Hoofdstuk Twintig – Goed gedaan

0KWG5MAFDG

In juli zaten Brigitte en ik weer eens als vanouds achter Skype. Ik schrok toen ik haar zag: haar wangen waren hol en vol schaduwen. Haar ogen waren zo donker dat ze me aan Eve deden denken. ‘Hé,’ zei ik, ‘hoe gaat het?’

‘Zo’n vraag is een klassieke afleidingsmanoeuvre om niet over jezelf te hoeven praten.’ Brigitte veegde vettige lokken haar uit haar gezicht, met trage gebaren, alsof ze verdovende middelen slikte. ‘Daar trap ik niet in. Ik heb een boek gelezen over mensen in de rouw. Het is niet zomaar over. Praat over je verdriet – ik luister.’

‘Je hebt een boek gelezen over mensen in de rouw? Wat lief.’

Brigitte huiverde. ‘Niet te hard zeggen: het is slecht voor mijn image en je weet nooit wie er meeluistert. Maar ik leef met je mee en zo. Dus hoe gaat het met jou?’

‘Het gaat goed. Ik heb…’ Ik had Brigitte nog steeds niet verteld hoe God mijn leven had veranderd. Ik werd altijd wat nerveus bij het vooruitzicht. ‘Ik ga tegenwoordig weer naar de kerk,’ zei ik snel. ‘Daar heb ik veel baat bij. De familieleden van Thomas zijn allemaal christenen. Ik –’

‘En ze verwachten dat jij met ze meegaat? Belachelijk! Je moet ze duidelijk –’

‘Nee, nee, ik ga mee omdat ik zelf wil. Ik ben weer in God gaan geloven, Brigitte. Als ze dat van tevoren tegen me hadden gezegd, zou ik ze voor gek hebben verklaard, maar –’

‘Daar hadden ze het in het boek niet over, dat je religieus kunt worden.’ Brigitte staarde me aan of ze oprecht geschokt was. ‘Bizar, Caroline – bizar. Nou ja, ik snap het wel. Als je verdriet hebt, grijp je je ergens aan vast. Toen ik Vincent net had verloren, hadden ze me kunnen meeslepen naar welke sekte dan ook. Ik weet nog dat er Jehova’s Getuigen aan de deur stonden en dat ik ze heb binnengelaten, gewoon om tegen iemand te kunnen praten.’

‘Volgens mij zijn de Jehova’s Getuigen echt een sekte, maar daar heb ik verder geen verstand van. God is voor mij niet een soort troost voor Thomas. Soms wel, maar ten diepste gaat het om wat anders. God is echt voor me geworden. Door Hem –’

‘Echt geworden.’ Brigitte rolde met haar ogen. ‘Dat kan niet, want Hij is niet echt.’

‘Dat is jouw mening,’ bromde ik.

‘Ja, en de mening van de rest van de denkende wereld. Lieve help, je mist mijn goede invloed; ik merk het aan alles. Dat komt eigenlijk goed uit, want ik mis jou, hoewel ik dat natuurlijk niet wil toegeven. Wanneer kom je eindelijk naar huis?’

Ik haalde mijn schouders op. ‘Dat weet ik niet. Op een gegeven moment zullen ze mijn visum wel niet meer kunnen verlengen.’

‘Als het beter met je gaat kun je nu toch terugkomen? Ik mis je echt heel erg. Ik ga het niet nog een keer zeggen, hoor; dan kan ik mezelf nooit meer serieus nemen. Maar het is dus zo. Toen de dokter me antidepressiva wilde voorschrijven, zei ik dat ik beter jou kon hebben. Misschien vergoedt mijn zorgverzekeraar de reis wel als je voor mij terug naar huis komt.’ Brigitte grinnikte.

‘De dokter wil dat je antidepressiva gebruikt?’

‘Kwakzalver. Hij krijgt waarschijnlijk provisie op die pilletjes. Ik heb ze niet nodig. De zomer begint hier eindelijk een beetje door te zetten. Als de zon nog eens gaat schijnen, word ik vanzelf helemaal de oude.’

‘Gaat het wel goed met je? Je ziet zo bleek.’

‘Omdat de zomer dus net doet alsof het winter is. Maar wacht maar af: voor je het weet ligt er bij jou sneeuw en ben ik bruin. Dan kom je misschien nog eens terug!’

‘In Takapuna sneeuwt het volgens mij nooit. Maar over die depressie: hoe –’

‘Ik heb geen depressie – depressies zijn voor zielige figuren die het leven niet aankunnen. Maar ik wil best doen of het heel slecht met me gaat, als dat indruk maakt.’ Ze liet haar lippen hangen en tuurde met lege ogen de webcam in. ‘Voel je de aandrang om naar huis te komen al groeien?’

‘Ik geloof het niet,’ zei ik. ‘Sorry.’

Pas toen ik Brigitte weer geschokt zag kijken, realiseerde ik me dat ik de woorden had uitgesproken alsof ik ze meende.

 

De volgende dag liep ik langs een leeg strand, op zoek naar inspiratie voor het laatste hoofdstuk van mijn nog steeds naamloze roman. Een harde, koude wind die zand in mijn ogen blies herinnerde me eraan dat het inderdaad winter was. Ik vond het bijna ongelooflijk er niet meer seizoenen nodig waren geweest om het verhaal in mijn hoofd op papier te krijgen. Na de nacht van de storm had er constant een bries in mijn rug gewaaid en was schrijven zelden lastig geweest. Pas nu ik aan het eind kwam, wist ik niet zo goed meer wat ik aan moest met Sarah. Ze had haar leven op orde. Dat was leuk voor haar, maar niet erg praktisch voor een spetterende finale.

Toen ik terugkeerde bij de het grote huis kwam Sophie in de tuin naar me toe rennen. ‘Je hebt bezoek,’ riep ze. ‘Die meneer heet Steve en is helemaal uit Engeland gekomen. Hij zegt dat hij jou heel goed kent. Kent hij oom Thomas ook?’

Dat was een belangwekkende vraag, waar ik Sophie geen antwoord op gaf. Ik liep door, oefende mijn meest ontspannen glimlach en toonde die aan mijn bezoeker toen ik de deur naar de voorkamer achter me sloot, net voordat Sophie achter me aan wilde lopen. ‘Dat is niet lief,’ hoorde ik haar roepen – ik draaide de deur op slot.

‘Hoi Caroline.’ Steve stond op en boog zich naar me toe voor een kus.

Ik deed een stap naar achteren en schudde hem de hand. ‘Wat een verrassing je hier te zien.’

Hij grinnikte. ‘Gelijk op een voorzichtige afstand. Dat had ik kunnen verwachten.’ Steve zag er gezond uit. Hij was bruin, zijn gezicht was voller geworden en zijn ogen waren kalm. ‘Ik ben blij dat we elkaar eindelijk weer ontmoeten,’ beweerde hij. ‘Het is veel te lang geleden. Het spijt me dat ik er niet eerder voor je was.’

Ik ging zitten. ‘Dat is misschien maar beter. Je zou het lastig gevonden hebben om net te doen of je medelijden met me had.’

Steve pakte een doosje uit een linnen tas en schoof het over tafel. ‘Bonbons. Voor jou. Ik weet pas sinds een maand wat er gebeurd is; anders was ik eerder naar je toe gekomen. Ik heb lang in de Verenigde Staten gezeten en alles vermeden dat op een krant, internet of tv leek. En nu wil jij natuurlijk opmerken dat dat een nogal vreemde houding is voor een journalist. Ik moest in het reine komen met mezelf, Caroline. Vorige maand ben ik teruggegaan naar Londen. Ik vind het erg dat je zo veel verdriet te verduren hebt gekregen. Dat meen ik echt. Ik weet hoe je je voelt.’

Ik zuchtte. ‘Zoals altijd denk je nogal veel over me te weten.’

‘Ik wil weten of je met me uitgaat. Wat het antwoord op die vraag wordt kan ik niet inschatten. Ik hoop dat je ja zegt. Ik geef om je. In alle ernst.’

‘Ik hou van Thomas.’

Steve schoof de chocolade wat dichter naar me toe. ‘Hij is dood.’

‘Daar hoef je me echt niet aan te herinneren – dat vergeet ik geen moment.’

‘Natuurlijk. Sorry. Ik hou – zoals zo vaak – niet genoeg rekening met je gevoelens. Maar dat gaat veranderen. Ik wil er voor je zijn, echt voor je zijn.’

‘Steve, het lijkt me niet mogelijk dat –’

‘Altijd als we elkaar ontmoeten worden we beïnvloed door Belinda of Garland. Als zij niet tussen ons in hadden gestaan, waren we goede vrienden geworden; daar ben ik van overtuigd. Kijk niet zo kritisch, Caroline; dat past niet bij je. Ga met me uit eten. We vergeten het verleden en gaan het samen naar ons zin hebben.’

‘We vergeten het verleden? Is dat mogelijk?’

‘Doe niet zo negatief – dat past ook niet bij je. Laten we het gewoon proberen.’

Ik weet nog steeds niet waarom ik ja zei.

 

We spraken af voor de volgende avond. Steve zou me komen ophalen. Zodra ik klaar was met mijn kleding en mijn make-up liep ik naar de voorkamer, zodat ik hem kon zien verschijnen en het huis uit zou zijn voordat hij kon aanbellen en familieleden zou spreken. Eliza had de dag ervoor weinig over hem gezegd. Toen ze me na zijn vertrek vragend aankeek, had ik alleen verteld dat hij een oude kennis was. Ik gaf geen details over waar ik Steve precies van kende. Ik ging ervan uit dat hij zijn naam had genoemd toen hij aan de deur verscheen, maar Eliza leek geen link te leggen naar Thomas’ overleden PA. Dat wilde ik graag zo houden.

Het lukte niet om tot mijn vertrek alle lastige vragen te vermijden. Michael kwam naast me staan. ‘Waarom ga jij zonder ons naar een restaurant?’ wilde hij weten.

‘Die meneer heeft alleen mij uitgenodigd.’

Michael bekeek me. ‘Jij hebt anders nooit lippenstift op.’

‘Soms wel.’

‘Wij vinden het niet leuk dat jij weggaat. Sophie en ik hebben een nieuw spel bedacht, met kaarten. Het is heel moeilijk. Wij willen het jou leren.’

‘Straks. Morgen. Ik ga eerst eten en jij moet zo naar bed.’

‘Vind jij die meneer leuk?’

Ik haalde mijn schouders op. Toen ik een auto de oprit zag opdraaien, gaf ik Michael een snelle kus en liep weg.

In de auto nam Steve de tijd om me te bekijken. ‘Je ziet er prachtig uit. Nog mooier dan vroeger.’

Ik schoof een hand door mijn haar. ‘Dank je. Zullen we nu gaan?’

‘Maak ik je verlegen? Ik meen het: ik vind je echt heel mooi, Caroline.’

‘Steve…’

Hij lachte. ‘Oké, ik zal geduld hebben. Ik hoop dat je me later zult leren geloven. Daar ga ik mijn best voor doen.’

We reden naar het centrum van Auckland en kwamen terecht in een restaurant waar gedanst werd. De muziek van de live brassband zorgde ervoor dat ik me meer op mijn gemak voelde. Misschien hielp de alcohol ook. Sinds die avond met Jef Callegari had ik nooit meer gedronken, maar toen de serveerster aan onze tafel verscheen vroeg ik volautomatisch om een glas wijn. Na de eerste slok was ik ervan overtuigd dat ik de avond aan zou kunnen.

Tijdens het diner vertelde Steve anekdotes over avonturen die hij had meegemaakt te midden van oorlogen en conflicten en slaagde hij erin die amusant te laten klinken. Geen enkele keer noemde hij Thomas of Belinda en dat voelde niet eens onnatuurlijk. Na het diner dansten we. Het restaurant richtte zich op een ouder publiek, dat stijldansen in ere hield. Daar had ik weinig ervaring mee, maar ik was niet nerveus. Ik voelde me dromerig, alsof Thomas bij me was en we leefden in de tijd dat alles goed was, in de lome zomer toen de impasse voorbij was en 7 oktober nog ver weg. Steve zweeg, wat hielp om de betovering in stand te houden. Hij begon pas weer te praten toen we terug waren bij onze tafel. Hij vroeg me wat ik vond van Nieuw-Zeeland.

‘Het is een leuke mengeling van Azië en Europa. Het levensritme is rustiger dan in Engeland of Nederland; dat spreekt me aan. Maar verder denk ik dat ik niet genoeg van Nieuw-Zeeland weet om een heel gefundeerde mening te hebben.’

‘Je weet er niet genoeg van? Je woont hier al maanden.’

‘Het grootste gedeelte van de tijd was ik niet geïnteresseerd in het land.’

‘Vanwege… je verlies.’

Ik ging rechter zitten. ‘Ja. Vanwege Thomas.’

Steve las mijn gezicht zoals hij een memo zou bestuderen met een complexe inhoud: langzaam en secuur. ‘Hoe ga je om met het verdriet?’

‘Het gaat goed. Soms is de wetenschap dat hij dood is overweldigend, soms onwerkelijk, maar het lukt me om… mijn leven weer op te bouwen.’ Zodra ik dat laatste stuk van mijn zin uitsprak, had het idee dat ik een fout maakte. Steves blik werd alerter, alsof ik iets verraden had dat ik eigenlijk geheim wilde houden en hem zo de kans gaf ook de rest van mijn geheimen te ontdekken.

‘Ik hoorde dat er op zijn sterfdag tv-opnames van hem zijn gemaakt.’

‘Ja. Een camerateam zou hem de hele dag volgen. Het was de bedoeling dat ze ook meegingen in de helikopter, maar daar zag Thomas op het laatste moment van af. Ze mogen hem dankbaar zijn.’

‘Een camerateam volgde hem? Op zijn eigen verzoek?’

‘Hij ging journalisten niet uit de weg, als je dat soms denkt – hij had niets te verbergen. Het was een soort cadeau voor mij, voor ons aanstaande huwelijk.’

‘Jullie wilden trouwen?’ Steve zag er nog steeds uit als een waakzame journalist, maar toen hij zijn wijnglas neerzette deed hij dat met iets te veel kracht: ik zag de vloeistof opspatten. Misschien omdat ik gedronken had trok de beweging mijn aandacht compleet naar zich toe. De golven in het glas leken eindeloos lang hun vorm te behouden, goudkleurig en glinsterend in het licht van kaarsen en lampen, vol geheime betekenis. Het kostte me moeite om mijn aandacht weer op Steve te richten.

‘Wist je dat niet?’

‘Het spijt me voor je, Caroline.’

‘Was je blij toen je hoorde dat hij dood was?’

Steve nam me nog langduriger op dan daarvoor – hij las nu de pagina’s van een uitgebreid rapport. ‘Ik respecteer je te veel om je voor te liegen. Ja, ik was blij. Hij heeft mijn vrouw gedood.’

‘Dat heeft hij helemaal niet.’

Steve glimlachte. ‘Ik snap dat jij een andere mening hebt. Je verdriet is nog redelijk pril, hoewel je er een stuk beter uitziet dan ik in het eerste jaar na Belinda’s dood.’

‘Jouw verdachtmakingen en het feit dat je me naar Nederland volgde, kwamen tussen Thomas en mij in te staan. Het heeft ons weken – maanden – gekost om dat op te lossen. Daarna waren er nog maar een paar maanden over. Dat neem ik je heel erg kwalijk.’

Ik had krachtig en scherp willen klinken, maar Steve bleef glimlachen, alsof ik hem vertelde wat de kinderen die dag hadden uitgehaald. ‘Als jullie allebei geloofd hadden in zijn onschuld, zou het zo lang niet geduurd hebben.’ Hij legde een hand op de mijne. ‘Laten we ergens anders over praten. Ik wil jouw pijn respecteren en niet tegen je ingaan.’

Ergens vond ik dat hij nogal psychologisch klonk, maar het zou onaardig zijn om dat te zeggen. Ik haalde diep adem en glimlachte naar hem. De rest van de avond waren er geen wanklanken. We lachten en praatten en ontspanden weer. Bij ons afscheid nam Steve mijn hoofd tussen zijn handen. Terwijl hij in mijn ogen staarde, was ik me er niet voor het eerst van bewust wat een mooie kleur blauw de zijne hadden.

‘We moeten dit nog eens doen,’ zei hij. ‘Het was goed.’

‘Ja. De volgende keer gaan we naar het strand.’

‘Goed idee.’ Toen kuste hij me, heel zacht, en ik vond het fijn.

 

De volgende dag staarde ik ambitieloos naar mijn manuscript. Ik had nog steeds geen idee wat er met Sarah moest gebeuren voordat ik haar met rust kon laten. Mijn gedachten hielden zich meer bezig met de vraag waarom ik had voorgesteld om naar het strand te gaan – en waarom ik ermee akkoord was gegaan om gelijk de dag na ons diner af te spreken.

Zodra ik Steves auto aan zag komen ging ik naar buiten. Een klein stukje voorbij het grote huis liepen we het strand op. Het was er weer koud. We wandelden zonder te praten. Ik wist niet wat ik moest zeggen, en Steve bleef zijn keel maar schrapen.

‘Ik vond de manier waarop onze avond eindigde heel aangenaam,’ zei hij uiteindelijk.

‘Oh.’ Ik hield stil en keek uit over de Golf van Hauraki, in de richting van het vulkanische eiland Rangitoto.

Hij lachte. ‘Ga je weer afstandelijk zijn? Ik hoop van niet. Je lippen waren zacht toen je me kuste. Dat leek een hoopvol begin.’

Ik wilde weer wegkijken, maar Steve ging voor me staan.

‘Caroline, ik ben helemaal naar Nieuw-Zeeland gekomen om met jou te praten. Wil je op zijn minst terugpraten?’

‘Ik kan niet vergeten wat Thomas van je vond. En vertel me niet nog een keer dat Thomas dood is. Het maakt geen verschil.’

‘Je kunt niet de rest van je leven door hem laten bepalen.’

‘Dat wil ik ook niet, maar hij zal altijd een deel van me blijven. Als ik met jou…’

‘Als ik met jou…?’ vroeg Steve, maar ik maakte de zin niet af. Steve legde zijn handen op mijn schouders. ‘Je kwelt me. Je geeft me hoop, maar je maakt me ook bang dat je me altijd op een afstand zult houden. Dat deed Belinda ook toen ze voor Garland viel. Ze was de eerste vrouw van wie ik hield, Caroline. Toen ze me vertelde dat ze verliefd was op een ander, was het of de grond onder mijn voeten drijfzand werd. In de tijd dat onze relatie nieuw en overweldigend was, hadden we gelachen om het idee dat we gevoelens voor een ander konden krijgen. We dachten dat we volwassen en wereldwijs waren; we zeiden dat het kon gebeuren, maar dat het iets biologisch en tijdelijks zou zijn, dat onze geestelijke band onbreekbaar was. Die pubergedachten herken jij wel, hè? Dat soort dingen heb jij vast ook geloofd toen Garland in je leven kwam. Nou, in werkelijkheid bestond ik niet meer toen ze voor Garland viel. Ik heb haar erom gehaat. Dat heb ik nooit eerder toegegeven, maar het is zo. En ik verwelkomde de haat. Zolang ik haar haatte bleef ze midden in mijn gedachten staan, en dat was precies wat ik wilde. Ze mocht niet bij me weggaan. Nu pas geloof ik dat ik haar los kan laten. Nu pas wil ik verder met mijn eigen leven.’ Hij streelde de contouren van mijn sleutelbeen en keek me weer aan. ‘Met jou. Dat wil je natuurlijk nog steeds niet geloven, maar het is echt zo. Jij bent mijn droom.’

Ik maakte me los. ‘Alleen haat je Thomas nog steeds. Hem heb je niet losgelaten.’

Hij fronste, alsof hij niet begreep waar ik heen wilde met die opmerking. ‘Haat is een sterk woord. Ik ben gewoon realistisch. Het feit dat ik Belinda’s dood nu accepteer, betekent niet dat ik vergeten ben dat hij voorkomen had kunnen worden. Ik zal nooit met warme gevoelens aan Garland terugdenken.’

‘Thomas – zo noem ik hem: Thomas. Niet Garland. Thomas was míjn hele bestaan. Dat was misschien niet gezond, maar het was wel zo. Ik wil ook doorgaan met mijn leven, maar Thomas is een stuk korter dood dan Belinda. Het is te vroeg om te vergeten wat jij gedaan hebt. Je hebt onze relatie geprobeerd kapot te maken. En Thomas is niet verantwoordelijk voor Belinda’s zelfmoord. Echt niet. Als jij daar anders over denkt, kunnen we beter gelijk afscheid nemen.’

‘Dat is niet eerlijk, Caroline. Je probeert mijn mening te manipuleren. Laten we proberen het met elkaar oneens te zijn zonder dat jij gelijk met dreigementen komt.’

‘Er zijn zo veel dingen niet eerlijk.’ Ik draaide me om en wilde weglopen.

Steve trok me terug. ‘Mag ik niet gewoon om je geven? Wil je per se hard en afstandelijk zijn? Wil je liever verdriet hebben dan liefde toelaten?’

Het was moeilijk om antwoorden te geven. Ik rook Steves aftershave en die mannelijke geur maakte rare verlangens in me wakker. Even twijfelde ik; toen stapte ik dichter naar hem toe. Heel voorzichtig legde ik mijn hoofd tegen zijn borst. Ik vertelde mezelf dat wat ik voelde biologie was, precies zoals Belinda en Steve hadden gedacht. Ik vertelde mezelf dat ik veel te lang niet aangeraakt was door een man, maar ik ervoer een rust en een onrust waar ik allebei naar verlangde. Toen zag ik Thomas naar me kijken zoals hij had gedaan op die avond in Nederland, en deed een stap bij Steve vandaan. ‘Ik wil naar huis.’

‘Dat wil je helemaal niet. Je rent voor jezelf weg. Doe jezelf dit niet aan. Wees gelukkig met mij.’ Steve trok me weer tegen zich aan en kuste me – kort, want ik trok me direct los. Niettemin bleef hij glimlachen. ‘Je doet me pijn en je maakt me blij. Pijn omdat ik je dicht bij me wil hebben, en blij omdat ik zie dat je ook dicht bij mij wil zijn. En ik snap je gemengde gevoelens. Uit ze maar. Dat zal onze relatie ten goede komen.’

Opeens was ik boos. ‘Je moet er mee ophouden om net te doen alsof je weet wat er in me omgaat, om nog maar te zwijgen over het feit dat jij een relatie tussen ons veronderstelt die er niet –’

Hij hief zijn handen op. ‘Laten we teruggaan. Deze discussie leidt nergens toe. Je bent emotioneel. Dat begrijp ik. Kom eerst maar tot rust; dan praten we later verder.’

De conclusies die hij trok en de neerbuigendheid die ik in zijn stem dacht te horen, maakten me nog bozer, maar als ik dat uitte zou hij weer vriendelijk zijn. Ik zweeg en we liepen terug. Bij het grote huis boog Steve zich naar me toe. Ik deed een stap bij hem vandaan. ‘Tot ziens, Steve.’

In de twee dagen die volgden schreef ik. Ik dacht te weten hoe ik mijn boek kon laten eindigen. Steve nam geen contact met me op en daar werd ik steeds blijer mee.

Op de derde dag belde hij. Hij kwam gelijk ter zake: ‘Caroline, ik moet mijn excuses aanbieden: ik heb me slecht gedragen.’

‘Dat viel wel mee. We hebben allebei gezegd wat we vonden en dat was zinnig. Een mooie afsluiting. Wanneer ga je terug naar Engeland?’

‘Ik wil het goedmaken. Laten we nog één keer praten. Ik neem je mee naar hetzelfde restaurant als de vorige keer. Als Belinda en Thomas niet gestorven waren, hadden we goede vrienden kunnen worden. Laten we –’

‘De afgelopen dagen wekte je niet de indruk dat het je om vriendschap te doen was. En als Thomas en Belinda niet waren gestorven, hadden wij nu allebei een partner en was Belinda nog steeds Thomas’ ontslagen PA. Dan hadden we niets met elkaar te maken gehad.’

Hij lachte. ‘Dan moeten we zeker gebruik maken van deze kans.’

‘Ik geloof niet dat ik je begrijp.’

‘Het was niet de bedoeling dat we elkaar zouden leren kennen, maar dat is toch gebeurd. Het lot heeft ingegrepen. Dat is fantastisch, of niet soms?’

‘“Fantastisch” is niet het eerste woord dat bij me opkomt. En ik geloof niet in het lot.’

Hij grinnikte. ‘Je bent niet overtuigend als je cynisch doet. Gun me nog één kans om van je gezelschap te genieten. Ik beloof je dat je het niet zult betreuren.’

Daar was niet zo zeker van, maar ik stemde toe. Toen ik daarna met mijn boek verderging, wist ik echt hoe het zou eindigen. Ik kreeg inspiratie die bijna beangstigend was.

 

Het eerste wat me opviel toen Steve me de volgende dag ophaalde, was zijn glimlach. Die was breder en stralender dan ooit, maar niet ontspannen meer. ‘Het wordt gezellig,’ zei hij. Ik bedacht me dat mensen die dat zeiden meestal bang waren dat het níet gezellig werd.

Steve leek echter gelijk te krijgen. Ik was van plan geweest om me niet te laten charmeren, maar het diner was nog beter dan de keer ervoor en Steves stem was als strelende handen op mijn huid. We dronken cocktails en ik wist weer hoe lekker ik die vond. Daarna dansten we. Opnieuw stelde ik vast dat Steve dat goed kon.

En daarna… daarna wordt het allemaal wat vaag. We praatten, maar ik weet niet meer waarover – het gesprek was waarschijnlijk minder diepgaand dan ik op dat moment dacht. Ik werd ook wat afgeleid door een vrouw aan een tafel vlak bij ons, die de lach van een hyena had. Steve stelde voor dat we naar buiten gingen, om te wandelen. Ik ging akkoord, maar het bleek nogal koud te zijn. Ik voelde ook hoeveel ik gedronken had. Toen ik wankelde ondersteunde Steve me, richting zijn hotel. We… nou ja, we belandden in zijn kamer.

Daar dronken we nog meer. Steve lag op bed met een whisky in zijn hand. Ik zat op een stoel, maar Steve zei dat die stoel hard en oncomfortabel was; hij klopte op de matras. Ik kwam bij hem. Eerst zat ik; toen strekte ik me naast hem uit. Hij zette zijn glas weg en kuste me. Hij opende mijn jurk, raakte me aan. Dat voelde al als een verlossing, en toch ook weer niet: ik wilde meer.

Of ik dacht dat ik dat wilde. Iets in mijn verdoofde hoofd begon te protesteren. Denkt een mens echt aan een preek op zo’n moment? Waarschijnlijk niet, maar toch wist ik weer wat Lawrence Shultz had gezegd over de geestelijke band die ontstond tussen bedpartners. Opeens waren de handen van Steve niet meer opwindend – ze waren ongemakkelijk. Ze waren fout. Ik probeerde Steve weg te duwen. Hij lachte om mijn pogingen.

‘Kom, schat, je weet dat je dit wilt, net zo graag als ik het wil. Geef me de kans je te laten zien hoe heerlijk we het zullen hebben. Eindelijk zijn we samen.’ Zijn handen werden doelbewuster, probeerden me ervan te overtuigen hoe graag ik aangeraakt wilde worden.

‘Nee. Laat me los, Steve. Thomas… Ik kan dit Thomas niet aandoen.’ Toen huilde ik, omdat ik eerlijk moest zijn. ‘Ik kan dit mezelf niet aandoen.’

Steve omhelsde me, drukte zijn hele lichaam tegen me aan. ‘Laat hem los. Sta niet toe dat hij de rest van je leven domineert – van ons leven domineert.’ Weer streelde hij me, maar de opwinding kwam niet terug.

Ik bevrijdde mezelf, sprong wankelend van het bed en greep mijn jurk. ‘“Ons leven” bestaat niet. Sorry, ik had het eerder moeten begrijpen.’

Steve stond ook op. Hij ging voor me staan. ‘Ga niet weg. Geef ons een kans.’

Ik antwoordde niet en concentreerde me op me aankleden, wat moeilijk genoeg was. De armsgaten van mijn jurk vinden was al complex, tot ik me realiseerde dat ik mijn jurk achterstevoren wilde aandoen. Terwijl ik hem omdraaide legde Steve zijn hand op mijn arm, en toen op mijn borst. Ik schudde hem af en probeerde mijn rits dicht te krijgen, die vast zat.

‘Caroline… Alsjeblieft, laat me niet alleen. Ik hou van je, zoals ik nooit meer van iemand zal kunnen houden.’ Er klonk wanhoop in zijn stem, maar ik wist dat ik een dwaas zou zijn als ik nu nog van mening veranderde.

‘Het spijt me. Wij horen niet bij elkaar. Het gaat niet alleen om vanavond. Het…’ Het lukte me niet om uit te leggen dat ik wist dat we echt niet bij elkaar pasten, en dat ik niet het risico wilde lopen dat er toch een band tussen ons ontstond. Toen realiseerde ik me hoe betekenisvol het was dat Steve nadat hij in Nederland een verwijdering tot stand had gebracht tussen Thomas en mij, nooit meer iets van zich had laten horen. Die man die zogenaamd van me hield of mijn lichaam wilde, wilde eigenlijk heel wat anders.

‘Het gaat je om Thomas,’ zei hij.

Ik schudde mijn hoofd. Ik was te dronken en te emotioneel om uit te kunnen leggen dat het hém om Thomas ging. Steve draaide zich om en sloeg met zijn vuist tegen een muur.

‘Thomas Garland, ik vervloek je! Ik háát je. Jij bepaalt nog steeds mijn leven.’

Ik vertrok.

 

Buiten het hotel hield ik stil, dizzy van de drank en de emoties. Ik bedacht me dat ik een taxi moest nemen, maar het voelde onveilig om bij een vreemde in de auto te zitten. Ik belde Eliza. Het duurde even voordat ik haar uitgelegd kreeg dat ik een lift nodig had. Toen ze vroeg wat er aan de hand was, zat mijn tong me in de weg. ‘Ik heb gedronken,’ bracht ik uit. ‘En bijna… Steve… hij is de man van de PA… Hij is… de man van Belinda. Je weet wel… zelfmoord. Hij… ik had bijna… domme dingen gedaan.’

Het bleef even stil. ‘Ik kom eraan. Waar ben je?’

Ik legde het uit, hing op en probeerde rechtop te blijven staan terwijl er mensen voorbij liepen. Een clubje mannen struinde langs en iemand floot naar me. ‘Ga je mee, schat?’ riep hij. Ik keek weg en toen had hij andere benamingen voor me. Doodstil luisterde ik naar ze. Ik was het met de man eens. Ik was een christen, een christen die al haar principes had willen vergeten, die haar geliefde had willen vergeten. Toen verdwenen de mannen uit het zicht en boog ik mijn hoofd. Hoe dronken ik ook was, ik bad om vergeving. Daarna probeerde ik niet te hard te huilen. Ik weet niet precies waarom. Het ging niet alleen om wat ik had gedaan en bijna had gedaan, maar ook om wat ik allemaal had gewenst.

Ik was blij toen ik Eliza zag. Eenmaal in de auto probeerde ik weer te praten, maar dat lukte steeds minder goed.

‘Doe maar rustig aan,’ bromde Eliza. ‘We hebben het er morgen wel over.’

Maar ik deed nog een poging: ‘Het was stom van me. Stom, Eliza. Weet ik wel. Uitgaan mag, maar niet met…’

‘Je had me eerder moeten vertellen wie hij was, Caro.’

‘Weet ik. Spijt me.’ Ik kreunde. ‘Ik wil niet meer drinken. En ik wil niet meer op stap gaan met Steve. Nooit meer.’

Opeens lachte Eliza. Op dat moment begreep ik niet zo goed waarom.

Thuis ondersteunde ze me richting mijn kamer. Ze bood aan om me te helpen met uitkleden, maar dat zou te gênant zijn geweest. Ik slaagde erin me zelf weer uit mijn jurk te wringen en viel op bed. Zodra ik mijn ogen dichtdeed, dacht ik dat ik op een schip was. Steve omklemde de mast en snikte woest. “Ik haat je! Ik haat je!” Toen verdween het schip. Het laatste wat ik zag voordat ik in slaap viel was Thomas, die zich over me heen boog en naar me glimlachte, zoals alleen hij het kon. “Goed gedaan,” zei hij.

 

 

© Els van Weijen

 

4 thoughts on “Hoofdstuk Twintig – Goed gedaan

  1. Inderdaad goed gedaan Caroline, je hebt de kracht en het geloof in God gevonden.
    Deze Seve is een egocentrische man die zijn eigen wil wil doordrijven.

  2. Eindelijk…………. vanaf hoofdstuk in 1 streep door gelezen. Misschien had ik nog eventjes moeten wachten. Zodat ik nog verder had kunnen lezen. Phhhhhhhhhhhh wat een heerlijk boek om te lezen.
    Meeeeeeeeeeeeeeeeeeeeeeeeeeeeeer

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *