In de bijna-winternacht

Photo by David Dibert on Unsplash

“En dan zeggen ze dat ik ‘gewoon’ op Jezus moet vertrouwen,” zucht de vriendin die bij me op bezoek is. “Dat wil ik wel, maar hoe dan?”

Ik tuur in mijn kopje en zucht ook. Ik heb een wolkje melk in de koffie, maar alles lijkt nogal zwart. Ik heb mijn huis opgegeven dit jaar, mijn werk en mijn vrienden achtergelaten om naar bijbelschool in Engeland te gaan. Nu ben ik voor de kerstvakantie terug in Nederland en vind ik het nog steeds lastig om op Jezus te vertrouwen. Ik voel me een nomade in eigen land, en in mijn eigen ziel. De afgelopen weken heb ik dingen over mezelf geleerd waar ik niet blij van word. Ik vraag me af of mensen mij tekort doen en ik vraag me af of ik hen tekort doe.

Het is de één na kortste dag van het jaar, de laatste dag van de herfst. Ik stap vroeg in de avond het duister in, onderweg naar een bidstond. Genoeg gebedspunten, en niet alleen in mezelf. Ik zie mensen samen aan tafel zitten die allemaal naar hun eigen telefoon kijken.

In een tunneltje hoor ik achter me twee vrouwen spreken. Even maken de woorden me hoopvoller. “Als dit geen tijd van verbondenheid is, dan weet ik het niet meer,” zegt de een, en als de ander instemmend mompelt, zegt ze: “We moeten er voor elkaar zijn. We moeten onszelf aan elkaar laten zien.”

Ik denk even dat het nog mooier zou zijn als we Iemand anders aan elkaar zouden laten zien. En dan, als de tweede vrouw weer instemmend mompelt, zegt Vrouw Eén monter: “Ik heb vandaag voor mezelf gekozen.”

Opeens blijkt Vrouw Twee werkelijk te kunnen praten: “Echt?” vraagt ze enthousiast. “Wat heb je dan gedaan?” En de eerste vrouw begint iets te vertellen over dat ze tot zes uur heeft gewerkt, maar toen…

Ik weerhoud me er net van om me om te draaien en te vragen of Vrouw Eén nou echt niet doorheeft dat ze nogal tegenstrijdig is. Ik ben het tunneltje uit en sla haastig af. Ik kijk omhoog en probeer me te concentreren op de hemel. Er dwalen nachtwolken in, die helder verlicht worden door een maan die nog verborgen is achter grotere wolken. Ik adem eens diep in en loop verder, door straten die stinken naar wiet van schaduwen die voor me uit lopen.

Ik heb nooit wiet gebruikt, maar even kan ik me voorstellen waarom mensen dat wel doen. Dan kun je in ieder geval dromen. En dan… droom ik misschien ook. Er verschijnt weer een tunnel, vlak voor mijn ogen, donker draaiende lucht waarin al mijn irritatie en twijfel kolkt. Er rijdt een elektrische scooter doorheen, naar mij toe, volledig geluidloos – totdat de gehelmde bestuurder vol in de remmen gaat en omvalt, over het stuur heen. Als ik toesnel om hem te helpen staat hij alweer op. “Vrees niet!” roept hij. En er is iets in zijn stem waardoor ik weet dat hij geen ‘gewone’ bestuurder is. Ik kijk even naar de tunnel, die hij is verdwenen. De avondlucht is opeens ook helderder. De wolken zijn verdwenen – de maan schijnt. De wiet ruik ik niet meer – ik ruik wierook.

Als ik me naar de bestuurder draai, is ook hij verdwenen. De plek waar hij stond lijkt lichter dan de rest van de straat – alsof alle stralen van de maan daarin geconcentreerd zijn. “Vrees niet,” brom ik, licht geïrriteerd. Dat is de tekst van engelen, voordat ze hun echte boodschap beginnen te vertellen. Maar wat is die boodschap dan? Ik kijk nog eens om me heen, maar scooter en berijder zijn echt verdwenen. Alleen een echo lijkt achter te blijven. Ik spits mijn middelbare oren en denk te horen: “Hij is allang geboren.” Misschien moet ik concluderen dat ook als ik Jezus niet altijd bemerk, Hij er toch is.

Ik loop door en zie drie jongens met een Arabisch uiterlijk een bus in stappen. Op reis naar…? De vergelijking met de drie wijzen dringt zich aan me op. Als de bus wegrijdt (geluidloos, ook elektrisch) hoor ik gezang. Geen engelen, nee, maar twee tienermeisjes. “O baby, baby!” galmen ze, en dan giechelen ze. En ik glimlach. Jezus is allang geboren.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *