Hoofdstuk Zes – De ideale man

06

Twee dagen voor Kerst bracht ik een hele ochtend door bij mijn kledingkast. Die avond hield Thomas voor het hoger kader van Garland Oil een feest waarvan hij wilde dat ik er bij was. Het zou de eerste keer worden dat het personeel van Thomas zijn vriendin ontmoette – en de eerste keer in lange tijd dat die vriendin weer met een mensenmassa geconfronteerd werd. Ik greep naar hangers met jurken en rokken en broeken, twijfelde bij kousen en truien, en merkte dat ik niet eens wist welke kleur ik moest kiezen.

Uiteindelijk haalde ik een grijs mantelpakje tevoorschijn en legde dat alvast klaar. Daarna stond ik nog even voor de grote spiegel die aan de deur van de kledingkast hing. De afgelopen maanden was ik omschreven als “stevig” en “mollig”. Eve had gezegd dat ik plastische chirurgie kon ondergaan om mijn heupen minder “geprononceerd” te maken. De oogschaduw en lipgloss die ik gebruikte vond ze “apart”. Ik liet de spiegel alleen en vroeg me af of Thomas akkoord zou gaan als ik voorstelde dat we hem weghaalden.

Om half acht kwam chauffeur George me halen. Hij nam me mee naar de wijk Mayfair, naar een hotel dat zo beroemd was dat ik de naam herkende. Toen ik uitstapte kwamen mannen in smokings en vrouwen in galajurken me voorbij. In hun zwarte kostuums leken de mannen allemaal gedistingeerd, en de vrouwen waren één voor één beeldschoon. Een paar bekeken me alsof ze niet wisten of ik een gast was of een personeelslid van het hotel.

George, een man met de uitstraling van een zorgzame opa, stond naast me bij het portier. ‘Alles goed, mevrouw?’

Die vraag overwoog ik. Het leek me niet zo handig om te zeggen dat ik het liefst naar huis ging. Ook vertelde ik George niet dat ik wenste dat ik meer had gedronken dan slechts één glas wijn – de hele fles zou een beter idee zijn geweest. Dan voelde ik me nu vast minder onrustig. ‘Ho, ho, ho,’ mompelde ik. ‘Bijna kerst – tijd voor een feest. Ga je zelf nog wat leuks doen vanavond, George?’

‘Terug naar moeders de vrouw. Mr Garland zei dat hij op eigen gelegenheid hiernaartoe zou komen en voor de terugweg een taxi zou regelen, zodat ik een vroegertje heb. Het is een goede kerel, als ik dat zo mag zeggen.’

‘Dat is hij zeker. Fijne avond nog.’ Ik rechtte mijn rug en liep naar binnen.

Het feest werd gehouden in een zaal die op een kerk leek: hoge muren, schaduwen en heel veel ruimte. Er waren kerstbomen met elegante, ingetogen versierselen, en slingers in hetzelfde kalme blauw als het logo van Garland Oil. Ik was vroeg: er dwaalden nog maar kleine groepjes in de leegte. Het waren de mensen in smokings en avondjurken. Allemaal leken ze op te kijken toen ik binnenstapte, vanwege mijn afwijkende kleding of vanwege wie ik was. Dit was het moment dat de wereldwijze partner van een algemeen directeur op iemand af zou stappen voor een praatje – opeens voelden mijn benen als beton, als heipalen die me vastklonken aan de grond. Het geroezemoes in de zaal werd luider.

Maar niet vanwege mij. ‘Caroline.’ Er werd een hand op mijn schouder gelegd.

Mijn benen werden weer vlees: ze trilden. ‘Cassandra. Wat leuk je te zien.’

Ze kuste me. ‘Ik hoop maar dat je dat meent. Ik wacht nog steeds op jouw telefoontje. Waarom bel je me niet, en waarom neem je nooit op als ik jou bel?’

‘Ik heb niets te vertellen. Ik ben saai, Cassandra. Sorry.’

‘Daar geloof ik niets van. Thomas zegt tegen Martin ook heel andere dingen. Volgens mij maak je hem erg gelukkig. Hij is zo veranderd, zo ontspannen!’

Ik probeerde te glimlachen, maar kwam niet verder dan een grimas, misschien iets dat leek op Thomas’ gezichtsuitdrukking als hij zich verontschuldigde of als hij sprak over zijn emoties voor mij, die ervoor zorgden dat hij zich anders gedroeg dan hij aangenaam vond. Een Nazgûl uit The Lord of the Rings sloop naar me toe, een dienaar van het duister die een gevoel van verstikkende somberheid, een gevoel van doelloosheid, over me uitstortte, die –

Cassandra trok me met zich mee naar een hoek van de zaal. Toen er een vrouw onze kant uit kwam met een stukje papier en een pen, vast om Cassandra om een handtekening te vragen, hief ze afwerend haar hand op. ‘Later, oké?’ Ze plantte me op een stoel en kwam dicht bij me zitten. ‘Wat is er aan de hand?’ fluisterde ze. ‘Zeg wat, Caroline. Gaat het om je kleren? Thomas heeft vergeten je te vertellen wat de dresscode was, hè? En nu voel jij je opgelaten. Mannen!’

Ik schudde mijn hoofd. ‘Dat is het niet. Ik voel me… Ik vind het lastig. Dit. Feestjes.’

Cassandra knikte. ‘Ik ken het gevoel,’ zei het wereldberoemde model, op ernstige toon.

Ik sloeg mijn armen om me heen en hield me voor dat ik niet moest gillen. Dat zou vast niemand begrijpen – en dat zou ongetwijfeld rondverteld worden aan heel Garland Oil, inclusief de algemeen directeur. ‘Cassandra, die jurk die je aanhebt is prachtig. Flessengroen noemen ze dat, hè? Hij doet me denken aan golven en aan het alsmaar diepere water van een oceaan. Maar de meeste mensen denken waarschijnlijk aan andere dingen. Aan hoe slank je bent en wat een lange benen je hebt en zo. De meeste mensen zullen ook zien…’ – ik controleerde het even – ‘… dat je geen enkel vlekje hebt in je gezicht, geen enkele oneffenheid, geen enkel haartje waar het niet hoort. Ben je van jezelf perfect of heb je dat geleerd? Zijn er misschien clubs voor vrouwen waar ik nooit van heb gehoord? Waar je leert harsen en zo, en waar ze je uitleggen welke jurk je moet dragen en hoe je make-up gebruikt zonder te stuntelen?’

‘Caroline –’

‘Kun je ook leren hoe het is om je vanbinnen een vrouw te voelen? Ik voel me namelijk nog steeds als iemand die net doet alsof.’

Ze omhelsde me en ik vocht met de neiging om heel dicht tegen haar aan te kruipen. Even huilde ik bijna, omdat ik me zo bizar veilig bij haar voelde, maar ook omdat ik zo ráár was, omdat ik geen verstand had van kleding en omdat ik veel te blij was dat Cassandra belangstelling voor me toonde. ‘Fijn dat je zo eerlijk bent,’ fluisterde ze tegen mijn wang.

‘Jij en je man lijken dat bij me op te roepen. Ik vind dat niet leuk. Helemaal niet leuk. Ik snap ook niet hoe ik op dit onderwerp ben gekomen.’

Ze hield me nog steeds stevig vast. Ik was bang dat andere mensen ons zouden zien, en tegelijk wilde ik dat ze me niet los zou laten. ‘Sorry,’ zei ze. ‘En ik weet echt hoe je je voelt. Ik ben zelf net zo onzeker geweest.’

Ik maakte me los. ‘Dat kan niet. Jij bent mooi – jij bent populair. Op dit moment is de halve zaal jaloers op me omdat je met mij in gesprek bent. Ze zijn vast plannen aan het smeden om je bij me weg te lokken.’

‘En waarom zijn ze jaloers? Niet omdat ze me aardig vinden. Het gaat alleen om status, om gezien te worden met iemand die bekend is. Ik snap echt wat je voelt, Caroline. Die onzekerheid over wie je bent en wat mensen van je denken, herken ik maar al te goed.’

Ik wist niet wat ik moest antwoorden en keek langs haar heen. De vrouw met pen en papier stond vlak bij ons. Ik vroeg me af hoeveel van ons gesprek ze gehoord had.

Cassandra volgde mijn blik. ‘Ik kom straks bij u,’ zei ze. ‘Kunt u ons nu even alleen laten?’

‘Ik wil graag –’

‘Dank u wel.’ Cassandra draaide zich weer naar me om. ‘Kom binnenkort eens naar me toe. Dan kunnen we echt praten.’

‘Oké. Als jij dat wilt. Geef je me dan uitleg over make-up en zo?’

‘Natuurlijk. Maar ik wil het ook over jou hebben.’ Ze giechelde. ‘Kijk niet zo; het lijkt net of je iets vies hebt gegeten.’ Cassandra’s hand gleed over mijn arm. ‘We gaan het gezellig hebben samen. Je hoeft niet bang te zijn dat ik je urenlang doorzaag over jezelf of over God. Ik zal het ook over mijzelf hebben. En over…’ Ze bloosde en schoof weer dichter naar me toe. ‘Ik ben zwanger. Je moet het stilhouden, want ik ben nog maar acht weken. Maar ik wilde het je graag vertellen.’

Voordat ik haar kon feliciteren, stond Thomas bij ons. ‘Aha! De twee mooiste vrouwen op aarde hebben elkaar gevonden. Cassandra, kun je me vergeven als ik Caroline op nummer één zet in mijn lijstje?’

‘Ik zou het je niet vergeven als je dat niet deed.’ Cassandra glimlachte naar me. ‘Ik blijf in je buurt,’ fluisterde ze. Toen stond ze op en liep weg.

Ik stond ook op. Thomas liet zijn blik over mijn kleren glijden. ‘Je ziet er nogal zakelijk uit. Vanavond is dan wel een bedrijfsborrel, maar het is ook een feestje. Is je kleding een verkapte manier van solliciteren? Ben je eindelijk bereid om toe te geven dat je gelukkiger bent als je ook overdag in mijn buurt blijft?’

Ik gaf hem een por. ‘Geloof dat maar niet. Ik gebruik de tijd zonder jou om te zoeken naar een echte baan, met een echte baas, niet een of andere kerel met een middeleeuwse moraal die te graag over maîtresses praat.’

‘Vergeef me mijn ouderwetsheid – alweer. Ik zal je steunen in je zoektocht naar een “echte baan” en intussen gewoon pogingen blijven doen om je richting Garland Oil te manoeuvreren. Ook vanavond, Caro. We reiken tijdens de kerstborrel een bonus uit aan onze meest verdienstelijke medewerker. Wil jij bij me op het podium komen staan? Ik houd een speech voor de winnaar, maar ik wil graag dat jij de sculptuur overhandigt die bij de bonus hoort.’

‘Natuurlijk. Ik ben er alleen niet op gekleed. Je had me moeten zeggen dat het een gala was.’

Hij kuste me. ‘Kom mee. Ik ga het nog erger maken. Blijf bij me en kijk aanbiddelijk naar me op terwijl ik met allerlei mensen over het werk praat en jij geen flauw benul hebt waar we het over hebben.’

‘Thomas…’

‘Ik bedoel natuurlijk niet dat je niet slim genoeg bent om ons te begrijpen. Omdat je niet voor Garland Oil werkt mis je alleen bepaalde kennis. Weet je zeker dat je toch niet…’

‘Thomas!’

Hij lachte en ik lachte ook. Lange tijd bleef ik inderdaad bij hem, totdat zijn gesprekken zo specialistisch werden dat zijn voorspellingen over mijn begripvermogen uitkwamen. Toen dwaalde ik langs andere groepjes en deed ik net of ik praten niet ingewikkeld vond. Soms overwoog ik om terug te gaan naar Cassandra en verder met haar te praten, of haar te vragen of zij wel eens had gehoord dat Thomas van nachtvlinders hield. Ik deed het niet. Ik voelde me soms zo zwak dat ik bijna bang werd dat ik met haar over God zou praten, of waarom ik niet meer in kerken kwam.

Het was al tegen middernacht toen Thomas aan zijn speech toe was. Zijn vlinderdas zat nog steeds recht en hij zag er bewonderenswaardig koel uit in de alcoholische hitte van de zaal, alsof hij helemaal niets gedronken had. Dat laatste kon ik hem niet nazeggen. De lampen van de zaal leken in mijn ogen omfloerst en ik zag in de mensenmassa geen individuen meer. Thomas was erg humoristisch die avond, maar ik ben bang dat ik me weinig herinner van zijn speech. Ik weet alleen nog dat hij het had over de slechte eigenschappen van de winnaar van de bonus, en over hoe bijzonder het was dat de man er desondanks in geslaagd was een waardevol contract in Latijns-Amerika binnen te slepen.

De man in kwestie werd op het podium gevraagd en nam een envelop aan. ‘En dan het cadeau dat je erbij krijgt,’ zei Thomas. Ik schrok op van zijn stem, alsof ik al die tijd gedacht had dat ik alleen in huis was en opeens een geluid hoorde dat ik niet herkende. Even bleef ik stokstijf staan.

‘Caroline?’ vroeg Thomas.

‘Sorry,’ fluisterde ik. ‘Beetje afgeleid.’

Hij grimaste. ‘Mensen, dit is een goed moment om Caroline Jacobs aan jullie voor te stellen. Voor mij persoonlijk is zij de bonus van dit jaar.’

Er ging applaus op, en gejoel. Thomas trok me naar zich toe, net op het moment dat ik mij naar het tafeltje omdraaide waar de sculptuur stond, een glazen beeld van een zwaan. Ik stootte tegen het tafeltje aan en de zwaan viel om. Hij barstte op de grond uiteen. Er klonk nieuw gejoel, en gelach.

‘Ze is echt perfect,’ zei Thomas. ‘Zelfs als dat even niet zo lijkt.’

 

De laatste dag voor Kerst werkte Thomas tot tien uur ’s avonds op kantoor. Het sprak hem vast aan dat Kerst dat jaar in een weekend viel: zijn werkritme zou totaal niet verstoord worden. Op kerstochtend stond hij vroeg op. ‘Tijd om de familie te bellen,’ hoorde ik hem zeggen. Ik bleef in bed en had vage gedachten dat ik ook op moest staan en mezelf moest voorstellen aan Thomas’ moeder en zussen. Voordat die gedachten concreet werden, doezelde ik weg. Pas toen Thomas terugkeerde werd ik echt wakker. Hij had croissants en koffie bij zich – mijn favoriete begin van de dag.

‘Ontbijt op bed voor onze eerste Kerst. Dat er maar veel mogen volgen.’ Thomas kwam naast me zitten. ‘Geniet nog even van de rust. In april komt mijn familie op bezoek. Ik krijg eindelijk de kans om je aan mijn zussen en de kinderen te laten zien.’ Hij zei het zo droog dat ik even dacht dat hij een grapje maakte.

‘Echt waar?’ vroeg ik.

‘Het wordt hun eerste reis naar Londen. De afgelopen jaren ben ik altijd naar Nieuw-Zeeland gegaan, maar dit is een goed moment om de rollen om te draaien. Wees gerust: ze komen maar twee weken; de kinderen hebben niet langer vakantie. Eliza wilde met Kerst komen, tijdens hun zomervakantie, maar dat leek me wat te veel van het goede voor je. Ze logeren hier, niet in een hotel. Eliza en Julie beweren dat ze iedere beschikbare minuut willen gebruiken om je beter te leren kennen.’

‘Willen ze dat echt?’

‘Natuurlijk. Ze willen alles te weten komen over de vrouw die hun broer veroverd heeft.’ Thomas kuste me. ‘Ik heb de laatste tijd veel bedenkelijke opmerkingen aangehoord over het feit dat jij wel heel bijzonder moet zijn om er vrijwillig voor te kiezen om met mij samen te leven. Ik hoop dat je ze er in april van zult weten te overtuigen dat ik helemaal niet zo verschrikkelijk in de omgang ben als zij suggereren. Ik kan je steun goed gebruiken.’

‘Ik heb ze nog helemaal niet gesproken. Je moeder ook niet.’

‘Mijn moeder komt niet mee. Ze… reist niet graag.’ Even fronste Thomas; hij leek te luisteren of zijn leugen geloofwaardig was. ‘Sorry dat je zo lang moet wachten om de familie te leren kennen. Die zussen van mij zijn raar. Ze kletsen iedereen die ze kennen de oren van het hoofd, maar bij vreemden zijn ze verlegen.’

‘Werkelijk?’ Ik haalde diep adem. ‘En daarom mogen ze zwijgen? Je verwacht niet van ze dat ze ondanks hun verlegenheid…’

‘Je hebt last van je oude neiging om je zinnen niet af te maken. Spannend maar frustrerend. Dat ze ondanks hun verlegenheid wat?’

‘Dat ze ondanks hun verlegenheid de moeite nemen om met de vriendin van hun broer te praten? Als ik een hele avond te midden van vreemden “aanbiddelijk” naar jou kan kijken, kunnen zij ook wel…’ Ik nam een slok koffie. ‘Laat ook maar. Ik snap het wel. Aan familie worden andere eisen gesteld dan… dan aan…’

Thomas nam me van terzijde op. ‘Dan aan…?’

‘Ik zou willen dat jij die zin afmaakt.’

‘Dat doe ik graag voor je, als ik wist waar we het over hadden. Caroline? Wat is er nou eigenlijk aan de hand?’

Ik wist niet wat ik daarop moest zeggen. Even zwegen we allebei.

‘Je hebt een baan nodig,’ zei Thomas toen. ‘Ik vind je nog steeds geen carrièrevrouw, maar het is beter als je wat te doen hebt. Dan –’

‘Beter voor mij of beter voor jou? Dan doe ik minder lastig, bedoel je?’

‘Je begint onredelijk te worden.’ Hij stapte het bed uit. ‘Ik ga douchen.’

 

Thomas deed de rest van de ochtend zijn best om de sfeer goed te houden, maar mij lukte het niet om uit de schaduw van de Nazgûl te ontsnappen. Ik kon niet luchtig praten. Ik kon niet lachen. Ik kon niet eens de indruk wekken dat ik het naar mijn zin had. Uiteindelijk pakte Thomas zijn werk en haalde ik The Lord of the Rings van de plank.

’s Middags gingen we naar een toneelstuk dat ik in andere omstandigheden leuk gevonden zou hebben. Maar iedere keer als Thomas lachte om wat er op het podium gebeurde, ergerde ik me. Ik raakte ervan overtuigd dat ik nog nooit zulke slechte acteurs had gezien.

We aten in het restaurant van Marcello en Maria. Dat had romantisch kunnen zijn, als ik me er niet toe had laten verleiden uit te rekenen hoe vaak ik tegenwoordig alleen at. Ik had weinig tegen Thomas te zeggen en richtte me op Marcello en Maria. Allebei vonden ze weer dat wij speciale hapjes verdienden. Ik probeerde vrolijk te zijn als zij aan tafel verschenen en dat lukte aardig, totdat Marcello “torrone” kwam brengen. Als ik het goed zag bedoelde hij daar noga mee.

Thomas protesteerde. ‘We moeten nog aan de panettone. Ik herinner me van vorig jaar dat die cake behoorlijk machtig is.’

‘Zoetigheid hoort bij Kerst,’ verordonneerde Marcello. ‘Je moet een stukje proeven – één klein stukje maar. Het is de beste torrone die je ooit zult eten.’ Toen keek hij samenzweerderig naar Thomas. ‘Is dit niet een goed moment voor je… eigen zoetigheid? Doe niet alsof je me niet begrijpt, Tommaso: wanneer ga je een eerbare vrouw van die prachtige dame maken?’

Thomas glimlachte, maar ik hoorde zijn stilte. ‘Ik heb geen trouwring nodig om eerbaar te zijn,’ kwam ik hem te hulp. ‘Daar heb ik helemaal niemand voor nodig. Ik wil niet eens trouwen. Trouwen is ouderwets.’

Pas toen Marcello een hand tegen zijn borstkas sloeg, had ik door hoe scherp mijn woorden hadden geklonken. Hij staarde me aan alsof ik hem uitgescholden had – of erger nog: gezegd had dat zijn eten niet lekker was. Toen hij weg slofte had ik de indruk dat hij krommer liep dan anders.

Thomas keek hem na. ‘Er schijnt in Italië een spreekwoord te zijn. “Kerst vier je met je familie, Pasen met wie je wilt.” Marcello en Maria nodigen met Kerst alleen mensen uit die echt belangrijk voor hen zijn.’ Hij pakte een stukje noga en kauwde er langdurig op.

Ik at ook noga, en te veel panettone, en weet daar mijn opkomende buikpijn aan. Toen we het restaurant verlieten kuste Marcello me en zei hij dat hij “dankbaar” was dat ik bij hen was geweest op die “giorno speziale”. Ik voelde me nog schuldiger: ik had de speciale dag natuurlijk grondig verpest. Even legde ik mijn hand op zijn arm. ‘Sorry voor wat ik zei. En heel erg bedankt voor het heerlijke eten en de gastvrijheid.’

Marcello straalde weer. ‘Geen excuses, Carolina. Het is het privilego van een mooie vrouw om kuren te hebben. En het is de plicht van een man om haar op te vrolijken.’

Thomas leek die plicht niet zo te voelen. Hij zat zwijgend naast me in de auto, en ik deed niets om de stilte te verbreken, hoe onrustig ik er ook van werd.

Thuis trok ik me terug in de slaapkamer om Brigitte te bellen. Ze had me de dag ervoor verteld dat ze alleen zou zijn met Kerst. Volgens haar was “dat hele Kerstgebeuren” opgeklopt sentimenteel gedoe; ze had beweerd dat ze niet van plan was om zich ellendig te voelen over het feit dat ze noch bij haar familie nog bij vrienden was uitgenodigd. Desondanks nam ik aan dat ze verwachtte dat haar beste vriendin haar niet compleet zou negeren met de feestdagen. Ik zette mijn meest begripvolle stem op en vroeg haar of de Kerst was meegevallen.

Als antwoord kwam er in eerste instantie alleen maar gegiechel. ‘Dit is de beste Kerst van mijn leven,’ verkondigde ze toen. ‘Vincent is hier.’

‘Vincent? Echt waar?’

Nog meer gegiechel. ‘Hij… nou ja, je weet wel.’

‘Ik weet helemaal niets. Ik wil informatie, Brigitte! Wat gebeurt daar allemaal?’

‘Hij is verliefd op me. Tja, dat effect heb ik nu eenmaal op mannen.’

‘Dat hij verliefd op je is, is geen nieuws: dat probeert hij je al jaren te vertellen – en ik trouwens ook. Maar jij wilde het niet horen. Jij vond Wesley interessanter.’

‘Wesley is passé. Ik weet niet eens meer hoe zijn gezicht eruitziet.’ Ik nam aan dat die opmerking bestemd was voor haar mannelijke publiek: op de achtergrond hoorde ik Vincent iets roepen. Brigitte giechelde weer. ‘Vincent zegt dat hij van me houdt – en dat hij het fijn vindt bij mij. Erg fijn. Dat “erg” moet ik erbij zeggen van hem.’

Ik voelde me duizelig. ‘Dat is prachtig. Echt prachtig.’

‘Nou en of. Oh, Lientje, ik ben echt compleet, totaal, verpletterend blij. Wacht, mijn minnaar zegt dat het door hem komt. Hij is nogal vol van zichzelf.’ Brigitte giechelde opnieuw. ‘Ik ben ook nogal vol van hem. Hij is fantastisch.’

‘En dan maar beweren dat ik erg was als verliefde vrouw.’

‘Dat was je ook. Ik ben realistisch. Vincent is de allerbeste man die er bestaat. Hij is van plan om in Dordrecht te gaan wonen. Dat is een stuk charmanter dan bij de eerste afspraak van een vrouw eisen dat ze verhuist naar een vreemd land.’

Ik lachte en besloot dat ik blij was voor Brigitte. Toen vroeg ik verder naar wat er allemaal gebeurde in haar leven, maar ik kreeg weinig antwoorden: Vincent leidde haar aandacht af. Opnieuw probeerde ik te lachen. Ik hield mezelf voor dat het onredelijk was om me te ergeren. Maar ik luisterde niet naar mezelf. Na het gesprek banjerde ik de keuken in, waar Thomas net koffie gezet had. Hij trok zijn mond in iets dat leek op een glimlach.

‘En? Hoe is het met Brigitte?’

‘Fantastisch. Ze heeft een vriend die zegt dat hij van haar houdt. Ik weet niet hoe dat voelt, maar het is vast leuk.’

Even stond Thomas bewegingsloos voor me. Toen gooide hij zijn kopje op de grond, heel hard en heel opzettelijk; het spetterde uiteen in hoog opspringende stukken. Ik staarde hem aan, maar hij bukte zich en raapte de scherven bij elkaar. Nadat hij ze weggegooid had, pakte hij een doek en begon de koffie op te deppen.

‘Thomas,’ zei ik.

Hij ging door met waar hij mee bezig was. ‘Wat is nou eigenlijk je probleem?’ Zijn stem klonk erg zacht, maar ook erg boos.

Ik keek naar zijn gebogen gestalte. ‘Soms ben ik bang voor de stilte.’

‘Volgens mij heb ik de hele dag tegen je gepraat. Je zei weinig terug.’

‘Ja. Ik… ik vind het moeilijk om te praten. Maar ik wil het wel. Mijn vader was bijna altijd stil. Hij wilde het liefst helemaal niets zeggen. Hij wilde alleen maar verdrietig zijn over mijn moeder. Ik zie hem nog zitten in zijn leunstoel, zijn vaste plek. Meestal was hij helemaal verdiept in zijn boeken, maar soms staarde hij naar mij en dan leek hij te verwachten dat ik hem begreep zonder dat hij sprak.’ Ik keek naar de laatste druppels koffie op de tegels en dacht aan hoe vaak mijn vader naar zijn lege kopje had gekeken en dan naar mij, met een verwijtende blik. Hij stelde me nooit rechtstreekse vragen; ik had het gevoel gehad dat ik constant alert moest zijn op heimelijke wensen. Met koffie lukte me dat vaak nog wel, maar ik was me ervan bewust dat ik hem op andere gebieden telkens weer teleurstelde. ‘Zo wil ik niet met jou leven. Ik wil… iets anders.’

Thomas keek me recht aan. Hij leek krachtig en waakzaam. Toen strekte hij zijn hand uit en streelde mijn wang. ‘Dat proberen we toch?’

‘We moeten meer doen. Straks is de Kerst voorbij en dan ga je weer aan het werk en dan…’

‘En dan geven we nog even veel om elkaar,’ vulde Thomas aan, toen ik zweeg.

‘En dan komen we misschien weer in een saaie routine terecht,’ waagde ik.

‘Nee. Wij komen nooit in een saaie routine terecht.’

Ik vocht tegen plotselinge misselijkheid en haalde diep adem. ‘Daar zitten we al in. Tenminste, dat vind ik – soms. We zijn maar weinig samen, en als we dan tijd voor elkaar hebben zijn we veel te stil. Ik weet soms niet zo goed of… ik belangrijk voor je ben. Ik voel me overbodig.’ Ik kreunde en deed mijn best om te lachen. ‘Ik ben me ervan bewust dat ik nu als een huisvrouw klink die geen eigen leven heeft. Sorry.’

Thomas greep me vast. ‘Praat niet zo over jezelf. Je bent perfect.’ Zijn ogen waren donker; zijn blik werd zo intens dat het pijn deed. ‘Je bent niet overbodig – integendeel. Als ik aan het werk ben, mis ik je voortdurend. Soms ben ik bijna bang van de gevoelens die ik voor je heb. Ze beheersen me. Jij beheerst me.’

‘Echt?’

‘Echt. Dat weet je toch onderhand wel?’

‘Heb je er geen spijt van dat we zo snel zijn gaan samenwonen?’

‘Nee. Totaal niet. Wat wij hebben is onbegrijpelijk maar spectaculair. En dat blijft zo. We moeten alleen nog wat aan elkaar wennen. In het begin dachten we dat we elkaar al kenden, maar dat was misschien toch niet helemaal waar. Op dat punt komen we nog, als we elkaar de tijd geven en geduldig zijn.’

‘Denk je dat werkelijk? Serieus?’

‘Natuurlijk. Zolang we er maar voor zorgen dat we niet in ruzies verzanden.’

‘Het is niet erg om ruzie te maken. Wij vermijden ruzies. Dat is niet gezond.’

‘Ga jij je dan ook uiten? Ik vind het irritant als ik thuiskom en merk dat je iets dwarszit, maar jij niet zegt wat er aan de hand is.’

‘Sorry. Ik zal proberen eerlijk te vertellen wat ik denk.’

Thomas onderzocht mijn ogen. ‘Nu hoor je weer helemaal bij mij, hè? Morgen ben je niet opnieuw koel en afstandelijk. Toch?’

‘Morgen ben ik lief voor je. Heel lief.’

‘Zeker weten?’

‘Zeker weten, lieveling.’

Hij kuste me. ‘Ons leven wordt echt beter,’ fluisterde hij. ‘Nog beter.’

 

Hij had gelijk. De volgende dag was een wonder. We waren constant samen en er was geen enkele wanklank. Ook na de Kerst groeiden we dichter naar elkaar toe. Ik zou het liefst eindeloze pagina’s vullen met scènes uit die tijd, maar laat ik me uit consideratie voor mijn lezers beperken tot die keer dat Thomas me in de keuken op een stoel plantte en een kookwekker instelde op vijf minuten. ‘Praat,’ eiste hij. ‘Vertel me wat je van me vindt. Natuurlijk weid je eerst uit over hoeveel je om me geeft, maar wees daarna ook eerlijk over dingen die je niet leuk vindt. Ik kan er tegen.’

‘Ik krijg maar vijf minuten. Dat is te weinig om jou eer aan te doen: ik protesteer!’

‘Vlei me niet, lieveling. Zeg wat je echt denkt.’

‘Als ik zo naar je kijk, denk ik dat het krankzinnig is dat ik zelfs het haar op je armen al mooi vind. Soms schrik ik nog steeds van wat je bij me wakker maakt. Ik merk dat ik eindeloos naar je kan kijken, zonder dat het me ooit verveelt. Als je vijf minuten weg bent, mis ik je al. En dat is niet zomaar een uitdrukking: jou missen doet lichamelijk pijn – het steekt en pulseert. In het weekend, als er meer tijd is voor ons samen, lijkt het of ik meer leef dan doordeweeks; dan stroomt mijn bloed sneller en adem ik gemakkelijker. Ik geniet ervan dat ik je alsmaar beter leer kennen. Ik herken signalen die andere mensen ontgaan. Ik weet dat je neuriet als je het lastig vindt jezelf een houding te geven; ik weet dat je me recht aankijkt als je me dingen vertelt die belangrijk voor je zijn. Ik ontdek steeds meer kleuren in je ogen; ik kan je stemmingen eraan aflezen. Ik weet nu ook wat je voelt: je bent ontroerd, maar slecht op je gemak.’

Hij produceerde een mengeling van een lach en een kreun. ‘Inderdaad. Je bent te lief.’

‘Laat ik dan ook maar eerlijk klagen, want je was gisteren weer pas na negenen thuis, terwijl je me plechtig beloofd had dat we nooit meer later dan negen uur zouden eten.’

‘Was je boos?’

‘Ja. En je hoeft me er niet op te wijzen dat ik dat had moeten zeggen – dat weet ik zelf ook wel. Ik vind het nog steeds een beetje eng.’

‘Was je bang dat ik boos op jou zou worden?’

‘Ja. Dat is natuurlijk dom, want jij wordt niet boos. Jij kijkt schuldig en belooft me dat je morgen beter je best zult doen. Dat meen je ook echt, maar dan belt die Jef Callegari uit Californië met wie jullie nu al veel te lang in onderhandeling zijn en dan wordt het toch weer laat. Houd op, Thomas: kijk niet zo naar me; dan kan ik niet meer streng zijn. En nee: raak me niet aan – die vijf minuten zijn nog niet voorbij. Leid me niet af.’

‘Kom bij me.’

Even deed ik of ik zijn armen wilde ontwijken, maar ik liet me heel snel vangen. Ik voelde me weer helemaal thuis bij Thomas. Ik vertelde hem dat ik van hem hield en die woorden lieten een vertrouwde tevreden glimlach op zijn gezicht verschijnen.

‘Het is iedere keer weer bijzonder om dat uit jouw mond te horen. Ik laat je nooit meer gaan, Caro. Heb ik dat al tegen je gezegd?’

Het antwoord op die vraag was ja, maar ik vond het niet erg om het steeds opnieuw te horen. Al zei hij nooit dat hij ook van mij hield, ik ging steeds meer geloven dat dat wel het geval was.

 

De volgende dag belandde ik via WhatsApp in een nogal bijzondere strijd met Brigitte. Toen zij beweerde dat Vincent de ideale man was en ik ervan overtuigd bleef dat Thomas dat was, droegen we een half uur lang steeds uitzinnigere argumenten aan voor onze eigen kampioen.

‘Eigenlijk zijn we nu wel heel erg meisjesachtig bezig,’ typte ik uiteindelijk.

‘Wat maakt het uit? Al dat gedoe van jou over carrières en zelfstandigheid is onzin. Laten we maar genieten van onze mannen. We zijn gelukkig, Lientje. En dat blijven we de rest van ons leven, zelfs als jij nooit meer van dat regenachtige eiland af komt.’

‘Zolang de allerbeste – de allerbeste! – man van de wereld hier woont denk ik er niet aan om weg te gaan.’

‘Ik red het wel zonder jou. Blijf jij maar op je eiland zitten terwijl ik van de ultieme man geniet. Door hem is mijn leven weer de moeite waard.’

Ik was gelukkig – vanwege Thomas, maar ook vanwege de vreugde van Brigitte. Ik geloofde dat er niets meer fout kon gaan in mijn leven. Toen werd het 25 maart. ’s Morgens vroeg kreeg ik een whatsapp van Brigitte: ‘Ik heb je gemaild. Neem geen contact met me op.’

Ik herlas het bericht drie keer en wilde toen nog steeds niet geloven dat er iets mis was. Opeens was ik bang, bang dat als Brigittes geluk verstoord zou blijken te zijn, ook het mijne kapot zou gaan. Bijna verwijderde ik haar mail zonder hem te lezen. Maar ik las hem natuurlijk wel, en toen vertelden de eerste regels me al genoeg: Vincent heeft me verlaten. Het komt nooit meer goed met mij.

 

© Els van Weijen

3 thoughts on “Hoofdstuk Zes – De ideale man

  1. Ja, een roerend verhaal, roman die je volledig pakt. De onzekerheid van Caro tegenover een wereld
    van de rijken. Carolien moet dit allemaal op een rijtje zetten er in groeien.
    Kijk echt uit naar hoe dit zich ontwikkeld.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *