Hoofdstuk Vijf

hall

’s Avonds laat dwaalde Matthew door Northend Abbey. Het was vijf dagen geleden dat ze hadden gehoord dat Poppy’s man in de buurt was en sinds die tijd sliep hij slecht.

Even stond hij stil in de grote salon. Hij keek naar het schilderij van Florence Fontaine, een Victoriaanse voormoeder met een tiara en een koningsblauwe jurk, die hem kalm toe glimlachte vanaf het canvas, en dacht aan de feesten die in de salon waren gehouden in de tijd dat hij een kind was. Toen had ze ook onverstoorbaar naar hem gekeken terwijl zijn vader whisky dronk en steeds harder praatte, en zijn moeder stille pogingen deed om zijn volume te dempen. Soms had zijn vader zijn moeder weggeduwd en uiterst expliciete woorden gebruikt om te vertellen wat hij van haar vond. Matthew herinnerde zich de veelzeggende blikken die oudtantes uitwisselden terwijl ze de schijn ophielden dat er niets aan de hand was, en de nepvrolijkheid van jonge kerels, die amicaal met hem deden en probeerden zijn aandacht af te leiden van zijn vader, of zijn vaders aandacht van hem. Dat laatste was altijd tevergeefs: onveranderlijk had de zestiende graaf een moment gevonden waarop hij zijn gasten uitgebreid vertelde waarom hij niet tevreden was met de toekomstige zeventiende graaf.

Als zijn vader bij uitzondering eens in een goed humeur was hield hij zich met grappen bezig die meestal alleen hij leuk vond, zoals mensen laten struikelen over zijn voeten. Daar kon hij eindeloos om lachen. En ook als het om grappen ging was Matthew vroeger of later zijn slachtoffer. Vaag proefde hij de zoetweke port die zijn vader hem had opgedrongen toen hij tien was. Nadat hij twee diepe glazen had moeten leegdrinken, had zijn vader geëist dat hij in een rechte lijn langs een tapijt liep. Wankelend had hij geprobeerd de opdracht uit te voeren – tot zijn vader hem een trap gaf en hij omviel. Terwijl hij versuft op het tapijt lag en hij zijn vader ergens in de verte hoorde schreeuwen van het lachen, had Matthew zich voorgenomen dat hij nooit meer port zou drinken. Tot op de dag van vandaag hield hij zich daaraan.

Matthew werd afgeleid van zijn gedachten door een schemerige gedaante die langs de openstaande deur gleed. Haastig stapte hij de kamer uit. ‘David!’ siste hij.

De gecapete held aan het eind van de gang kwam abrupt tot stilstand en vloog terug. ‘Superman, bedoel je,’ werd er naar hem gefluisterd. ‘En als ik niet in vermomming ben heet ik Clark Kent. Aangenaam.’

Matthew zuchtte. ‘Clark, vertel me waarom je het nodig vindt om om half één in een superheldentenue rond te hollen door dit huis. Of nee: David, vertel jij het me maar.’

David haalde zijn schouders op. Hij liet zijn gebruikelijke grijns achterwege; hij zag eruit of hij echt dacht dat hij de taak had de wereld te redden. ‘Ik oefen voor de Bijbelstudie van morgen. Het leek me een goed idee om –’

Matthew legde een hand op Davids schouder. ‘De gasten zijn de laatste dagen gestrest door het nieuws over Poppy’s echtgenoot. Mijn schoonvaders pogingen om ze gerust te stellen door zich voor te doen als… held, lijken averechts te werken. Probeer hem niet na te doen. Even wat rustiger aan. Oké?’

David trok nijdig zijn cape los. ‘Heb je The Northend Gazette gelezen?’

Matthew zuchtte opnieuw. ‘Ik heb jaren geleden besloten dat ik dat niet meer zou doen, maar deze week mijn goede voornemen verbroken. Het was geen fraai stuk. Als je Susanna in je vermomming van Superman wilt belagen, ga ik daar in principe wél mee akkoord. Ik zou beter moeten weten, maar soms is het lastig om rationeel te blijven.’

‘Matthew, het was bizar. Eerst negeert ze volledig dat Paul Sanders alleen zijn vrouw bedreigt en suggereert ze dat hij een bedreiging is voor iedereen in Northend… En dan begint ze er over dat hij in dezelfde gevangenis als Luke Simons heeft gezeten en misschien door hem deze kant uitgestuurd is – of door mij! Hoezo door mij?’ David stampvoette.

Matthew gaf niet gelijk antwoord. Hijzelf stelde zich een andere vraag: waaróm Luke het nodig zou vinden om iemand hun kant uit te sturen. Die vraag liet Susanna open, misschien omdat ze het antwoord reeds kende. Hij en Anna vermoedden dat Susanna in contact stond met Luke. Toen Anna na meer dan vijf jaar scheiding bij hem teruggekomen was, was Susanna daar niet blij mee geweest. Zij had andere plannen voor zijn toekomst dan een hereniging met zijn vrouw. Waarschijnlijk had Susanna Luke opgespoord en richting Northend gestuurd in de hoop dat hij voor de tweede keer een wig tussen hen zou drijven. Bijna was dat gelukt. Luke had David aan zijn kant gekregen, een ontspoorde tiener die op de hele wereld boos was. Samen hadden ze Anna geterroriseerd. Matthew wilde nog steeds liefst vergeten hoe die nachtmerrieachtige dagen uiteindelijk geëxplodeerd waren – hoe hij zijn echtgenote bijna verloren had omdat ze ondanks alles bezorgd was geweest om de jonge David en zich had laten neerschieten om hem bij Luke Simons vandaan te krijgen.

‘Het is belachelijk!’ gromde David. ‘We moeten iets doen!’

Matthew keerde terug naar de realiteit. ‘We doen ook iets: we bewaren een beschaafd stilzwijgen. In tegenstelling tot anderen gooien wij niet met modder. Bijkomend voordeel: doordat wij zwijgen is er weinig nieuwe informatie waar Susanna wat sappigs over kan schrijven. Zo lopen we minder risico dat de rest van de pers in ons geïnteresseerd raakt. Na onze ervaringen van een paar jaar geleden lijkt me dat heel aangenaam.’

David krabde achter zijn oor. ‘Die persaandacht escaleerde nogal toen Luke en ik gingen samenwerken, hè? Ik had bij die man uit de buurt –’

Matthew legde weer een hand op Davids arm. ‘Ga naar bed. Het alarm staat aan, het is rustig in huis en morgen word je al vroeg verwacht bij het ontbijt. Ik vind het leuk dat je hier stage wilt lopen, David – dat wilde ik altijd nog eens zeggen.’

David boog zijn hoofd. Hij zag er niet uit alsof Matthews woorden hem blijer maakten. ‘Dank je,’ bromde hij. Toen keek hij weer op en verscheen er een nieuw licht in zijn ogen. ‘Alles komt goed. Ik heb een oplossing voor morgen. Ik heb voor allerlei dingen een oplossing.’ Met nieuwe energie rende hij weg.

Matthew dwaalde verder door de schemerachtige gangen, naar de noordvleugel, het gedeelte van het huis dat hij vroeger, in het begin van zijn huwelijk, had opengesteld voor bezichtigingen. Hier werden de rijkdommen bewaard die zijn vader niet verkwanseld had: vooral glaswerk en porselein, maar ook metershoge schilderijen. In de lange galerij waar vroeger toeristen wandelden, hoorde hij stemmen. ‘Eén zo’n pilletje kan heus geen kwaad,’ klonk het bezwerend. ‘Je komt ervan tot rust en je slaapt een nachtje lekker door. Serieus, Ethel: pak het nou gewoon. Ik heb er genoeg.’

‘Ik weet het niet,’ was het antwoord, twijfelend en traag. ‘Mijn moeder was geen voorstander van medicijnen. En mijn dokter zegt dat oxazepam… Lord Northend! Goedenavond!’ Ethel, gekleed in een vervaalde lichtblauwe ochtendjas, keek alsof ze betrapt was bij een diefstal: ze bloosde en trok een nerveuze hand door haar krullen, die ook ’s avonds laat er nog kunstmatig strak uitzagen. Samen met Zandra zat ze bij een van de grote ramen, waar ze licht kregen van de heldere maan.

‘Goedenavond, Miss Hickley, Mrs Price – sorry: Ethel en Zandra. Ik leer het nog wel, of niet soms, Zandra?’

Zandra glimlachte hem stralend toe – terwijl ze discreet een potje pillen dropte in de zak van haar eigen ochtendjas, een gewaad van satijn dat er niet uitzag of het haar veel warmte bood. ‘Ik ben trots op u. Nu moet ik u natuurlijk Matthew noemen, maar altijd als ik dat probeer lijkt het of ik overspel met u pleeg. Weet u dat u de uitstraling hebt van iemand die met zijn achternaam moet worden aangesproken? U komt heel streng over.’

‘U mag me noemen wat u wilt. En weet u dat u niet de uitstraling van een apotheker hebt? Des te verrassender dat u er toch eentje blijkt te zijn.’

Zandra lachte, laag en luid. ‘Ik wist wel dat u gevoel voor humor hebt; u moet minder uw best doen om dat te verbergen.’

‘Oxazepam is een geneesmiddel. Ik stel voor dat u het niet uitdeelt alsof het een snoepje is. En Miss Hickley – Ethel – als je niet kunt slapen, kun je de dokter bezoeken in het dorp. Je kunt ook een beker warme melk klaarmaken in de keuken. Of wil je dat ik het doe?’

Ethel staarde hem aan als een verwaarloosde wees die opeens aandacht kreeg. Ze bloosde weer. ‘Dat is niet nodig, Lord Northend. Dank u wel.’

‘Ik help je graag. Was het de slapeloosheid die ervoor heeft gezorgd dat jullie helemaal in de noordvleugel zijn beland?’

Ethel leek ineen te krimpen. Ze keek naar Zandra, en Zandra stond op. ‘We kunnen buiten geen ommetje maken nu de man van Poppy hier ronddwaalt; vandaar dat we dat binnen doen. Beweging is een goed middel om in slaap te komen, Lord Northend.’

‘Matthew, Zandra. Heb je nu slaap?’

Zandra lachte weer, minder hard en minder vrolijk. ‘Ik denk het wel. Kom, Ethel, laten we teruggaan. Dan kan Lord Northend naar bed en zien wij er morgen uitgerust genoeg uit om niet al te bejaard te lijken. Het is niet fijn om een vrouw van vijftig te zijn, Matthew, te oud om nog interessant te zijn voor een man en te jong om te mogen verwachten dat je snel zult sterven. Slaap lekker en tot morgen.’

Ze keek zo fel dat Matthew zich afvroeg of hij moest informeren of er iets was voorgevallen tussen haar en Gerald, maar hij deed het niet. Hij bleef in de galerij tot de vrouwen weg waren en volgde toen hun pad, de noordvleugel uit, terug naar de centrale hal in het hoofdgebouw. Daar wachtte de volgende vrouw in nachtkleding op hem. Boven aan de marmeren trap stond Poppy. Ook in de hal scheen maanlicht naar binnen. Het leek of er een schijnwerper op Poppy werd gericht, niet met fel maar met etherisch licht, dat de zijde van haar peignoir in zilver veranderde, en de curves van haar figuur nog zachter maakte dan ze overdag al leken.

Even hield Matthew stil onderaan de trap, vechtend met gevoelens die hij niet wilde hebben voor een vrouw die niet zijn echtgenote was. Hij deed een stap terug, de schaduwen in, maar Poppy had hem al gezien. ‘Matthew,’ fluisterde ze.

Hij haalde diep adem en liep de trap op met de tred die normaal voor hem was, stevig maar niet haastig. ‘Poppy, kun je niet slapen?’

Ze strekte een trillende hand naar hem uit. ‘Al vijf nachten niet. Of eigenlijk al heel veel langer. Ik ben bang, Matthew.’

Hij streelde haar hand, en toen haar arm. Poppy kwam dichter bij hem staan. ‘Je hoeft niet bang te zijn,’ zei hij. Zelf voelde hij zich benauwd. Hij snoof de geur op van haar delicate parfum en vocht met tegengestelde verlangens. Hij had de neiging om de afstand tussen hen nog kleiner te maken, maar bleef staan waar hij stond.

‘Het spijt me zo,’ piepte Poppy.

‘Dat is niet nodig. Je hebt niets verkeerd gedaan.’

Poppy leunde tegen hem aan. Hij voelde haar boezem en allerlei andere zachte huid. Onwillekeurig sloot hij zijn ogen. Het liefst had hij zijn armen om haar heen geslagen, maar hij had geen flauw idee wat er dan zou gebeuren en hij hield zich voor dat hij daar ook niet achter wilde komen.

‘Geef je om mij, Matthew?’ vroeg Poppy.

‘Natuurlijk,’ hijgde hij. ‘Iedere gast is belangrijk voor me.’

Ze vlijde haar hoofd tegen hem aan, zodat hij haar ademhaling voelde in de open hals van zijn overhemd. Hij kon niet anders dan in ieder geval één arm om haar heen slaan; het voelde onnatuurlijk om dat niet te doen.

‘Iedere gast?’ vroeg ze.

‘Iedere gast. Ik wil dat ze zich hier…’ Hij zweeg, boog zijn hoofd en rook weer haar geur: niet alleen haar parfum maar ook haar haren en het aroma dat iedere vrouw had onder de kunstmatige luchtjes die ze droeg. Hij legde ook zijn andere arm om haar heen.

‘Dat ze zich hier…?’

‘Op hun gemak voelen,’ stootte hij uit.

‘Dank je wel.’ Ze hief haar hoofd op en kuste hem heel zachtjes op zijn lippen. ‘Dank je wel voor jouw zorg voor ons. Voor mij.’

‘Poppy…’

Ze maakte zich los. ‘Sorry dat ik je het zo moeilijk heb gemaakt de laatste tijd. Dat spijt me echt.’

Voordat hij kon antwoorden trippelde ze bij hem vandaan. Hij ademde diep uit en vroeg zich af in welke zin ze bedoelde dat ze het hem moeilijk had gemaakt. Toen vroeg hij zich af of hij achter haar aan zou gaan.

 

Uit het dagboek van Marieke Markestein

 

… Het duurde even voordat iemand er wat van zei dat Poppy niet bij het ontbijt was. Uiteindelijk was het David die mompelde dat “Mrs Sanders” wel erg lang weg leek te blijven.

Zandra haalde achteloos haar schouders op. ‘Ze heeft de laatste dagen zo veel gehuild dat ze misschien moe begint te worden.’ Gapend roerde ze pruimen door haar yoghurt.

‘Jonge mensen slapen altijd lang,’ riep Carmen. Ze legde haar armen om David heen. ‘Jij slaapt ook graag uit, hè? Geef het maar toe aan tante Carmen.’

‘Natuurlijk niet, Carmen – ik geniet veel te veel van het ontbijt met jou.’ David maakte zich voorzichtig los uit Carmens omhelzing. ‘Nog iemand thee?’ vroeg hij.

‘Misschien moeten we bij haar langsgaan,’ stelde Lizzie voor, als altijd met haar timide stemmetje. ‘Misschien is ze ziek – of van streek.’

Gerald snoof. ‘Heeft niemand in dit huis privacy? Komen jullie mij ook onmiddellijk zoeken als ik vijf minuten te laat ben? Zo ja, dan zal ik daar rekening mee houden.’

Zandra gooide haar lepel in haar yoghurt. ‘Ik ben heel benieuwd op welke manier je daar rekening mee gaat houden,’ snauwde ze.

‘Daar zul je zelf achter moeten komen.’ Geralds gezicht was een onverholen sneer. ‘Als je dat durft, tenminste. Waarschijnlijk niet.’

‘Durven is geen probleem. Het gaat om het willen. Ik –’

‘We hebben vandaag echt heerlijke toast,’ riep David. ‘Nog lekkerder dan anders. Ik denk dat Eileen bijzondere inspiratie gehad heeft. Mrs Fogle, wilt u nog wat?’

‘Wat? Wat?’ Carmen stootte haar glas jus d’orange om toen ze zich naar David omdraaide. Het gesprek over Poppy was voorbij…

 

… Bij de dagopening en bij de koffie en de thee zag ik Matthew rondkijken, op zoek naar de enige persoon die afwezig was. Hij zag er slecht uit: blauwgrijze kringen onder zijn ogen lieten de heldere kleur van zijn irissen vol schaduwen lopen. Hij vroeg niet naar Poppy.

Op maandag is de Bijbelstudie ’s morgens. Terwijl we wachtten op David vroeg ik me af waarom een hele groep vrouwen die al hun hele leven christen zijn het normaal vinden dat ze uitleg krijgen over de Bijbel van een jochie van twintig met een crimineel verleden. Ik had deze keer lang de tijd om erover na te denken, want David bleef weg. Om me heen werd het geroezemoes luider; ik hoorde vooral de namen van Gerald en Zandra vallen.

Toen ging de deur van de woonkamer open en begon het gegiechel. Eerlijk gezegd was het mij niet duidelijk wat David probeerde uit te beelden: de gestalte die binnenkwam leek nog het meest op een rots. David had een aantal lakens om zich heen gedrapeerd, blijkbaar gespannen over een constructie van buizen, zodat de lakens strak stonden en ver boven David uitstaken. Zo probeerde hij zich een weg te banen naar het midden van de kamer. Hij leek bij het maken van het pak er geen rekening mee gehouden te hebben dat hij gaten nodig had om doorheen te kijken: hij stommelde blind rond.

Anna bleek nog behoorlijk snel te zijn ondanks haar zwangerschap: ze schoot overeind en trok David een stukje naar links, weg van een tafel met een bronzen ballerina. Daarna leidde ze hem verder, naar het midden van de kring. ‘Wil ik weten wat je met deze vermomming probeert uit te leggen?’ vroeg ze hem.

‘Dat wil ik graag aan onze gasten vragen,’ klonk het vanuit de lakens en de buizen. ‘Iemand enig idee?’ Hij maakte een klagelijk geluid, als van een spook, of een uil die in het duister wacht op een prooi.

‘Monster van Frankenstein?’ vroeg Gerald.

‘De Titanic?’ suggereerde Celia.

‘Heel goed bedacht,’ was het blijmoedige antwoord vanuit de diepte. ‘Maar denk verder. Soms zijn er dingen die heel groot lijken, maar dat in feite niet zijn. Ik lijk nu ook heel groot, terwijl ik maar een klein opdondertje ben – jullie hoeven het niet te ontkennen, want ik heb me er mee verzoend. Ik trek alle aandacht naar me toe. Met sommige dingen is het net zo.’

‘Met zorgen is het net zo,’ riep Carmen. ‘Die trekken ook al je aandacht naar zich toe!’

‘Juist!’ juichte het spook. ‘Heel goed, Carmen. Het was toch Carmen? Dat is precies wat ik jullie vandaag wil laten zien!’

Wat er met me gebeurde weet ik niet. Voordat ik wist wat ik deed, beet ik: ‘Ga je nu suggereren dat wij onze zorgen te groot zien? Daar weet jij helemaal niets van.’ Op het moment dat ik het zei schrok ik van mezelf en trok er een stekende pijn door mijn voorhoofd. Wat bezielde me? Waarom zei ik dit?

Even was er stilte. Toen zei Zandra: ‘Ze heeft wel een beetje gelijk.’

‘Was dat Marieke?’ David klonk nog steeds enthousiast. ‘Wauw, dat is heel eerlijk. Je moet vaker wat zeggen, Marieke. Ik stel voor dat we hier zo over doorpraten. Ik denk dat ik nu eerst even dit kostuum uittrek. Matthew, het is vast gevaarlijk om dit juist aan jou te vragen, maar wil je me –’

David werd onderbroken door gegil dat de kamer binnendrong via de nog openstaande deur. ‘Ze is dood! Poppy is dood!’…

 

© Els van Weijen

2 thoughts on “Hoofdstuk Vijf

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *