Toen Eliza en ik het vliegveld van Auckland verlieten, stapten we vanuit bijnawinter de bijnazomer in. De zon verblindde mijn ogen; ik voelde hoofdpijn opkomen.
‘Welkom in het land van de lange witte wolk,’ zei Eliza.
‘Waar is die wolk dan?’ vroeg ik. ‘En waar is je familie?’
‘Julie is aan het werk en moeder zorgt voor de kinderen.’
Ik herinnerde me dat Eliza dat al een paar keer eerder had verteld – ik snapte niet waarom mijn geheugen de laatste dagen zo slecht functioneerde. Overigens werkte mijn hoofd nog wel goed genoeg om te beseffen dat Eliza’s woorden geen verklaring waren voor de afwezigheid van Mrs Garland. Het was een doordeweekse dag: de kinderen zaten op school.
We namen een taxi. Om vanaf het vliegveld Takapuna te bereiken, de wijk waar Eliza met haar gezin woonde, moesten we half Auckland doorkruisen, maar toch vormde ik mij nauwelijks een beeld van de stad. Ik was uitgeput en iedere spier van mijn lichaam deed zeer; onderweg naar Takapuna raakte ik ervan overtuigd dat ik in Londen had moeten blijven om daar op Thomas te wachten of ook te sterven.
We arriveerden bij “het grote huis”. Het bleek een villa te zijn die me deed denken aan tv-series die in Hollywood spelen: wit en kolossaal, met veel glas. Achter het huis zag ik een lange houten veranda, met onmiddellijk ertegenaan een zwembad, dat weer werd omsloten door een tuin met palmbomen. Daarachter lagen het strand en de Golf van Hauraki, die ergens overging in de eindeloosheid van de Stille Oceaan. De zee had een lichte tint blauw die ik nooit eerder had gezien. Het was een raar idee dat ik nu in het land was waar de films van The Lord of the Rings waren opgenomen. De tuin deed me in niets aan het boek denken. Hij was veel te tropisch; ik zag geen plekjes waar je je kon verstoppen in de schaduw.
Ik ging mee naar binnen. Al voelde ik me murw, ik was me ervan bewust hoe uitnodigend het huis was: licht en comfortabel, met grote kamers en glanzende houten vloeren. De woonkamer had een muur die helemaal uit glas bestond en uitkeek op de tuin en het strand. Net als in het kantoor van Thomas stonden er houten beelden in huis. Het meubilair was verder eenvoudig en bijna net zo licht als de muren, hoewel op de bank van de woonkamer kleurrijke kussens lagen.
In de keuken nam ik plaats aan de houten tafel. Eliza zette koffie. De zon liet mijn ogen tranen; mijn hoofdpijn werd erger.
Eliza belde haar moeder. ‘Morgen pas?’ hoorde ik haar zeggen. ‘Zo moe zijn we niet… Ik heb de kinderen vreselijk gemist; breng ze alsjeblieft naar huis… Nee, Caroline vindt het ook niet erg… Mam…’ En toen, na een lange stilte: ‘Goed – goed.’ Ze legde neer en zuchtte.
‘Problemen?’
‘Mijn moeder heeft de afgelopen dagen hier voor de kinderen gezorgd, maar nu wil ze dat ze vannacht bij haar blijven slapen, zodat wij rustig kunnen acclimatiseren.’
‘Heb je haar op andere gedachten kunnen brengen?’
‘Jake komt na school naar huis. De tweeling blijft bij haar.’ Eliza fronste, maar zweeg over wat ze vond van het compromis.
Ik zweeg ook, dronk mijn koffie en liet me verblinden door de zon. Uiteindelijk nam Eliza me mee naar mijn kamer. Ik pakte mijn koffer uit en liep doelloos door het huis. Eliza deed de was en haalde de stofzuiger tevoorschijn. Ik vroeg of ik kon helpen, maar ze zei van niet. Ik ging naar de woonkamer en wachtte op iets waar ik geen woorden aan kon geven. Constant had ik het idee dat Thomas niet dood was.
Toen was Jake er opeens. Dralend op de drempel keek hij naar me.
Ik produceerde een glimlach. ‘Hoi Jake. Wat leuk je te zien. Hoe gaat het met je?’
Jake klemde zijn handen om de deurpost. ‘Oom Thomas is echt dood, hè?’ vroeg hij.
‘Ja, ik ben bang van wel.’
Jake aarzelde nog even. Toen liep hij naar me toe en plofte naast me op de bank. ‘Morgen heb ik met school een rugbywedstrijd. Ik ben second row.’
‘Oh. Ik heb nog steeds niet veel verstand van rugby. Ik weet niet wat second row precies inhoudt. Waarschijnlijk dat je vlak achter de spits speelt, maar als je zegt dat het betekent dat je niet vooraan mag zitten op de tribune, geloof ik je ook.’
‘Tante Caro! Ik sta echt bijna vooraan!’
‘Juist… Ik beloof je dat ik alles ga leren over rugby. Misschien ga ik het wel spelen.’
Hij grinnikte. ‘Dat wil ik zien.’
Op dat moment stapte Julie binnen, een aktetas van haar werk nog bungelend aan haar schouder. Ik kwam overeind en glimlachte weer. Julie glimlachte niet. Ze bleef staan waar ze stond en leek magerder en kleiner dan vroeger. ‘Caro – goed je te zien. Dat zeggen mensen als ze elkaar lang niet ontmoet hebben, dus ik zeg het ook maar. Ik weet niet of zulke woorden normaal of gepast zijn als je elkaar in dit soort omstandigheden tegenkomt. Als ik een flater sla: sorry. Wat gaan we nu doen? Elkaar emotioneel omhelzen?’
‘Hoeft niet,’ mompelde ik. “Liever niet zelfs,” zei ik bijna.
‘Huilen dan? Of gaan we elkaar vertellen hoe erg het is wat er met Thomas is gebeurd? Moeten we elkaar uitleggen hoe ellendig we ons voelen?’
‘Nee. Dat hoeft zeker niet. Dat is allemaal allang duidelijk.’
‘Dat is mooi om te weten – dat scheelt een hoop gedoe. Je bent de afgelopen maand trouwens behoorlijk veranderd. Je lijkt wel een spook.’
‘Om eerlijk te zijn: je ziet er zelf ook niet al te florissant uit.’
‘Dank je. Waarom zouden we ook ons best doen om er florissant uit te zien? Hoe we er ook uitzien, het verandert helemaal niets aan ons pestleven.’
‘Precies! Ik had het niet beter kunnen zeggen!’ Ik werd bijna blij van Julies cynisme – het was een stuk beter te verdragen dan troost of leugens dat het allemaal wel goed zou komen. Maar toen rende ze naar me toe en wurgde me haast in een omhelzing.
‘Oh Caro – oh Caro,’ snikte ze. ‘Het is allemaal zo vreselijk!’
Ik legde mijn armen om haar heen en onderging haar emoties zo goed mogelijk.
De volgende morgen huilde ik zelf ook. Het was vroeg; er huisden nog schaduwen in de hoeken van mijn slaapkamer. Zonder medelijden keken ze naar de vrouw die in andere omstandigheden de echtgenote van Thomas Garland zou zijn geweest. Even stond ik de tranen toe – even schokte mijn lichaam. Toen dacht ik aan hoe Eliza me in Londen in de keuken had aangetroffen en dwong ik mezelf rustig te worden.
Ik douchte en boende alle sporen van de tranen weg. Tijdens het aankleden voelde ik me duizelig, maar dat negeerde ik. Het lukte me ook om zonder al te veel moeite mijn kleren aan te trekken over mijn stramme ledematen. Daarna rustte ik uit op de bedrand. Bij het idee dat ik de familie onder ogen moest komen, voelde ik me al moe. Ik wou dat ik mezelf kon opsluiten, zoals Julie en haar moeder in de eerste dagen na Thomas’ dood hadden gedaan. Het was bijna een schrikbeeld dat Michael en Sophie naar huis kwamen.
Ik haalde diep adem en hield mezelf voor dat ik de dag aankon. Er zou niets aan me te zien zijn. Ik wilde geen verlept plantje worden – en trouwens ook geen plant die zich om een ander heen slingert voor steun. Ik zou actief blijven, praten met de familie, hen ondersteunen in hun verdriet, maar ook naar buiten gaan en het nieuwe mooie land ontdekken waar ik me nu bevond. Dat was de enige manier om te overleven. Als ik me op mijn verlies richtte, zou ik verdorren. Toen dacht ik aan Thomas en kreunde ik van een pijn die zelfs de kleinste cel in mijn lichaam leek te verscheuren.
Het was alweer een prachtige dag. De zon verblindde nog steeds mijn ogen. Ik zwaaide Jake uit toen hij naar school ging en Julie toen zij naar haar werk vertrok. Eliza kwam naast me staan. ‘Hoe gaat het?’ vroeg ze. Ik haalde mijn schouders op. ‘Wat eten?’ stelde ze voor. ‘Op je eerste dag hier heb je recht op het lekkerste ontbijt dat ik voor je kan maken.’
‘Misschien later.’ Ik vluchtte naar een plek waar Eliza me niet zou lastigvallen met haar lieve stem en waar ik de zon en de palmbomen niet hoefde te zien. Het hielp niets. In de voorkamer tuurde ik door het raam naar de blauwe lucht en vond hem fel en saai. Privacy was me ook niet lang vergund: ik zag een auto de oprit oprijden. Zodra hij tot stilstand kwam, vlogen de portieren open en renden Sophie en Michael richting het huis. Binnen hoorde ik hun vreugdekreten, gevolgd door de lach van Eliza.
Intussen stapte Eliza’s moeder uit. Ze was een grote, forse vrouw. Haar haren waren grijs, maar ze zag er niet oud uit. Haar rug was recht, haar schouders breed, alsof ze het gewicht van de hele wereld konden dragen. Ik stelde me haar voor als het hoofd van een school, of als directeur van een groot bedrijf.
Haast om haar kleinkinderen naar binnen te volgen had ze niet: ze bleef naast de auto staan en keek met een frons naar de tuin. Ik vroeg me af wat er in haar omging. Verwachtte ze dat Thomas haar kant uit zou komen lopen om haar te begroeten? Een paar minuten lang stond ze compleet bewegingsloos. Toen liep ze naar het huis, met de strakke, regelmatige gang van een beroepsmilitair.
Even later mengde een lage stem zich met het gebabbel van Sophie en Michael. Ik besloot niet naar de familie toe te gaan; ik vond dat Eliza zo lang mogelijk zonder buitenstaanders moest kunnen genieten van haar kinderen. Al snel werd de deur echter opengegooid. Sophie rende op me af alsof ze een race liep, en ik kon niet anders dan mijn armen openen. Ze sprong erin en bleef me maar kussen. Uit mijn ooghoek zag ik Thomas’ moeder binnenkomen, maar haar negeerde ik nog even. Michael had me intussen ook bereikt. Ik zette Sophie neer en boog me naar hem toe voor een kus.
‘Oom Thomas komt nooit meer terug,’ zei hij. ‘Als je dood bent, kan dat niet meer.’
‘Dat klopt.’
‘Als je dood bent ga je naar God. Mama zegt dat het bij God fijner is dan hier. Maar ik vind het niet zo leuk dat oom Thomas dood is. Jij ook niet, hè tante Caro?’
Antwoord geven lukte me niet. Mrs Garland was niet langer te negeren. Eliza stelde me voor en ik schudde haar de hand. Haar ogen waren grijs en doordringend, net als die van Thomas, en ook in haar krachtige kaaklijn herkende ik iets van hem, maar verder waren er weinig gelijkenissen. Geen van beiden zeiden we een woord.
Eliza keek van de één naar de ander. ‘Kom, jongens,’ zei ze tegen de kinderen, ‘wij gaan melk drinken. Wat heerlijk dat jullie een vrije dag hebben en al lekker thuis zijn.’
Sophie pakte haar hand. ‘Mam, waarom gaan mensen dood?’
‘Dat weten we niet zo goed. Soms gebeurt dat gewoon.’
‘Doet God dat? Maakt Hij mensen dood?’
‘Nee, lieverd. Hij wil niet dat mensen doodgaan. Hij wil juist voor mensen zorgen. Soms worden mensen ziek, of er gebeuren ongelukken, zoals bij oom Thomas.’
‘Maar waarom dan?’
De deur viel dicht; ik hoorde het antwoord niet. Ik keek weer naar Mrs Garland, die terugkeek alsof ze Medusa was en me in steen kon veranderen.
‘Laten we gaan zitten, Miss Jacobs.’
Ik zou niet opnieuw zeggen dat ze me Caroline kon noemen. We namen plaats, ik op een bank en Mrs Garland in een hoge stoel tegenover me. Ze staarde weer naar me, met de meest openlijk ontledende blik die ik ooit had ondergaan.
‘U bent niet echt Thomas’ type,’ merkte ze op. Applaus voor Mrs Garland: ze had me in een paar minuten doorzien en wist al hoe ze me kon kwetsen.
‘Vindt u?’
‘Ik dacht dat hij de voorkeur gaf aan smallere, kleinere vrouwen. Blonde vrouwen.’
‘Denkt u dat zijn smaak nog belangrijk is?’
Die vraag leek ze te overpeinzen. ‘Waarschijnlijk niet.’
‘Nee. Thomas komt niet meer terug, zei uw kleinzoon net. Hij is dood, beweren ze. En ook toen hij nog leefde deed zijn vroegere smaak er niet meer toe. Toen hij wilde trouwen, besloot hij dat hij een heel ander type zocht dan een kleine blonde vrouw.’
‘Ik vraag me nog steeds af waarom.’
‘Waarom hij een heel ander type zocht?’
‘Waarom hij met u wilde trouwen.’
Ik zweeg even. Ik was niet boos en ik geloof dat ik ook niet gekwetst was – ik had geen idee meer wat ik voelde. ‘Nederlanders schijnen nogal bot over te komen; ik snap nu waarom Thomas een keer zei dat sommige van zijn familieleden Nederlands hadden kunnen zijn.’
‘Laten we ter zake komen, Miss Jacobs. Ik neem u de toon die u tegen me aansloeg toen u me belde bijzonder kwalijk.’
‘Dat spijt me. Ik deed voor Thomas. Hij zou het vreselijk vinden als u Garland Oil opgegeven had. Hij hield van het bedrijf.’
‘Hij hield van het bedrijf. Zo’n vage kreet uit een in memoriam klinkt u vast prachtig in de oren, maar wat betekent het concreet? Hield hij ervan zo veel mogelijk geld te verdienen? Hield hij van macht? Zijn dat de redenen waarom het bedrijf belangrijk was voor hem? Zijn dat de redenen waarom wij het moeten behouden?’
‘Nee! Natuurlijk niet. Zo was Thomas helemaal niet. Hij –’
‘Houd uw mond, Miss Jacobs. Ik ken mijn zoon veel beter dan u hem kende. Hij is altijd een harde werker geweest die zich maximaal inzette – dat heb ik hem zelf geleerd – maar hij hoorde hier, in Takapuna. Hier had hij iets constructiefs kunnen opbouwen. Hier had hij nog geleefd. Garland Oil heeft hem van me afgenomen. Op de dag dat hij naar Engeland vertrok, wist ik dat het zou gebeuren.’
‘Thomas is voor zijn familie naar Engeland gegaan, om voor u te zorgen.’
‘Onzin. Als we het bedrijf tien jaar geleden hadden verkocht, hadden we de rest van ons leven genoeg geld gehad. Thomas zou iets nieuws hebben kunnen beginnen, hier in Nieuw-Zeeland.’
‘Dan had ik hem nooit ontmoet.’
Mrs Garland snoof. ‘Wat verwacht u dat ik daarop zeg?’
‘Niets.’ Ik voelde me opeens bijna euforisch. ‘Wat ik zei sloeg nergens op: Thomas en ik waren voorbestemd elkaar te ontmoeten. Hij zou een reis naar Europa hebben gemaakt, of ik zou hiernaartoe zijn gekomen voor een vakantie. We zouden ergens dezelfde straat zijn ingeslagen. Dat zou genoeg zijn geweest. We zouden –’
‘Ik had niet verwacht dat Thomas iemand zou kiezen die zo sentimenteel is. Misschien liet hij zich meeslepen door uw gevoel en is hij daarom zo snel met u gaan samenwonen. Het besluit om te trouwen liet langer op zich wachten.’
‘Wat denkt u? Dat zijn gevoelens voor mij niet sterk genoeg waren? Hij hield vanaf het begin van me.’
‘Zo werkt het niet bij mannen, Miss Jacobs. Gewoonlijk zijn zij in andere zaken geïnteresseerd dan in liefde. Als ze die zonder huwelijk kunnen krijgen, hebben ze weinig haast om een kerk of een gemeentehuis op te zoeken.’
‘Ik heb gehoord dat u een christen bent, dat u iedere zondag naar de kerk gaat. Mag u dit soort dingen wel zeggen?’
‘U kunt beter nadenken over wat u zelf mag zeggen. Dat u een affaire met mijn zoon had, betekent nog niet dat u vrijelijk tegen mij tekeer kunt gaan.’
‘Oh, houd toch op, Mrs Garland. U doet alsof u een generaal bent, autoritair en sterk, maar dat bent u niet. Wat dacht u, net op de oprit? Dat Thomas u zou komen begroeten?’
Precies op dat moment rende Sophie vrolijk gillend door de gang. Mrs Garland zweeg en keek me aan met dreiging in haar blik. Even wilde ik het liefst ook wegrennen, maar ik dwong mezelf om rustig terug te kijken. Hoe langer ik dat deed, hoe trager mijn hart ging slaan. Binnenin mij voelde ik een koude, sterke boosheid.
‘U bent nog onaangenamer dan ik al dacht,’ beet Mrs Garland toen het weer stil was.
‘U bent jaloers. Ik hou van Thomas en hij houdt van mij. Dat verdraagt u niet.’
Haar neusvleugels verwijdden zich; haar ogen werden donker, met een gloed erin die me deed denken aan een vulkaan die op het punt van uitbarsten staat. ‘Ik ben geen pathetische moeder die het niet verdraagt dat haar zoon gelukkig is met een vrouw.’
‘Weet u dat wel zeker?’
Ze hijgde naar adem. ‘Nederlanders zijn inderdaad bot. Ik geloof niet dat ik ze aardig vind.’
‘Wees zelf bot, of in ieder geval eerlijk. Dit heeft niets met Nederlanders in het algemeen te maken. U vindt míj niet aardig.’
‘En waarom zou ik? U hebt geen enkele poging gedaan om mij te leren kennen. U hebt me beledigd tijdens ons eerste gesprek. U wilde in Engeland trouwen, hoewel Thomas u ongetwijfeld heeft verteld dat ik nooit voet in dat land zal zetten.’
‘Thomas was degene die in Engeland wilde trouwen; toen ik hoorde hoe lastig u dat vond, heb ik voorgesteld om de bruiloft hier te vieren. Dat wilde hij niet. U weet niet wat het met hem deed dat u niet naar zijn huwelijk wilde komen.’
‘Nogmaals, Miss Jacobs: u kent niet het hele verhaal.’
‘Thomas wel en hij vond dat u moest komen.’
‘Dat heeft hij niet tegen u gezegd.’
‘Jawel hoor. Vindt u het niet triest dat tijdens zijn laatste dagen uw weigering om op zijn bruiloft te komen zo prominent in zijn gedachten was?’
Mrs Garland kwam heel langzaam overeind uit haar stoel. Terwijl ze zich verhief, hield ze haar ogen strak op mij gericht. Ze leek me te hypnotiseren: het lukte me niet om nog ergens anders naar te kijken dan naar haar. Toen boog ze zich naar me toe en kwam zo dichtbij dat ik haar hortende ademhaling over mijn gezicht voelde strijken. Ik week terug – even dacht ik dat ze me zou slaan. Op dat moment verkrampten haar gelaatstrekken en stormde ze de kamer uit. Nog geen minuut later zag ik haar wegrijden.
Ik stond op en merkte dat mijn benen trilden. Toen lachte ik. Ik voelde me licht en vrij. Het leek of de cynische woorden die ik jarenlang niet had uitgesproken maar wel had gedacht, allemaal tegelijk een uitweg hadden gevonden – eindelijk had ik me echt aan cynisme light gewaagd, of aan meer dan dat. Ik had opeens behoefte aan ruimte, aan beweging. Ik overwoog om de tuin in te gaan, of om zelfs naar het strand te lopen en te voelen hoe warm de zee was.
Eliza kwam de kamer in. ‘Waarom is moeder weggegaan? Ze heeft niet eens gedag gezegd.’
Toen ik Eliza’s ernstige gezicht zag, voelde ik me niet meer zo blij. ‘Eh…’
‘Jullie hebben ruzie gemaakt, hè?’
‘Een beetje. Ik geloof niet dat ze me erg aardig vindt.’
Eliza schudde haar hoofd. ‘Ze moet wat minder fel worden. Haar hart is niet sterk.’
‘Haar hart?’
‘Ze heeft al vijf jaar klachten. Eigenlijk heeft ze een operatie nodig, maar die blijft ze maar uitstellen. Ik ben sinds de dood van Thomas constant bang dat haar hart het zal begeven.’
‘Wat erg.’ Ik dacht aan de pijn op Mrs Garlands gezicht en mijn benen begonnen weer te trillen. ‘Misschien kan ik beter naar huis gaan, voordat ik nog meer…’
‘Verkeerde dingen zeg?’ vulde Eliza aan. Ze grinnikte, maar het klonk me aarzelend in de oren. ‘Maak je niet druk: ze kan heus wel wát hebben.’
‘Voordat ik nog meer onheil aanricht, wilde ik zeggen. Serieus, Eliza, ik moet niet te lang –’
‘Moeder zou ook rekening met jou moeten houden. Wat heeft ze allemaal gespuid?’
Antwoord geven bleef me bespaard: vanuit de keuken klonk het geluid van brekend glas en toen Sophie, die riep: ‘Mam, dat deed ik niet maar Michael.’
Eliza holde weg. Ik sloop naar mijn kamer en vroeg me de rest van de dag af wat Thomas gevonden zou hebben van mijn conflict met zijn moeder.
Het diner was erg stil die avond. De kinderen zeiden af en toe wel wat, maar de volwassenen zwegen meestal. Na het eten keken we gezamenlijk tv, al eveneens zonder veel te zeggen. Pas rond acht uur werd de stilte verbroken, toen de telefoon van Julie begon te rinkelen. Hij lag op tafel. Julie boog zich ernaartoe, fronste en liet hem op zijn plek liggen. Dat was niet slim: Michael greep hem. ‘Niet doen,’ siste Julie, maar Michael nam al op.
‘Hallo!’ riep hij. ‘Met wie spreek ik?’ Het antwoord dat hij kreeg, deed hem grijnzen. ‘Hoi Alfred. Ik heb jou al heel lang niet gezien.’ Toen keek hij naar Julie. ‘Het is Alfred,’ meldde hij, op een samenzweerderige fluistertoon.
Julie staarde naar de tv. ‘Zeg maar dat ik er niet ben.’
‘Dat gelooft hij nooit. Hij kan mij met jou horen praten.’
‘Ik wil niet met hem praten. Leg maar neer.’
‘Waarom wil je niet met hem praten?’
‘Michael, leg nou gewoon neer. Je bent slim, weet je nog wel: zo moeilijk moet het toch niet zijn om te doen wat ik zeg?’
Michael keek zijn tante aan alsof zijn verstand tekortschoot om haar te begrijpen. ‘Alfred, ze wil niet met je praten,’ zei hij. Hij keek nog eens naar Julie, die zich dieper in de bank nestelde en haar aandacht weer op de tv richtte. ‘Ja, dat zal ik zeggen. Dag.’ Michael legde de telefoon terug, heel precies op de plek waar hij had gelegen. ‘Alfred zegt dat hij blijft bellen totdat hij met jou heeft gepraat.’
‘Dan kan hij nog lang bellen.’
‘Jij bent niet lief voor Alfred.’
Daar gaf Julie geen antwoord op. Ook niemand anders zei wat. Het enige geluid dat ik nog hoorde kwam van de tv, waar een man het over zeilboten had.
‘Wie is Alfred?’ waagde ik.
In eerste instantie bleef het stil. Julie en Eliza keken weg, en zelfs de tweeling leek te aarzelen. ‘Alfred is de vriend van tante Julie,’ zei Jake, ‘maar omdat oom Thomas dood is wil ze hem niet meer zien. Dat is stom: Alfred is echt aardig.’
‘Niet waar,’ zei Sophie. ‘Hij is niet zo aardig als oom Thomas.’
‘Hij is best aardig,’ oordeelde Michael. ‘Hij kan heel goed –’
‘Oh, houd allemaal jullie mond,’ riep Julie. Ze sprong overeind, griste haar telefoon van tafel en rende weg. De deur viel zo hard achter haar dicht dat de kamer leek te beven. De kinderen – en ik – keken naar Eliza. Zij zuchtte.
‘Geef tante Julie maar even de tijd om te kalmeren. Het komt allemaal goed.’
Ik volgde Eliza’s advies niet op: ik liep achter Julie aan, hoewel ik me voordat ik de woonkamer uit was al afvroeg wat me bezielde. Zonder te kloppen liep ik haar slaapkamer in. Ze lag op haar buik op bed en huilde als een regenbui. Ik ging naast haar zitten en streelde haar rug. Julie snikte nog harder en sloeg met haar handen op haar kussen. Een bepaald aspect van mijn natuur vertelde me dat wat ze deed overdreven was, maar die gedachte negeerde ik – ik bleef haar rug strelen. Intussen bekeek ik haar kamer. Hij was onverwacht meisjesachtig, vol roze kussens en posters van paarden.
Na ongeveer tien minuten droogde de bui op. Julie kwam overeind en snoot haar neus. Toen leunde ze tegen me aan en liet haar hoofd op mijn schouder rusten.
‘Nou, probeer eens te vertellen wat je dwarszit,’ zei ik, met mijn meest therapeutische stem.
‘Ik… ik weet… ik weet gewoon niet wat ik moet met Alfred. Ik wil hem niet meer zien.’
‘Hoezo niet? Het is toch fijn om iemand te hebben met wie je je verdriet kunt delen?’
Julie nestelde zich nog dichter tegen me aan. Ik kreeg het benauwd. ‘Dat kan ik niet met Alfred,’ snufte ze.
‘Staat hij er niet voor open?’
‘Vast wel, maar –’
‘Voel je je schuldig als je bij Alfred bent?’
Er kwam geen antwoord, maar de spanning in Julies spieren vertelde me genoeg. Ik streelde haar rug weer, hoewel ik me niet meer zo begripvol voelde.
‘Julie, dat slaat nergens op. Thomas zou niet willen dat je je relatie met Alfred opgeeft vanwege hem. Deel je pijn met Alfred. In Godsnaam, Thomas zou mij ook niet in de steek hebben gelaten als jij gestorven was.’
Julie kwam overeind. ‘Je begrijpt het niet.’
Daar had ik een andere mening over: ik zag maar al te duidelijk hoe nodeloos moeilijk ze het zichzelf maakte – en daardoor ook anderen. ‘Leg het me dan uit,’ bromde ik.
‘Het komt door… Ik…’ Julie zuchtte. ‘Het kan niet.’
‘Waarom niet? Ik zie geen probleem.’
‘Dat snap je toch wel? Thomas…Ik kan niet bij Alfred zijn nu hij –’
En toen was het genoeg. ‘Julie, doe even normaal. Thomas en ik hadden samen een heerlijk leven. Dat is ons afgenomen buiten onze wil om. Jij kiest er zelf voor om je leven kapot te maken. Dat is belachelijk – dat is weerzinwekkend.’
‘Je begrijpt het niet. Ik –’
‘Ik begrijp het wel. In Godsnaam, Julie, ik –’
Julie was steeds verder bij me vandaan geschoven, maar nu keerde ze zich naar me toe. ‘Houd ermee op om steeds “in Godsnaam” te zeggen. Dat betekent echt iets in dit huis!’
‘Ja, achter God kunnen jullie je verschuilen, net zoals jij je verschuilt achter je verdriet. Sorry als ik bot ben, Julie, maar –’
‘Laat me gewoon met rust,’ schreeuwde ze. ‘Laat me met rust!’
Dat deed ik – maar al te graag.
© Els van Weijen
7 dagen wachten tot het woensdag is en nu is het al weer voorbij en begint het wachten opnieuw. Volgens mij moet je van je volgende boek elke dag een hoofdstuk plaatsen!
Haha, volgens mij ben jij nog niet tevreden als ik ieder UUR een hoofdstuk plaats… 😉
Het is een héle moeilijke gecompliceerde familie waar je mag raden naar de achtergronden.
Voor Caroline erg moeilijk, zij heeft zo ontzettend veel verdriet en dat kan zij niet met deze
mensen delen.
Goede weergegeven Els, je bent kei!!!!
Okay, gelezen… en jawel alweer jij en de rand van mijn bed 😊
Haha, voordat mensen een verkeerde indruk krijgen van onze relatie, moet je misschien erbij zeggen dat je vindt dat ik schrijf zoals ik praat en dat jij in bed leest… 😉