Hoofdstuk Zeven

hall 2

‘En nu is het genoeg.’ Met die woorden gooide Gerald de deur naar de privé-eetkamer open. Hij stond met zijn handen op zijn heupen, alsof hij in een western meespeelde en zijn pistolen wilde grijpen. Toen ontwaarde de man de oudere Lady Northend aan de ontbijttafel en vielen zijn handen slap langs hem neer. ‘Wat doet zíj hier?’

‘Hallo vader,’ zei Anna. ‘Pa, bedoel ik. Als je met “zij” mijn schoonmoeder bedoelt: het leek ons niet zo handig om haar afgelopen nacht over het landgoed te laten lopen. We weten niet of Paul Sanders nog in de buurt is. Welkom overigens. We zien je niet vaak tijdens het ontbijt en de lunch.’

Gerald stampte verder de kamer in. ‘Ik ben het zat dat jullie me tussen die oude vrouwen zetten terwijl ik jullie persoonlijke gast ben. Ik ben hier niet gekomen omdat ik rust nodig heb! Ik wil jou leren kennen. Mijn dochtertje – en mijn kleindochter,’ zei hij, met een zijdelingse blik naar Zoë, die tussen Anna en Matthew in de kinderstoel zat. Zoë piepte zacht en klagelijk, als een caviaatje.

Anna staarde naar haar vader. Toen wees ze naar het legde bord dat tegenover haar op tafel stond. ‘Er moet sprake zijn van een misverstand. Eileen heeft de afgelopen dagen steeds voor je gedekt. We vonden het jammer dat jij je tijd liever elders besteedde.’

‘Je tijd liever elders besteedde? Je klinkt als een gravin, meid. Praat je moerstaal.’ Gerald viel in zijn stoel. ‘Maar het is goed om te horen dat ik welkom ben. Dus je ouwe pa is toch nog een beetje belangrijk voor je.’

Even was Anna heel stil. Matthew hield zijn adem in. Hij kende zijn vrouw goed genoeg om te weten dat ze vocht met woede; hij kon het zien in het donker wordende groen van haar ogen, en aflezen aan haar verstrakte ruggengraat. Ze had hem uitgebreid verteld over hoe ze zich had gevoeld toen ze in de jeugdbende zat die haar zo veel ellende zou brengen: de altijd sluimerende agressie, het diepe verlangen om terug te slaan naar iets dat ze geen naam kon geven. Misschien was dat iets wel een iemand.

‘Natuurlijk ben je belangrijk voor mij,’ zei ze. ‘Ben ik het ook voor jou?’

Gerald snoof, greep een stuk toast, schonk koffie in en maakte vlekken op het tafelkleed. Toen keek hij rond. ‘Hebben jullie niets stevigers dan jam? Eieren met spek of zo?’

Lady Elizabeth stond op en haalde de deksel van een schotel die op het rechaud stond. Zwijgend diende ze de eieren voor Gerald op. Zoë keek intussen wat angstig naar haar opa, en klemde zich met een handje aan Matthews overhemd vast.

‘Wat denk je?’ vroeg Gerald, terwijl hij ei in zijn mond stak. ‘Ik heb veel fout gedaan, maar je bent mijn dochter. Ik wil je leren kennen – ik wil voor je zorgen, juist nu. Ik wil je beschermen. Je moet me alles vertellen wat je hoort over het onderzoek naar de moord op Poppy.’

‘Ik wil jou ook beter leren kennen,’ zei Anna. ‘Dat wilde ik al voordat Poppy stierf.’

‘Stierf? Vermoord werd, meid – vermóórd.’

‘Ja. Dat weet ik. En zou jij me ook beter willen leren kennen als dat niet wat gebeurd? Soms vraag ik me een beetje af waar je prioriteiten liggen.’

Gerald knipperde met zijn ogen. Toen grijnsde hij. ‘Als ukkie al kon je duidelijk zeggen wat je vond. Je was een pittige tante.’

‘Werkelijk? Ik kan me niet herinneren dat als jij ’s nachts dronken met een mes door het huis holde, ik veel zei.’

‘Anna…’ mompelde Lady Northend.

‘Dat bedoel ik,’ grinnikte Gerald. ‘Pittig. Maar dat slaan we er wel uit. Bij wijze van spreken dan.’

Zoë begon te huilen. Matthew haalde haar uit de kinderstoel en zette haar op zijn schoot. ‘Niet lief,’ snufte Zoë.

‘Ik weet het, liefje,’ zei hij sussend. ‘Ik weet het.’

 

Vlak voor de lunch verscheen Richard in Northend Abbey. Onaangekondigd stapte hij de werkkamer van Matthew binnen en plofte in een stoel tegenover zijn bureau. ‘Je weet vast al dat er een hongerig pak journalisten voor je poort staat.’

‘Natuurlijk weet ik dat,’ zei Matthew, terwijl hij de laatste hand legde aan een mail over een aandelentransactie. ‘Irritant, maar het gaat weer over.’

‘Nieuwe houding? Ik begreep dat er ooit journalisten voor de deur stonden waar je je wel druk over maakte. Voel je je daar nog steeds schuldig over?’

Matthew keek nog eenmaal kritisch naar zijn mail. Stond alles erin? Geen vergissingen waar hij later problemen mee zou krijgen? ‘De journalisten kunnen niet verder dan het hek; ze weten heel goed dat als ze het landgoed opkomen, ik ze zal laten verwijderen. We hebben nauwelijks last van ze. Het is alleen jammer dat de daghulpen steeds door de meute heen moeten.’

‘Doe niet alsof je leest wat er op je scherm staat, Matthew. Je bent niet overtuigend. En als jij mijn vragen niet beantwoordt, neem dan in ieder geval de moeite om mij vragen te stellen. Of er nieuws is bijvoorbeeld, want dat wil je weten.’ Richard haalde zijn notitieblok tevoorschijn en klikte met zijn pen. ‘Weinig te melden. De lijkschouwer is nog bezig met Poppy. Ayushi Mittal wil voor het moment weinig kwijt over –’

‘Ayushi? Is dat een man of een vrouw?’

‘Vrouw. Ze wil nog weinig kwijt over wat er gebeurd is, maar een paar details had ze wel. De moord is inderdaad gepleegd met een mes: één steek die vol het hart trof. Best een prestatie, als je bedenkt dat je door een ribbenkast heen moet. Ofwel de dader had verstand van zaken, ofwel hij had geluk. Honderd procent zeker weet Ayushi het niet, maar het is goed mogelijk dat Poppy vermoord is door een linkshandige. Bekijk je omgeving en houd goed in de gaten wie er met links een bekentenis schrijft, beste Matthew.’

‘Je denkt dat het iemand vanbinnen Northend Abbey is?’ Matthew ging rechter zitten. ‘Hoe zit het met haar man?’

Richard haalde zijn schouders op. ‘Ayushi zegt dat Poppy zich niet verdedigd lijkt te hebben. Door hoe we haar aantroffen en door de staat van de kamer, hebben we reden om aan te nemen dat ze nog niet sliep en dus niet gedood is zonder dat ze iets in de gaten had. Waarschijnlijk heeft ze de dader zelf binnengelaten en heeft hij daarna totaal onverwacht toegeslagen. Als haar man de dader was, moet haar relatie met hem anders geweest zijn dan ze beweerde. Als ze niet loog en de relatie wel slecht was, ligt het voor de hand dat de dader uit Northend Abbey kwam.’

‘Waarom vertel je me dit? Zijn dit geen dingen waar jij je mond over dient te houden?’

Richard haalde weer zijn schouders op, met een nonchalance die veelzeggender was dan een compleet toneelstuk van Shakespeare. ‘Waarom niet? Ik zie je als een soort extra politieagent op de plaats delict – een onbetaalde agent, voor alle duidelijkheid, dus vraag me niet om een salaris.’

‘Gisteren beweerde je dat iedereen verdacht was.’

‘Jij niet, zelfs niet als je je inlaat met vrouwen die je eigenlijk niet interesseren en die vervolgens vermoord worden. Ik heb midden in de nacht de leden van je breiclubje-dat-geen-breiclubje-is – zeg alsjeblieft nooit tegen Anna dat ik dit zo geformuleerd heb – ook nog nagetrokken. Ik kreeg spontaan slaap. Wat een saaie bedoening. Nou ja, saai met uitzondering van Zandra Price misschien. Als ik het me goed herinner zei jij dat ze verlaten is door haar man. Niet waar. Ze zijn nog getrouwd en runnen samen een antiekhandel.’

‘Raar detail om over te liegen.’

‘En zo heeft ze er meer. Ik vraag me af waarom ze beweerde dat ze vroeg naar bed is gegaan terwijl dat niet zo was.’

Matthew had geen idee; hij zweeg en staarde naar zijn tablet.

‘Ik ga zo maar weer een gesprekje met haar aan. Met je schoonvader trouwens ook. Die man heeft een indrukwekkend strafblad – en dat was alleen voordat hij naar de andere kant van de oceaan vertrok. Veel diefstallen, maar ook geweldpleging, vooral als hij onder invloed was. Geen moorden. Ik heb contact met de VS, maar het duurt waarschijnlijk even voordat ik van ze hoor wat hij daar heeft uitgespookt. Ik heb ook contact gelegd met de politie in Nederland voor – hoe heet ze? – Marieke Markestein. Details volgen nog.’

Matthew hijgde een lach. ‘Marieke? Je bent nu wel erg grondig.’

‘Dat is een talent van me,’ zei Richard. ‘Doe wat met mijn gratis informatie in plaats van er commentaar op te hebben. En zoek een nieuwe psycholoog.’

‘Richard –’

‘Advies van een goede vriend. Doe daar ook wat mee.’ Richard stond op. ‘Nu ga ik naar mijn eigen kamer, waar Eileen vast al allerlei lekkers heeft klaarstaan, om je gasten te bespieden en verdacht te maken.’ Iets te hard gooide hij de deur achter zich dicht.

 

De structuur in Northend Abbey leed onder de schok van Poppy’s dood en het ontbreken van een gearresteerde dader. Na de lunch, als er gewoonlijk een uur rust werd gehouden en iedereen werd gevraagd stil te zijn op de gangen, zag Matthew de een na de andere gast voorbij lopen. Carmen Fogle schoof door de gangen aan de arm van Ethel Hickley en hij moest moeite doen om te zien wie van de twee het kromst liep: Ethel leek jaren ouder geworden de afgelopen nacht. Het was of zij op Carmen steunde in plaats van andersom. Even overwoog Matthew achter hen aan te lopen, maar hij had geen flauw idee wat hij tegen Ethel moest zeggen. Toen hij Carmen Poppy’s naam hoorde noemen, en Ethel fluisterde dat ze het beter over iets anders konden hebben, zag hij er helemaal van af.

Hij wandelde naar de centrale hal. Zijn vingers gleden over het harnas dat daar stond. Als kind had hij ervan gedroomd om ridder te worden. Nu probeerde hij zich opnieuw voor te stellen hoe het zou zijn om een dergelijk harnas te dragen en te paard ten strijde te trekken. Intussen vocht hij weer met dat onbestemde gevoel van gevaar en dreiging dat hem steeds opnieuw besloop.

‘Matthew.’

Hij schrok op en zag een vrouw naast hem staan. ‘Celia.’

Celia droeg een permanente glimlach op haar gezicht, maar eentje waarbij de lippen naar beneden wezen. Haar mond deed hem soms aan die van een haai denken. Ook nu leek ze vriendelijk naar hem te kijken en voelde Matthew wantrouwen.

‘Intensieve dag zeker,’ zei ze. Ze deed haar best haar glimlach breder te maken.

Hij neeg zijn hoofd. ‘Natuurlijk.’

Celia wreef een stofje weg van haar tweed rok. ‘Nare situatie.’

‘Ja.’ Inwendig zuchtte hij. Dit werd een gesprek uit de klasse waarin hij geboren was, waarin men ofwel onverdraaglijk direct was, of al even onverdraaglijk vaag. Sinds Anna vier jaar geleden bij hem was teruggekomen, had hij weinig familie meer gezien, en was hij die gesprekken ontwend geraakt. Hij wist weer hoe aangenaam hij dat vond.

‘Rupert belde me nog.’

Weer boog Matthew even zijn hoofd. Rupert Blakely was een oom van zijn moeders kant van de familie. Zijn jongste zoon was getrouwd met Madeleine Smyth, een nichtje van Celia. ‘Hoort hij nog wel eens wat van Lydia?’ vroeg hij.

Celia deed een stapje bij hem weg. ‘Lydia?’

‘Ruperts dochter.’

‘Volgens mij hebben ze al heel lang geen contact meer. Drank, weet je.’ Celia draaide haar pols alsof ze een glas in haar mond leeggoot.

‘Ja.’ En Lydia’s onvermogen om net te doen of er vroeger niets gebeurd was, bedacht Matthew zich. Eens te meer verbaasde hij zich erover dat zijn moeder en haar vier zussen er op één na allemaal in geslaagd waren te trouwen met mannen die met hun mond en met hun handen wonden veroorzaakten. De ene tante die goed was weggekomen, was vrijgezel gebleven en naar Nieuw-Zeeland geëmigreerd.

Celia deed weer een stap naar hem toe. ‘Ik vroeg me af of ik wat langer in de Abbey kan blijven.’

Hij fronste naar haar. ‘Ik denk dat als je al weg zou willen, dat nu onmogelijk is. De politie zou het niet toestaan.’

Ze gaf hem een tikje op zijn arm. ‘Zo bedoel ik het niet. Als ze die kerel te pakken hebben en de rust hier terugkeert, wil ik nog even blijven. Ik neem aan dat de massa dan wel weg is en jullie rond Kerst geen nieuwe cliënten aannemen.’

‘We praten liever niet over cliënten maar over gasten.’

‘Dat bedoel ik. Maar ik ben natuurlijk geen gast. Ik ben familie. Het lijkt me enig om de Kerst met jullie door te brengen. Onder ons, zeg maar.’

Matthew vroeg zich af of Celia en hij werkelijk familie waren. Als hij het goed begrepen had was ze voor Madeleine alleen een aangetrouwde tante. ‘Anna is uitgerekend rond de Kerst, maar waarschijnlijk bevalt ze eerder, zoals dat met meerlingen gaat. We hebben het dan erg druk. We waren sowieso van plan om rond die tijd geen gasten te laten komen – pas als de baby’s wat ouder zijn.’

Celia’s glimlach bleef op haar plaats. ‘Geen gasten. Familie, beste Matthew – ik ben familie.’

‘Het spijt me, Celia, maar ik ben bang dat het lastig wordt.’ Met een laatste hoofdknik liep hij weg.

Terug in zijn werkkamer, waar hij een document van zijn notaris doorlas, dacht hij aan Lydia. Hij had haar al jaren niet gesproken. Toen ze feestjes begon te verstoren door haar ongeremde drankgebruik waren er langzaam steeds meer deuren voor haar gesloten. Zelf had hij nooit bewust de keuze gemaakt afstand van haar te nemen, maar toch was ze ook bij hem uit beeld verdwenen.

Hij vroeg zich af of Rupert Blakely net als zijn vader het vermogen had zijn kind te doorzien en die kennis gebruikt had om Lydia belachelijk te maken. Hij vroeg zich af of Rupert ook zonder woorden duidelijk had kunnen maken dat hij Lydia haatte. Of was dat toch iets dat alleen tussen vaders en zonen gebeurde?

Fronsend begon hij het document van de notaris opnieuw te lezen. Ondanks de situatie op Northend Abbey had hij nog veel te doen.

 

Uit het dagboek van Marieke Markestein

 

… Vanavond zaten bijna alle gasten in de grote salon. De meesten staarden naar hun zakdoeken, zeiden af en toe dat ze naar huis wilden of dat het allemaal zo erg was van Poppy, depten hun ogen en zwegen dan. Anderen probeerden iets van normaliteit te bewaren. Celia legde Mirtle Langon uit hoe zij is verbonden met de familie van Matthew, en Matthew zelf speelde rummikub met Zandra. Ik zat vlak bij ze met een boek (Anna Karenina) op schoot, maar ik kwam niet aan lezen toe.

‘Ik ben erg goed in rummikub, Lord Northend,’ verkondigde Zandra. ‘Bereid u maar voor op uw verlies.’

‘Matthew,’ zei hij. ‘En ik zal proberen mijn verlies eervol te dragen. Ik had overigens verwacht dat iemand die zo goed is, weet dat je alleen verschillende kleuren mag gebruiken bij een rijtje van dezelfde cijfers.’

Zandra zuchtte. ‘U bent erg streng.’ Ze pakte haar stenen, een blauwe acht en tien en een oranje negen, terug en zei dat ze niets kon neerleggen. ‘Zijn er ontwikkelingen?’ vroeg ze. ‘Heeft de politie Paul Sanders al gevonden?’

‘Helaas niet. De politie weet wel dat…’ – Matthew legde een blauwe zes, zeven, acht, negen en tien neer – ‘… u zuinig ben omgegaan met de waarheid.’

Zandra tuurde naar haar stenen. ‘DI Mather kwam vandaag weer naar me toe.’

‘Heeft uw echtgenoot u echt verlaten?’

Zandra snoof als een nijlpaard dat aanstalten maakt om aan te vallen. ‘Ik zou hém moeten verlaten. We hebben samen een antiekzaak en Nick heeft mij dertig jaar het werk laten opknappen. Ik draaide weken van tachtig uur, zorgde voor de kinderen en dacht dat het normaal was. Tot mijn lichaam zei dat het niet normaal was. Tot ik helemaal leeg was en niets meer kon. Hier in Northend Abbey begin ik me eindelijk weer een beetje mezelf te voelen. En nu zorgt Nick er toch weer voor dat mijn rust wordt verstoord.’

‘Dat spijt me. U verdient beter.’

‘Dat zegt u alleen maar omdat u me wilt uithoren.’ Zandra keek smekend naar hem op. ‘Ik heb echt niets verkeerd gedaan. Ik ben hier alleen omdat ik… moe ben. Heel moe.’ Zandra produceerde een zachte kreun; Matthew legde zijn hand op de hare.

Ik vond het betreurenswaardig dat hij van dergelijk zwak toneelspel onder de indruk was, legde mijn boek opzij en worstelde me overeind. ‘Mag ik meedoen?’ vroeg ik.

Zandra en Matthew staarden me allebei aan. Toen hadden ze door dat staren onbeleefd is – zeker naar mij – en keken ze weg. Matthew trok zijn hand terug. ‘Natuurlijk,’ zei hij.

Zandra zette een bordje voor me neer, en zodra Matthew had gewonnen husselde hij de stenen opnieuw door elkaar. Hij keek toe terwijl Zandra en ik er veertien uitkozen. ‘Allebei linkshandig,’ stelde hij vast.

‘En nu gaat u natuurlijk vertellen dat de moordenaar linkshandig is,’ zei Zandra.

Matthew pakte zijn eigen stenen – met rechts. ‘Jullie zijn de enigen niet. Anna en David zijn ook linkshandig.’ Toen keek hij toch weer naar mij, hoe graag hij dat ook probeert te voorkomen. Het lukte me niet om comfortabel te zitten in mijn stoel. Ik had de indruk dat hij zijn adem inhield terwijl ik probeerde een goed plekje te veroveren tussen de rieten leuningen en daar niet compleet in slaagde. ‘Gaat het?’ vroeg hij.

‘Is er al iets meer bekend over Poppy?’ vroeg ik.

Matthew schudde zijn hoofd. Zandra keek me triest aan. ‘De politie heeft wel van alles ontdekt over mij. Ik heb gezegd dat ik vroeg naar bed ben gegaan op de dag van de moord, gewoon voor alle zekerheid, terwijl ik juist laat ben gaan slapen. En ik heb gelogen over mijn waardeloze man.’

Het was moeilijk om antwoord te geven op haar ontboezemingen. ‘Werkelijk,’ mompelde ik. Intussen probeerde ik te gaan verzitten. De bloedtoevoer in mijn linkerbeen werd afgesneden; mijn spieren verkrampten.

Matthew had het in de gaten. ‘Gaat het?’ vroeg hij weer. ‘Moet ik een andere stoel voor je halen?’

‘Dat is niet nodig.’ Ik sorteerde mijn stenen en legde drie twaalven neer.

‘Het is een kleine moeite,’ zei Matthew. ‘In mijn werkkamer heb ik een goede stoel voor je. Net wat…’ Hij leek te twijfelen over het woord dat hij wilde gebruiken.

Op dat moment stormde Gerald Bryers de salon in, rechtstreeks naar Matthew. Hij had The Northend Gazette in zijn handen. ‘David heeft het gedaan. Hij is jong – hij had interesse in Poppy. Ik kan je wel het een en ander vertellen over wat ik daarvan gezien heb. Laat hem oppakken!’

Matthew, Zandra en ik snoven tegelijkertijd, hartgrondig en vol spot. ‘Vertel ons wat Poppy echt van je vond in plaats van anderen te beschuldigen,’ zei Zandra. ‘Of leg uit waar jij je dure paard vandaan hebt.’

‘Zeur,’ snauwde Gerald. Hij beende weer weg, en ik voelde me even wat minder ellendig…

 

© Els van Weijen

 

3 thoughts on “Hoofdstuk Zeven

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *