Negeer iedere blog waarin ik mopperde op de wind. Ik bedoelde er niets mee – ik ben verkeerd begrepen. De wind is mijn vriend. En mijn vriend is terug van weggeweest!
Ik ben geen heet-weer-mens. Warme zon op mijn gezicht ben ik heel snel zat; op een strand hangen heeft weinig charme voor me. Dus de laatste weken, met die eindeloze lome dagen, met die drukkende hitte die me zelfs in mijn slaapkamer niet verliet, deden me verlangen naar de vriend waar ik zo graag over zeur. Waar was de wind om wolken voor de zon te schuiven? Waarom blies de wind die saaie warmte niet weg naar Spanje?
Maandag op het werk viel het me op dat mensen die gewoonlijk na mij naar huis gaan, allemaal voor mij vertrokken. Een collega kwam vragen waarom ik nog niet naar huis ging. ‘Wil je die bui niet voor zijn?’ vroeg hij. Bui? Ik wist van niets. Maar inderdaad: Buienradar gaf blauwe uitschieters aan voor Dordrecht. Ik besloot maar snel mijn pc af te sluiten – door de hitte was mijn verstand toch al enigszins afgesloten.
Buiten sloeg de zon me in het gezicht – die doet nog steeds niet aan social distancing. Mijn verstand ging op de spaarstand. Maar ik was me nog net bewust van de wolkenkastelen die de wind aan het bouwen was. De wind gebruikte er donkerblauwe, bijna zwarte blokken voor.
Voordat ik een paar honderd meter van het werk vandaan was – ik had nog maar net de eerste dijk bereikt – verdween de zon. Mijn vriend de wind waaide langs mij heen. Het was niet weer een klap in mijn gezicht, maar de wind liet wel merken dat mijn gemengde gevoelens over diens karakter bij de wind bekend zijn. De walnotenbomen langs de dijk probeerden eerbiedige buigingen voor de wind te maken. De reactie van de wind daarop was… koud. Gelukkig was die kou aangenaam.
Verder dan maar, met een toch wat zorgelijke blik op de zwarte luchten die de wind als dikke pap door elkaar roerde. Vlak bij mij morste de wind de nodige regen: ik zag de vlagen naar beneden vallen. Ik keek eens welke kant de wind uit blies. Ik begon te denken dat de bui misschien precies voor mij langs zou gaan. Ik bad er zelfs voor. Het was geen schietgebedje – het was oprechter. Afkoelen is fijn, maar verkild worden door de regen is dat niet.
Verder op de dijk liet de wind de nodige creativiteit zien. De takken van de fluweelbomen waaiden verschillende kanten uit. Bladeren, door de hitte in augustus al geel en afgevallen, dansten over de straat in het rond, nog net niet hand in hand. Druppels vielen, maar de wind blies zo hard dat ze bijna niet de kans kregen me te raken.
Onderaan de dijk, onder het viaduct, vonden mensen het nodig om te schuilen. Drie jongens op de stoep, van wie er eentje zijn regenjas zocht. Een meisje ging midden op het fietspad op zoek naar de hare. Ik wilde zeggen dat de regen voor hen uit zou waaien, maar de wind blies onder het viaduct door en nam mijn woorden mee. Toen ik onder het viaduct uitstapte trok de wind nog net niet mijn gezicht weg.
Wat verderop, voorbij de rotonde, liep ik de dijk weer op. De wolkenkastelen waren nu wolkenkrabbers – zo zwart als een dreigende terroristische aanslag. Ik begon bijna te lachen toen een meeuw schreeuwend richting de wolken vloog. ‘Geweldig!’ riep ik zonder woorden.
En de wind riep: ‘Je vindt het nog steeds erg als je nu natregent!’
‘Ik ben een meeuw!’ riep ik terug. ‘Ik wil naar je toe komen!’
De wind blies door de populieren, om te laten merken wat de wind van me vond. Alle blaadjes begonnen door elkaar heen te ritselen. Misschien moest het dreigend zijn, maar ik voelde vrolijkheid ritselen in mezelf. Toen een Aziatisch stel, zij in een keurige rok, hij met twee dozen eieren in de hand, me tegemoet jogden, lachte ik bijna. En de wind spaarde me: ik kreeg geen bui op mijn hoofd. Voordat ik aan het einde van de dijk was, verscheen er lichtblauwe lucht. De zon keerde terug, en nam hitte met zich mee. Ik begon de wind alweer te missen.
Zo beeldend schrijven dat je het voor je ziet is echt een gave! Knap verwoord weer.
Dank je wel! 🙂