In Ouddorp is de wereld iedere dag nieuw

Gisteren zou ik een vriendin opzoeken in Gorinchem. Zij stelde voor dat we in plaats daarvan naar Ouddorp gingen, naar het strand. Dat bleek een heel goed idee.

Het waaide. Het stormde bijna. Onderweg moest mijn vriendin haar stuur op bruggen extra goed vasthouden. Op het strand liepen we, na overleg, eerst tegen de wind in. Dan hadden we het zware werk maar gelijk gehad.

De laatste keer dat wij samen in Ouddorp waren was een jaar of drie geleden. Toen waaide het ook behoorlijk. En het regende toen, zo hard dat het pijn deed aan onze wangen. Deze keer deed de zon haar best ons wat warmte te geven.

Ik had verwacht dat we gezandstraald zouden worden, maar dat viel mee. Het zand was nat van voorbije regen. De korrels die wel weggeblazen werden, bij hun broertjes en zusjes vandaan, waren zo log dat ze vlak boven het strand raasden. Het gaf het gevoel alsof we naar versnelde opnames keken van mist die zich boven een gebied verspreidt. De camera hing heel hoog!

Mijn vriendin had het erover dat het geruis van de zee zo’n fijn geluid is, maar eerlijk gezegd: met de wind pal langs mijn oren, hoorde ik niet zo veel. Ik keek wel goed. Naar de golven die zich vlak bij de branding hoger verhieven, statig maar niet arrogant lieten zien hoe imposant ze waren, voordat ze uiteengeslagen werden op het nederige zand.

De golven hielden vol. Er waren steeds nieuwe. Het deed me denken aan hoeveel dingen mensen níet in de hand hebben. We vervormen de wereld naar wat wij praktisch vinden: polderen moerassen in, leggen rivieren in een vaste bedding, maken de dijken langs de kust steeds sterker. We hakken oerwouden om, vliegen door de lucht. Maar sommige dingen blijven in alle eeuwen hetzelfde. De golven blijven zich kapotslaan op het land. Soms zwiept de wind ze op, soms is de wind lui. Zelfs als de wind niets doet heeft de wind invloed: ook dat geeft een patroon aan de zee.

De vriendin en ik liepen verder en deden soms of we een gesprek konden voeren, maar het waaide te hard. We keken naar de golven, we keken naar een meeuw die onaangedaan met zijn poten in de golven stond, en daar bleef staan toen wij langskwamen. De vriendin vroeg zich af of hij vastzat in het natte zand.

Na een halfuurtje draaiden we om. Het leek opeens stil, nu we de wind in de rug hadden. We praatten wat meer, over hoe heerlijk de zee is en hoe rustig je ervan wordt. Maar er bleef tijd over om ons heen te kijken. Het was heel laag water: een breed stuk strand lag bezaaid met dode schelpen, daar achtergelaten door de majestueuze golven, die toe hadden gestaan dat de schelpen met ze mee reisden, maar geen moeite namen ze mee terug het water in te nemen.

De wind en het zand deden hun werk: veel van de schelpen waren al bedolven onder zand, alsof ze begrafenisondernemers waren. De wind was zo autistisch rechtlijnig dat achter ieder begraven en bijna begraven schelpen een scherp spoortje zand lag. Ik had weer het idee dat ik van grote hoogte ergens naar keek: het was alsof ik vanuit een vliegtuig bergen zag, of misschien de hoogste pieken van een woestijn bekeek.

Het was prachtig om te zien. En toen bedacht ik me dat wat ik zag binnen een paar uur voor altijd verdwenen zou zijn. Dan zou het water terugkeren, de graven van de schelpen omwoelen, misschien toch schelpen mee terug sleuren in haar krachtige omhelzing. Als het water zich weer terugtrok zou het zand glad zijn. De wind waaide tegen die tijd misschien uit een andere richting, of minder hard (of harder juist). Andere wandelaars met andere honden zouden andere patronen maken. Het strand zou vast herkenbaar zijn voor de vaste bezoekers. Maar niet hetzelfde. In Ouddorp is de wereld iedere dag twee keer nieuw. Of misschien ieder moment nieuw, zolang de wind blaast, mensen bewegen, en het water stroomt. Panta rhei, alles stroomt, zeiden de oude Grieken al. En ook in 2024 blijft alles stromen. We weten niet waarheen.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *