Ik dacht van tevoren dat het eeuwen zou duren: de chemo en immuuntherapie. Maar 24 januari had ik toch echt de laatste behandeling. De dagbehandeling oncologie bleek een fijne afdeling, waar de patiënten, terminaal of met hoop op overleven, bijna nog harder lachten dan de verpleegkundigen, van wie sommigen zo een one woman show kunnen beginnen. We gingen met elkaar om alsof we elkaar al jaren kenden. Misschien ga ik de afdeling missen!
Mijn haar groeit weer, want de laatste twee behandelingen kreeg ik geen chemo meer, alleen immuuntherapie. Maar verder ben ik zwak. Bij het wandelen voelt mijn lichaam als toen ik tachtig kilo zwaarder was. Mijn rug doet pijn, mijn rechterbeen protesteert, ik loop traag. Soms wil ik helemaal niet lopen.
En ik ben bang. Raar is dat: ik ben banger dan toen ik behandeling kreeg. Op 6 maart hoor ik of de kanker weg is uit mijn lymfeklieren en mijn beenmerg. Ik denk terug aan augustus, toen het woord kanker nog niet werd uitgesproken. Het hing wel in de lucht, maar er werd gezegd dat ik ook een virus kon hebben. Ik ging me steeds beter voelen die maand, en steeds meer geloven dat het echt een virus was (tot de nacht voordat ik de uitslag van de onderzoeken kreeg – toen lag ik slapeloos naar het plafond te staren en overwoog ik de kans dat het foute boel kon zijn – dat ik misschien doodging).
Het was geen virus. Halverwege de behandeling voor wat toch kanker bleek te zijn, heb ik een CT-scan gehad. Die zag er goed uit: de lymfeklieren waren terug naar hun normale grootte en mijn aangevreten beenmerg is zich aan het herstellen. Maar de internist vertelde er wel bij dat je op een CT-scan niet ziet of de kanker weg is. Daar is een PET-scan voor nodig.
Die PET-scan is op 28 februari, de uitslag dus op 6 maart. Ik zit in de wachtkamer. Ik kan niets meer doen behalve wachten. En nu word ik dus bang, veel banger dan ik meestal tijdens de behandeling was. Nu herbeleef ik het eerste bezoek aan de huisarts, de eerste echo. Bij die echo was ik de eerste patiënt van de dag. Ik zat met een vriendin in een lege wachtkamer. De radioloog, van wie ik niet verwachtte dat hij iets zou zeggen over wat hij zag, vertelde gelijk dat het zorgelijk leek. We liepen terug door een wachtkamer die plots propvol zat, onze gezichten in de plooi, stonden buiten naast elkaar, verdoofd, met tranen in de ogen, met flauwe grappen, met bijna oprecht gelach. Nu huil ik om wat me toen murw maakte.
’s Nachts lig ik weer wakker, ondanks dat ik inmiddels slaapmedicatie heb omdat ik al zo veel nachten wakker heb gelegen. Ik denk aan mijn vertrouwen in augustus dat het wel mee zou vallen. De uitslag viel niet mee. Wie zegt me dat het op 6 maart anders zal zijn? Ik zoek op betrouwbare websites overlevingspercentages na voor “mijn” kanker. Nog 53 van 100 patiënten zijn tien jaar na de diagnose in leven. Dat is meer dan de helft. Maar niet veel meer dan de helft. Een paar jaar geleden werd ik aan mijn oor geopereerd. Toen was mijn kans op een goede uitkomst 95%. Ik zat bij de resterende vijf (niet doof – 2%, maar wel slechter horend – 3%). Oef. In andere nachten – en dagen – verbaas ik me er weer over dat ik werkelijk deze ziekte heb gekregen. Stukken van mij weigeren het nog altijd te geloven.
Ik geloof in God, ook nu. Maar mijn geloof betekent niet dat ik geloof dat God me daarom zeker beter zal maken. Ik geloof wel dat Hij alles in zijn hand heeft. Hij heeft mij in zijn hand. Hij laat me er niet uit vallen, “zodat Christus ook bij alles wat ik nu meemaak zal worden geëerd, of ik nu in leven blijf of moet sterven” (Filippenzen 1:20b). Ik blijf dus in de wachtkamer zitten, samen met Hem. Vaak bang, maar in het vertrouwen dat zolang ik bij Hem blijf en Hij bij mij, iedere uitkomst goed is. Ik zeg het niet gemakkelijk, niet vanuit een onbeproefd geloof. En ik blijf de dagen aftellen tot 6 maart.
Lieve lieve Els. Bedankt dat je dit schreef. Dit zullen zoveel mensen herkennen. Ontroerend verwoord. ..dus zwijg ik maar snel. Liefs Els..heel veel zegen
❤️