ik zou haast denken dat je zo hard naar David wijst om ervoor te zorgen dat niemand naar jou wijst.’

Nu keek Gerald wel naar hem op, minachtend. ‘Ik wil mijn dochter beschermen. Ik wil dat zij veilig is. Maar dat snap jij niet.’

‘Ga naar bed, Gerald.’ Matthew liep door.

‘Doe eens wat, man,’ schreeuwde Gerald hem na. ‘Laat niet al het werk aan mij over. Doe voor één keer of je een kerel bent.’

Matthew liep verder naar de keuken, waar hij de inhoud van de kastjes en de koelkast bekeek. Toen hij aan tafel zat met olijven en wat plakken worst, concludeerde hij dat de sfeer in de keuken veranderd was sinds Eileen niet meer in Northend Abbey woonde. Vroeger leek het zelfs als hij midden in de nacht in de keuken kwam of ze nog maar een minuut weg was. Dan hingen er geuren van de taart die ze had gebakken voor de volgende dag, of van de ovenschotel die ze die avond hadden gegeten, en leken de vaatdoeken nog nat te zijn. Nu was alles stil en opgeruimd.

Matthew dacht aan Richards suggestie: dat zijn vader misschien belangstelling had gehad voor Eileen. Hij haatte het idee, maar helemaal onrealistisch vond hij het niet. Hij zag Eileen voor zich, die stille grote vrouw die zich verschool in donkere kleding die niet echt bij haar paste, en probeerde zich te herinneren hoe ze was geweest toen ze jong was. Misschien niet onaantrekkelijk. En voor zijn vader was waarschijnlijk iedere vrouw…

Matthew schudde zijn hoofd. Nijdig kauwde hij een paar olijven weg. Het sloeg nergens op: waarom zou Eileen gebleven zijn als zijn vader haar lastigviel? Ze was geen lijfeigene – ze had alle vrijheid om een andere baan te zoeken. Maar het vage gevoel van onbehagen liet hem niet los. Hij zag Eileen ertoe in staat om te blijven uit loyaliteit, puur omdat ze gehecht was geraakt aan zijn moeder en hem.

Matthew stond op en zocht weer in de kasten, ditmaal naar iets te drinken. Hij kwam een fles likeur tegen, die Eileen waarschijnlijk voor taarten gebruikte. Even twijfelde hij, maar hij hield niet van likeur, en het leek hem beter niet weer te drinken – hij wist niet zeker of hij zou kunnen stoppen.

Hij liep de keuken uit. Gerald was weg; de hal was leeg. Matthew wandelde door naar zijn werkkamer en bekeek zijn mail. Eén naam van de mensen die contact met hem hadden gezocht sprong meteen naar zijn ogen: Susanna Brentwood.

Het bericht was nog maar een half uur daarvoor gestuurd:

 

Goedenavond, mon ami,

 

Zoals je misschien al weet heb ik een paar interessante uren doorgebracht in het gezelschap van collega’s van DI Mather. Waarom ze denken dat ik onder één hoedje speelde met Zandra Price, is me niet helemaal duidelijk geworden, maar ik vertrouw erop dat ik hen wel duidelijk heb kunnen maken dat ze abuis waren.

Ik vond het overigens teleurstellend dat DI Mather me niet belangrijk genoeg achtte om me persoonlijk aandacht te geven. Dan had ik hem nog wat interessante informatie kunnen geven. Zal ik die interessante informatie dan maar aan jou doorspelen? Zo kan ik gelijk duidelijk maken dat ik het goed met je voorheb. Ik heb keurig gedaan wat je me vroeg en je schoonpapa nader bekeken. Het verbaast me wel dat je zelf het kleine raadseltje niet hebt ontrafeld. Het speelde zich vlak voor je deur af.

Er is inderdaad een raspaard ontvreemd. Bij de renstal van Louis Rendaux. Iedereen zwijgt over die diefstal, maar mijn netwerk is gelukkig spraakzamer dan dat van de meeste anderen.

Zal ik het raadsel verder voor je oplossen of doe jij dat zelf?

 

Uit het dagboek van Marieke Markestein

 

… Na de arrestatie van Zandra kon ik een spelletje rummikub met David vermijden, maar vanmorgen ben ik wel samen met hem boodschappen gaan doen. Een ervaring die ik het liefst snel vergeet. Ik hoopte nog dat hij me stilzwijgend zou begrijpen en in de auto zou wachten terwijl ik de supermarkt in ging. Toen hij ook uitstapte, was ik gedwongen expliciet te zijn: ‘Ik kan het wel alleen af.’ Nou ja, expliciet op zijn Vlaams, of op zijn Brits dan.

‘Geen probleem om even mee te lopen, hoor,’ zei hij. ‘Anna heeft me ook gevraagd om wat spullen voor haar mee te nemen.’

‘Ik ben wel even bezig.’

‘Maakt niet uit.’

‘En ik doe liever in mijn eentje boodschappen.’

David keek wat aarzelend langs mij heen naar de supermarkt. ‘Mag ik wel dezelfde winkel in?’ Blijkbaar zag hij míjn aarzeling: ‘Ik zal uit je buurt blijven,’ beloofde hij.

Wat kon ik nog zeggen? Ik deed dus boodschappen terwijl ik steeds over mijn schouder keek of David me kon zien. Bij de snoepafdeling lukte het me niet om op mijn gemak rond te neuzen – ik vergat zelfs de Maltesers die ik juist vandaag speciaal op mijn mentale lijstje had staan. Net nadat ik de kassa voorbij was, herinnerde ik het me, maar ik durfde niet terug te gaan.

David stond al bij de auto te wachten en tilde de tassen in de achterbak. ‘Zo, jij hebt veel nodig,’ zei hij.

Ik zei niets.

‘Nou ja,’ zei hij, ‘je kunt weer een paar weken vooruit.’

‘Nee, David, dat kan ik niet. En als je even geduld hebt: ik moet nog terug. Ik heb iets vergeten.’…

 

… David deed in de auto wat omzichtige pogingen om te informeren of ik problemen met eten had, maar daar ging ik niet op in. Ook zijn aanbod om de tassen naar mijn kamer te brengen, wimpelde ik af. Op zijn vraag of sommige dingen misschien in de koelkast moesten, gaf ik geen antwoord. Ik ging in mijn eentje naar mijn kamer, borg alles weg en kwam toen tot de conclusie dat ik walgde bij het vooruitzicht chocolade te moeten eten.

Ik keek om me heen, naar de fresia’s die bezig waren dood te gaan, en naar de wereld buiten het raam, waar de ochtend er maar niet in slaagde om licht te worden. Ik hoorde de stilte en besloot dat ik gezelschap wilde.

Ik heb geprobeerd die gedachte te negeren en gewoon een boek te pakken, maar het lukte me niet om me te concentreren. Daarna ben ik naar de bibliotheek gegaan voor een ander boek, maar ik kwam niet verder dan de drempel. De globes in de vitrinekasten, waar ik gewoonlijk eindeloos naar kan kijken, vooral naar de kleine scheepjes die op de zeeën zijn getekend, leken dof en oninteressant. Een boek oppakken was te veel moeite. Ik wilde gezichten zien – of in ieder geval één gezicht.

Ik liep naar de woonkamer van Matthew en Anna. Onderweg hield ik me voor dat ik terug moest gaan naar mijn eigen kamer, dat Gerald misschien in de woonkamer was, of dat Zoë iets zou zeggen dat onschuldig was bedoeld maar me toch raakte, en dat het juiste gezicht zien me ook niet blijer zou maken – en ook niet blijer zou móeten maken. Maar ik liep door, totdat ik bij de deur van de woonkamer stond.

Ik ben echt geen afluisteraar, maar de stem van Matthew was te verhit om naar binnen te kunnen stappen en te hypnotiserend om weg te gaan. ‘Nee,’ hoorde ik hem zeggen, met een kracht waar ik bijna van schrok, ‘ik wil absoluut niet dat je meegaat naar Rendaux. Dat risico nemen we gewoon niet. Ik wil niet dat ik me over jullie drie druk hoef te maken terwijl ik daar ben. We weten nog steeds niet wie de moordenaar is. Richard heeft gebeld. Hij heeft zijn twijfels over Zandra, al zit ze nog vast, en Susanna heeft een alibi: die was op een netwerkborrel.’

‘Jullie drie,’ hoorde ik Anna zeggen. ‘Dat klinkt erg lief. Sorry als ik nu heel soft ben, maar…’ Het werd stil. Ik had de indruk dat Matthew en Anna elkaar kusten, maar ik kan me vergist hebben. Kussen mensen die tien jaar getrouwd zijn elkaar nog, en nemen ze daar zo lang de tijd voor?

‘Jullie drie, ja,’ zei Matthew uiteindelijk. ‘Misschien heeft het paard toch iets met de moord te maken. Misschien is alles wel anders dan we denken. Dus je gaat niet mee.’

‘Hm…’ Weer was er even stilte. ‘Wees alsjeblieft heel voorzichtig, lieveling.’

‘Jij ook, en let op Zoë.’

Matthew was sneller dan ik dacht: hij stond al bij de deur voordat ik kans had om een pas naar achteren te zetten. Hij deed een stap terug toen hij me zag.

‘Marieke. Hallo.’

‘Ga je naar –’

‘Sorry, maar ik heb haast. Anna is binnen; misschien dat je met haar kunt praten?’

Ik pakte hem bij zijn arm. ‘Ga je naar die renstal? Ik…’

Matthew leek niet in de gaten te hebben dat ik hem vastpakte: hij liep door. ‘Tot later, Zandra – Marieke, bedoel ik. Ik heb echt haast.’

Ik deed nog een poging: ‘Je moet niet gaan. Het is gevaarlijk!’

Hij hoorde me niet en verdween in de gang.

Ik weet niet hoe lang ik hem heb staan nakijken. Ook toen ik hem allang niet meer zag, zag ik hem toch. Ik wist dat ik moest ingrijpen, maar zoals zo vaak deed ik niets. Met een roffelend hart liep ik de woonkamer in, waar Anna voor zich uit zat te fronsen en over haar buik streek. Ze deed haar best naar me te glimlachen.

‘Neem plaats, Marieke. Hoe gaat het met je?’

Ik vroeg me af hoe ze zou reageren als ik zei dat ik moe werd van haar lieve stem, of als ik aangaf dat het me onwaarschijnlijk leek dat iemand met haar verleden echt zo blij en vriendelijk was als zij deed voorkomen. ‘Er gebeurt nogal veel.’

Anna grimaste. ‘Die Zandra. Ik had niet verwacht dat zij hier met heimelijke motieven rondliep. En dat was vast precies de bedoeling.’

‘Het ziet ernaar uit dat niemand hier is zoals hij lijkt. Eerst Poppy al… Ik had nooit gedacht dat zij een intrigante was.’

Anna streek weer over haar buik. Haar frons werd dieper. ‘Dat was ze ook niet per se. Niet de hele tijd. Als ik terugdenk aan hoe ze was tijdens haar verblijf hier… Ik denk dat ze aan het denken is gezet over haar leven en over wat ze aan het doen was, en dat ze begon te veranderen. Ik denk dat ze hoopte op een ander bestaan.’

Ik vocht met tranen die ik niet wilde tonen, die ik niet eens wilde erkennen aan mezelf. Ik boog me iets naar voren, om me te verbergen voor Anna en voor alles wat ik voelde.

‘Marieke?’ klonk het. Anna’s stem was zacht en begripvol. Het zou me moeten ergeren, maar op de een of andere stomme manier had het een compleet ander effect. Het was alsof iemand mijn ziel streelde, of dat Poppy naast me kwam zitten, niet stil en angstig maar vrolijk en op haar gemak. Ze leefde weer en was niet naar de Abbey gekomen om een film te vinden. Ze zou bevriend met me raken en ook als ik in Nederland terug was in contact met me blijven, gewoon omdat ze me leuk vond. Ze zou me begrijpen. Ik huilde, een heel klein beetje.

Haastig wreef ik mijn ogen droog. ‘Sorry hoor. Ik weet onderhand niet meer wat ik moet denken. Alles en iedereen is anders dan ze leken, alsof iedereen een tweeling heeft.’

Anna grimaste weer.

‘Sorry,’ zei ik. En toen vroeg ik haastig: ‘Is Lord Northend naar Louis Rendaux?’

Anna grimaste niet meer; ze keek me met open mond aan. ‘Hoe ken jij die naam?’

Ik boog weer wat ineen. ‘Van Susanna. Ik ben bij haar geweest en heb terwijl zij even koffie ging halen op haar laptop gekeken.’

‘Wauw,’ hoorde ik Anna fluisteren. ‘Dat had ik niet achter je gezocht.’

Ik wilde vragen of dat een compliment of een belediging was, maar het was niet het juiste moment. ‘Susanna probeert me ermee te chanteren. Ze heeft er foto’s van, die ze me gestuurd heeft. Ze dreigt ze ook aan Lord Northend te laten zien.’

‘Matthew, Marieke. En ik denk dat hij je zou feliciteren met je actie.’

‘Ze stond gisteren in mijn slaapkamer.’

‘Wát?’ riep Anna.

‘Ze wilde dat ik voor haar zou spioneren. Maar daar gaat het nu niet om. Susanna had aantekeningen over Louis Rendaux op haar laptop staan. En ze had iets geschreven waar ik nogal van schrok. Ik wilde het net tegen Matthew zeggen, maar hij had haast. Onderaan stond een vraag: “Handel in vuurwapens?”’

‘Wat?’ gilde Anna. ‘Wát?’…

 

 

© Els van Weijen

One thought on “Hoofdstuk Tweeëntwintig

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *