Op woensdag 13 augustus, de dag na zijn terugkomst in Londen, ging Thomas aan het werk. Martin had voorspeld dat hij vroeg naar kantoor zou komen, om een confrontatie met een welkomstcomité van personeel te voorkomen. Hij kreeg gelijk: Thomas stapte rond een uur of zeven de zijingang in. Hij pakte de lift en was misschien verbaasd (weer speculatie van Martin) dat de code die hij vroeger gebruikt had om op de twintigste verdieping te kunnen uitstappen nog werkte. Ik had geen input van Martin nodig om te weten dat hij verbaasd was toen hij zag wie er op hem stonden te wachten in de directievleugel. Langdurig nam hij Martin en mij op.
Hij snoof en keek op zijn horloge. ‘Martin, wat is er met je aan de hand? Ik ben van jou niet gewend dat je voor negen uur aanwezig bent en er ook nog uitziet alsof je hersenen al functioneren.’
‘Ik wilde dit onvergetelijke moment niet missen.’ Martin wreef wat denkbeeldige tranen weg. ‘Daarnaast moest ik natuurlijk mijn – jouw – kantoor nog op orde brengen.’
‘En wat doe jij hier?’ vroeg Thomas aan mij.
‘Ik kom hier werken. Je denkt toch niet dat ik je in de steek laat?’
Weer nam hij mij op. ‘Het staat me bij dat jij me meer dan eens hebt uitgelegd waarom je geen baan bij Garland Oil wilde. Caroline, dit is niet het moment voor spelletjes. Ik ben aan het werk. Als je met me wilt praten, weet je waar ik woon.’
Ik streek over de stof van mijn (korte) rok en zag hoe Thomas de beweging met zijn ogen volgde. ‘Dit is geen spelletje. Gelukkig niet: met schrijven is geen droog brood te verdienen – ik heb eindelijk een echte baan. Daarnaast is het natuurlijk mooi meegenomen dat ik je hier meer zie dan ik gedaan zou hebben als ik met je was gaan samenwonen.’
‘Caroline wordt hoofd Communicatie,’ zei Martin. ‘Shaun Frederick is net met pensioen, dus er hoefden niet eens koppen te rollen. Garland Oil krijgt behoorlijk wat extra aandacht door jouw terugkomst. Het zal ons geen kwaad doen dat de pers met je verloofde geconfronteerd wordt als ze contact opnemen. We kunnen sowieso alle positieve aandacht gebruiken nu de olie-industrie een alsmaar bedenkelijker image ontwikkelt. Ik wil trouwens dat Caroline niet alleen de afdeling leidt, maar ook dat Communicatie een stafafdeling wordt, zoals in ieder normaalfunctionerend bedrijf. Caroline gaat rechtstreeks aan ons rapporteren en intensief met ons samenwerken.’
‘Je neemt iemand zonder enige ervaring aan als afdelingshoofd?’ vroeg Thomas. ‘Lieve help, het is goed dat ik terug ben. Wat bezielt je?’
‘Hoezo geen ervaring? Je hebt haar meer verteld over het reilen en zeilen van Garland Oil dan Shaun ooit geweten heeft. En vergeet niet dat ze inmiddels een gevierd schrijfster is: ze heeft veel met de pers te maken.’
‘Belachelijk.’
Martin haalde zijn schouders op. ‘“Je hebt recht op je eigen mening,” zei een directeur onder wie ik vroeger werkte altijd. Oh, wacht: dat was jij. Kom nu mee naar je kantoor.’
Thomas keek in de richting van het kantoor van Martin, maar Martin liep naar het kantoor van Thomas. Hij gooide de deur open. Toen ik langs Thomas’ rug naar binnen keek, bleek het er precies zo uit te zien als drie jaar geleden.
‘Je hebt grondig schoongemaakt,’ zei ik.
‘Je hebt het nooit gebruikt,’ zei Thomas.
‘Natuurlijk niet. Dit was het mausoleum waar het personeel kwam rouwen om de Grote Leider.’
‘Niet grappig, Martin,’ zei ik.
‘Inderdaad,’ zei Thomas. ‘Wat is dit voor waanzin? Jij bent tegenwoordig toch de grote leider? Ga me niet vertellen dat je belangrijke gasten in die bezemkast van jou ontving.’
‘Nee, als er mensen kwamen van wie we wilden dat ze ademloos een contract ondertekenden, stofte Leah de kamer af. Nou, welkom terug. Ik stel voor dat we de komende tijd dit kantoor met z’n drieën gebruiken. Het is groot genoeg en het lijkt me echt belangrijk dat we als team optrekken.’
Thomas liep de kamer in. ‘Je denkt toch niet dat ik daar in trap? Ik ga dit kantoor niet delen omdat jij toevallig als koppelaar wilt optreden.’
‘Je weigert een opdracht? Daar kan ik je voor ontslaan. Voor het geval je het vergeten bent: ik ben de baas.’
Thomas zette zijn aktetas naast zijn bureau. ‘Ik ben de grootaandeelhouder.’
‘Als je zo doorgaat, ontsla ik mezelf. Alsof ik nog zin heb in mijn baan. Olie is passé. Ik begin liever iets nieuws – in zonne-energie of zo.’
Thomas wuifde hem weg, en mij ook, nam ik aan. ‘Geef me even tijd om me te installeren. Kom over een kwartiertje terug.’ Martin kuchte met veel nadruk, en toen gleed er toch een soort glimlach over Thomas’ gezicht. ‘Ik kom over een kwartiertje naar je toe, bedoel ik – baas.’
Toen Thomas 14½ minuut later het kantoor van Martin binnenstapte, bleef hij even stilstaan. Het kantoor in kwestie was zeker niet groot (ik schat zes bij zes meter) en Martin ging ook niet erg strategisch om met de ruimte die hij bezat. Om onduidelijke redenen had hij een rode telefooncel in de kamer staan, en ondanks de airconditioning ook een kolossale ventilator. Toch was hij erin geslaagd om een bureau tegenover het zijne te zetten. Mijn bureau. Thomas fronste. ‘Is dit nu echt nodig?’
‘Natuurlijk,’ zei Martin. ‘Ben je vergeten dat mijn ideeën altijd briljant zijn?’
Ik wuifde hem weg, en Thomas eveneens. ‘Misschien kunnen jullie beter bijpraten in het mausoleum. Ik zou me graag nog wat grondiger inlezen voordat ik mijn personeel ontmoet.’
De heren vertrokken en ik las. Iedereen die denkt dat ik mijn baan niet serieus nam en die alleen gebruikte om bij Thomas in de buurt te blijven, bekijk ik met de minachting van Mrs Garland. Zij belde me trouwens, net toen ik de personeelsdossiers pakte.
‘En?’ vroeg ze.
‘Ma, ik heb het druk. Ik heb zo een vergadering.’
‘Ik ben je ma niet! Daarom bel ik: ik hoop dat ik het nog een keertje word.’
‘Hoe wilt u dan dat ik u noem? Caroline? Dat zou pas erg zijn.’
‘Wat vindt Thomas ervan dat je bij hem aan het werk bent?’
Ik sloot even mijn ogen. ‘Mrs Garland, ik heb uw zoon op zijn eerste dag thuis in de steek gelaten. Ik denk – ik weet – dat hij dat niet leuk vond. Zelf vind ik het vreselijk. Verder geloof ik niet dat hij al erg gecharmeerd is van het idee dat hij op het werk wel met me te maken krijgt. Mocht daar verandering in komen, dan bent u een van de eersten die het hoort.’
‘Ik wil dat je met hem trouwt!’
Ik hing op en verdiepte me in de dossiers. Om negen uur liep ik de afdeling Communicatie op en kon ik zonder dat ik voorgesteld was alle personeelsleden bij naam noemen. Ze waren vriendelijk, maar die ochtend niet bijster origineel. Terwijl ze me de hand schudden, vertelden ze me stuk voor stuk dat het “bijzonder” en “erg onverwacht” was dat ik in deze “heugelijke omstandigheden” het bedrijf kwam versterken. Ze feliciteerden me ook allemaal met de terugkeer van Thomas en wezen me erop hoe blij ik vast was.
Hun woorden stemden me niet mild. Tijdens de vergadering die ik met ze hield, vertelde ik hun over de nieuwe status van de afdeling en over mijn positie bij de directie. Ik maakte heel erg duidelijk dat ik die positie niet had gekregen vanwege mijn relatie (“of non-relatie,” dacht ik, maar dat sprak ik niet uit) met de vroegere en toekomstige algemeen directeur van Garland Oil, maar simpelweg omdat het communicatiebeleid hard toe was aan revisie. Ik had niet de indruk dat het nog paste in de huidige tijd. Mijn medewerkers hadden vast hun best gedaan, maar ik vond dat ze harder hun best moesten doen.
Toen ik terugging naar de twintigste verdieping realiseerde ik me dat ik me totaal niet ongemakkelijk had gevoeld bij mijn eigen woorden, en dat ik ook niet in de verdediging was gedrukt door de reacties op mijn verhaal. Sommige medewerkers hadden de achterhaalde ideeën van Shaun Frederick als excuus gebruikt voor de gemakzucht waarmee ze hun werk deden. Anderen zeiden dat Martin een excentrieke directeur was die zijn eigen lijnen uitzette, zonder daarin deskundigen te betrekken. De dappersten vroegen of ik zelf wel de kwalificaties had om het communicatiebeleid om te gooien. Ik schermde met mijn bul van een goede Nederlandse universiteit en met heel veel ervaring op het gebied van communicatie (“en non-communicatie,” dacht ik, maar ook dat sprak ik niet uit).
Ik gaf opdrachten en zei dat ik op maandag doordachte, uitgewerkte voorstellen wilde zien. Pogingen van mijn personeel om daarna wat informele gesprekjes aan te gaan, kapte ik af. Ik trok me terug in het hok van Martin en las verder over het communicatiebeleid van Garland Oil. Ik sloeg er ook wat oude handboeken op na over hoe je een dergelijk beleid eigenlijk opzet, maar zorgde er wel voor dat niemand dat zag. Intussen maakte ik opnieuw kennis met Leah. Ik ging zelfs regelmatig naar haar terug, omdat ze een leuk mens was, maar ook omdat ze goede koffie zette, en omdat ik hoopte dat ik op de gang Thomas misschien zou tegenkomen.
Later op de dag ontmoette ik de andere afdelingshoofden, die niet veel origineler waren dan mijn personeelsleden bij het uiten van hun enthousiasme over mijn komst. Ze suggereerden wel openlijker dat ik alleen in dienst was genomen omdat Thomas er weer was. Ik hield mijn gezicht in de plooi, had het over mijn kwalificaties en vroeg me af of ik kon dreigen met wat Thomas zou doen als hij sommige van hun opmerkingen hoorde. Maar eigenlijk raakten hun woorden me niet zo. Ik was nog dizzy van de jetlag en de doorwaakte nacht waarin ik mezelf had gehaat omdat ik Thomas alleen had gelaten.
De eerste echt confronterende communicatie kwam pas om half acht ’s avonds, toen Martin gezegd had dat als ik niet wist wanneer genoeg echt genoeg was ik zelf maar moest zien hoe ik thuiskwam, en naar St John’s Wood vertrokken was. Tegen die tijd had ik zo vaak het woord “Garland” gezien, dat ik vond dat ik mijn privételefoon wel even kon bekijken. Ik had voor het eerst sinds ze het penthouse had verlaten een bericht van Brigitte:
‘Ben je blij met je dode? Denk maar niet dat je gelukkig met hem wordt. Jij zult nooit gelukkig zijn. Jij bent een stijve trut van wie niemand houdt. Je weet zelf niet eens hoe je van iemand moet houden. Geniet maar van je kuise christelijke kusjes. Als je Thomas lang genoeg laat wachten kiest hij voor een echte vrouw. Ik haat je, Caroline. Dat wilde ik je even vertellen, voor het geval je het nog niet wist. Ik haat je al jaren.’
Ik was zo moe dat de letters op Chinese karakters leken, maar toch probeerde ik het bericht nog een keer te lezen. Ik hoopte dat ik het verkeerd begrepen had.
‘Wat is er?’ Thomas stond in de deuropening, een mok in zijn hand. Ik schudde vaag mijn hoofd, maar hij liep de kamer in en pakte mijn telefoon voordat ik hem kon wegstoppen. ‘Hm. Nederlands. Misschien moet ik je erop wijzen dat het niet de bedoeling is dat je met privézaken bezig bent op je werk.’
Ik had gedacht dat ik te moe was voor emoties, maar voelde nu de woede door me heen razen; het bloed suisde in mijn oren. Tegelijkertijd wist ik dat hij gelijk had. En na wat ik hem had aangedaan waren zijn koude woorden mijn verdiende loon. ‘Het is een bericht van Brigitte,’ gromde ik. ‘Ze zegt dat ze me haat. Ze vraagt me of ik blij ben met mijn dode.’ Ik keek naar Thomas en bedacht me dat het niet mijn verdiende loon was dat hij de vrouw die hij ooit had gevraagd om met hem te trouwen negeerde als het hem uitkwam.
Thomas trok zijn wenkbrauwen op. ‘Ik heb nooit begrepen waarom jij met Brigitte bevriend wilde zijn. Waarom ben je het nu nog steeds? Alleen uit plichtsbesef of omdat je echt om haar geeft?’ Hij liep weg. ‘Prettige avond nog.’
Ook op donderdag en vrijdag werkte ik meer dan twaalf uur per dag. Ik zag Thomas nauwelijks en was blij toen het weekend aanbrak. Ik sliep uit en hoopte zo eindelijk mijn jetlag van me af te schudden. Na het ontbijt speelde ik een tijdje met Allison, maar daarna verdiepte ik mij weer in de communicatieplannen voor Garland Oil. Op zondag vroeg ik me even af of ik wel tijd had om naar The Temple of all Nations te gaan, maar Martin en Cassandra keken zo meewarig toen ik mijn twijfels opperde dat mijn verstand weer ging werken. Natuurlijk had ik tijd.
Eenmaal in de kerk bracht Martin Allison naar de kinderdienst. Ik vroeg mij intussen af waarom Cassandra niet één maar twee plekken vrijhield. Ik kreeg snel genoeg antwoord. Thomas kwam naast me zitten.
‘Goedemorgen, schat,’ zei hij.
‘Ben ik dat?’
‘In het weekend. Doordeweeks ben je personeel.’ Hij grimaste. ‘Sorry. Dat klonk hardop minder geslaagd dan in mijn hoofd.’
‘Ik ben blij dat je er bent.’
Daar gaf hij geen antwoord op. Martin kwam terug. Terwijl hij zich langs ons heen wurmde, sloeg hij Thomas op de schouder. ‘Welkom, jongen.’
‘Zo zou jij je doordeweeks natuurlijk niet laten aanspreken,’ zei ik.
‘Hij is mijn baas, Caroline. Hij mag alles zeggen wat hij wil.’
‘Nee. Hij is je baas niet. Dat weet hij, dat weet jij, en ik weet het ook. Sinds de eerste minuut dat je terug was heb jij weer de leiding.’
Thomas staarde voor zich uit. ‘Misschien.’ Ik zag de lijnen op zijn gezicht die ik ook tijdens het gesprek met Eve had gezien. Het enthousiasme voor zijn werk, dat in het vliegtuig zo overduidelijk was geweest, leek verdwenen. Ik zocht naar vragen die niet te bemoeizuchtig zouden klinken en waaruit geen onbegrip voor zijn situatie bleek, maar de dienst begon al. Om ons heen kwam iedereen overeind. Terwijl de mensen hun handen ophieven om de Heer te loven, stond Thomas bewegingsloos naast me. Sommige liederen zong hij mee, maar er waren ook momenten dat hij alleen maar voor zich uit keek.
Tijdens de preek pakte hij mijn hand en verstrengelde hij zijn vingers met de mijne. Marc Wright had het over de tijd van Pasen naar Pinksteren. Hij sprak over hoe teleurgesteld de discipelen geweest moesten zijn na Pasen: de man van wie zij verwacht hadden dat Hij koning van Israël zou worden, was gekruisigd en daarmee leek het verhaal uit te zijn. Marc had het over hun wanhoop, over hun twijfels toen de berichten kwamen over het lege graf en over hun vreugde toen ze de levende Heer ontmoetten. Hij riep iedereen op om vol te houden in situaties die uitzichtloos leken, om te blijven verwachten dat God een oplossing zou bieden. Thomas was weer bewegingsloos.
Na de dienst vroeg hij Martin en Cassandra of hij mij even mocht “lenen”.
‘Wel voor donker terug,’ zei Martin.
‘Lieverd,’ siste zijn vrouw.
Thomas nam me mee naar buiten, naar het plein voor de kerk waar een beeld van een engel die een door verdriet gebogen man en vrouw troostte. ‘Een goede dienst,’ zei hij.
‘Vond je dat echt?’
Hij knikte. ‘Het lijkt me een aangename gemeente.’
‘Het is een warme gemeente. Ik heb me er vanaf het begin thuis gevoeld.’
‘Omdat Martin en Cassandra er zitten.’
‘Niet alleen daarom. Ik werd er echt welkom geheten. De mensen waren oprecht in me geïnteresseerd. Dat valt me steeds weer op bij christenen: dat de gesprekken sneller diepgang hebben, dat mensen niet zomaar langs elkaar heen leven.’
‘In tegenstelling tot de wereld die je vroeger bij mij kende.’
‘Dat bedoel ik niet.’ Ik greep zijn hand en wilde het liefst tegen hem aan kruipen – net op tijd weerhield ik me ervan. ‘Ik maak je geen verwijten; ik stel alleen iets vast. Christenen onder elkaar zijn anders dan niet-christenen; ze zijn hechter. Dat is heerlijk, maar ik ben realistisch: niet alles is fijn. Er is veel sociale controle, en dat kan al snel geroddel worden. Toen Afterwards net uit was heb ik behoorlijk wat commentaar gehad op het feit dat ik zo duidelijk benoemde dat Sarah weer seksuele verlangens kreeg nadat Tim overleden was. Dat commentaar hoorde ik vaak niet rechtstreeks, maar achter mijn rug om. En dan was er nog die keer dat ik Tristram meenam.’ Ik beet op mijn lip, maar het was al te laat.
‘Tristram,’ zei Thomas.
‘Hij… hij was… Sorry, Thomas.’
‘Hij was een van de mannen op wie je verliefd was.’
‘Op wie ik dacht verliefd te zijn. Hij woonde in Bristol. Toen hij samen met mij de kerk bezocht, gingen sommige mensen er automatisch van uit dat hij bij mij geslapen had. Zelfs degenen die wilden geloven dat hij in het penthouse in een logeerkamer had geslapen, vonden dat ik wijzer had moeten zijn. In werkelijkheid had hij in een hotel overnacht.’
‘En daarom neem jij nu geen enkel risico meer. Je wilt niet dat je gemeenteleden denken dat je over de schreef gaat.’
Ik voelde de woede weer, omdat hij het gesprek naar datgene trok wat hij belangrijk vond terwijl we het heel ergens anders over hadden. En toen voelde ik opnieuw ongemak, omdat ik dacht dat hij gelijk had. Maar hij had geen gelijk. ‘Nee. Daar gaat het niet om. En wij hebben een fout gemaakt door gelijk te gaan samenwonen, hoe verliefd we ook waren. We hadden elkaar beter moeten leren kennen voordat we ons helemaal aan elkaar gaven.’
Thomas vouwde zijn handen op zijn rug. ‘Dat is waar. Je was nog erg jong. Ik had voorzichtiger met je moeten zijn. Ik had de tijd moeten nemen om je het hof te maken in plaats van te eisen dat je direct met me mee meeging. Het spijt me dat ik je zo abrupt mijn wereld in heb gegooid en ook nog eens bijna onmiddellijk je lichaam claimde. Dat had ik anders moeten aanpakken.’
Ik slikte. ‘Dank je dat je dat zegt.’
‘Maar destijds hadden we andere principes – of gewoon minder principes. Inmiddels kennen we elkaar helemaal. En toch wil jij niet verdergaan waar we zijn gebleven.’
Weer het schuldgevoel. Weer gaf ik hem bijna gelijk, maar ik herinnerde me net op tijd hoe het echt zat: ‘Nee. Jij wilt niet “verdergaan”. Een week voordat je verdween heb je me gevraagd met je te trouwen. Ik heb ja gezegd. Ik wacht tot jij ook weer ja zegt.’
Thomas stond opnieuw bewegingsloos naast me. Hij tuurde naar de grond terwijl de zon op hem neer brandde. Toen hief hij zijn hoofd op en was het licht dat ik in Nieuw-Zeeland had gezien terug in zijn ogen. Hij begon te praten op een heel andere toon dan ik ooit van hem gehoord had, met een autoriteit die niets te maken had met zijn aardse positie, rustig en tegelijk zo krachtig dat ik ontzag voelde. ‘Ik wil wel verdergaan, maar ik weet niet meer of ik nog pas in jouw wereld. Ik weet niet of ik je mee mag nemen naar wat nu de mijne is. De dienst van zo-even was mooi, maar ik heb God niet leren kennen met opgeheven handen en halleluja geroep. Ik heb de Heer leren kennen in het duister. Mijn geloof is niet zacht en mild. Ik geloof in de ontzagwekkende God die rotsen splijt, die wonderen teweegbrengt, bij wie alles mogelijk is – maar ook de God die je beloftes doet in het donker en verwacht dat je trouw aan Hem blijft als die beloftes niet gelijk uitkomen. De voorganger had het over uitzichtloosheid. Ik ken uitzichtloosheid. God is mijn Vader, maar wel een Vader die…’
Toen hij stokte en zijn hoofd boog, greep ik zijn hand vast.
Thomas hief zijn hoofd weer omhoog. Het leek of hij zijn gezicht aan het hele universum wilde laten zien, alsof hij weigerde zichzelf ooit nog te laten verstoppen. ‘God kwam naar me toe toen ik geen licht meer zag. Ik overwoog zelfmoord te plegen, Caroline. Ik dacht dat ik het leven niet langer kon verdragen, zelfs al wist ik tegen die tijd alweer dat God nog steeds bestond. En toen las ik je tweede boek, met Edwin die denkt de poort naar de hemel gevonden te hebben en uiteindelijk merkt dat hij niet door die poort kan lopen zolang hij nog leeft, maar dat Christus wel zijn kant uit kan komen. Dat beeld dat jij in het laatste hoofdstuk beschrijft, van Christus die met vreugde de wereld ingaat om de liefde van zijn Vader met de mensen te delen, dan kapotgemaakt wordt en eindigt aan het Kruis, lijdend, wanhopig…’ Zijn hand lag knellend om de mijne. ‘Caroline, Caroline, daar heb je mijn leven mee veranderd. Christus snapte mijn pijn. Hij onderging die pijn tot het uiterste, zodat ik ervan bevrijd kon worden. Ik heb tot God geroepen dat ik Hem dankte voor het offer, dat ik dat offer erkende. En God hoorde me. Hij heeft de waanzin waarin ik leefde niet meteen opgeheven, maar Hij kwam naar me toe. Heel stil was Hij aanwezig, maar tegelijkertijd met een kracht waar ik de rest van mijn leven op zal bouwen. Soms was het alsof ik in het duister een lach hoorde, de lach van een kind. En vraag nu niet wat voor verschil een lach kon maken. Die lach weerkaatste in mijzelf – die lach verbond me met God en met vreugde waarvan ik wist dat hij reëel was, al voelde ik hem niet.’ Thomas glimlachte, en grimaste toen. ‘Clark… Ik hoop dat jij nooit het duister zult ervaren dat om hem heen was. De details die hij gaf over wat hij met jou zou doen als ik niet bij hem bleef… Soms nodigde hij me uit te vluchten, maar ik durfde het risico niet te nemen. Op zulke momenten zag ik voor me wat er zou gebeuren als hij sneller bij jou was dan ik. Dan jankte ik als een kind en bleef ik waar ik was.’
‘Thomas –’
‘Als we daarna ’s avonds aan tafel zaten bespotte hij mijn lafheid en mijn liefde en jou, en dan keek er heel iemand anders door zijn ogen. De duivel zelf, Caroline – de duivel zelf. Als ik het hardop zeg klinkt het belachelijk, en ook als ik tegenover Clark zat wilde ik graag denken dat ik me maar wat inbeeldde. Maar ik beeldde me niets in. In Clark huist iemand die meer doodt dan alleen vlees. Hij biedt ruimte aan de verwoester van zielen.’
Ik huiverde, maar Thomas glimlachte weer, heel rustig.
‘De eerste keer toen Clark nadat ik Bridge across Forever had gelezen zijn spelletjes weer speelde en zijn ogen niet van hemzelf waren, was alles anders. Ik merkte dat ik niet alleen was. Het was de meest bijzondere ervaring van mijn leven. Ik stond op heilige grond. Het was alsof ik een stem hoorde spreken, een stem die alsmaar dezelfde woorden herhaalde: “Christus, de gekruisigde.” Ik werd rustig. Ik keek de duivel in de ogen en wist dat God me beschermde, vanwege Christus. Ik loofde Hem en wist dat ik veilig was, zelfs al zou Clark me doden.’
Ik kroop tegen Thomas aan. Misschien wilde ik hem troosten, of misschien wilde ik zelf getroost worden. Misschien wilde ik hem herinneren aan alles dat aards was, zodat ik niet meer hoefde te horen wat hij zei. Misschien besefte ik hoe leeg en koud mijn leven was, of ikzelf was.
‘Later vond ik dat ik Clark moest vertellen over God, maar hij wilde niet luisteren. Mijn geloof gaf hem nieuwe inspiratie in zijn pogingen om me te verwoesten. Hij…’ Thomas zuchtte en het licht en de kracht verdwenen. Hij zag er ouder uit. ‘God is almachtig, maar ik kan niet beweren dat ik Hem begrijp. Daar is Hij veel te groot voor. En ik geloof dat ik het enge van kerken vind dat er zo veel mensen in zitten die denken dat ze God wel begrijpen.’
‘Vind je dat ik soepeler moet zijn vanwege de keuzes die jij voor mij hebt gemaakt?’
Thomas staarde me aan, en ik geloof dat ik nog nooit zo veel pijn op zijn gezicht had gezien. ‘Nee, vrouw, ik probeer je gewoon uit te leggen hoe mijn leven was. Maar jij begrijpt het niet.’ Hij maakte zich los. ‘Tot morgen, op kantoor.’
© Els van Weijen
Ongelofelijk hoe de schrijfster Els van Weijen dit weer geeft, een gevoel van tweedeling en een
traumatische ervaring en vooral het karakter van Thomas. Voor Caroline weer een groot verdriet
in haar leven. Knap weer gegeven. Petje af voor deze schrijfster.
Gewoon luisteren zonder iets te zeggen is moeilijker dan om te zeggen dat het je spijt.