Afgelopen dagen logeerde ik in Zeeuws-Vlaanderen bij een goede vriendin. Ik kom er al jaren, en al jaren wandelen we dan. Dit jaar deden we dat ergens waar we nog nooit waren geweest: in natuurgebied Braakman-Zuid. Het was er zo mooi dat we de volgende dag dezelfde wandeling nog een keer maakten.
We begonnen langs een weiland waar ’s avonds vleermuizen rondscheren en liepen een jong bos in, met dunne, groene bomen en net genoeg schaduwen om te dromen van verborgen sprookjesfiguren die op ons wachtten.
Na een grote draai liepen we tussen een waterstroom en een bosrand. We zagen een eendenmoeder met jonkies en hoorden een meerkoet krijsen. Daarna waagden we ons ouder, donkerder bos in. We werden er stil van, maar toen we op een plek kwamen waar het lichter was, werden we nog stiller: hoge populieren stonden ver genoeg van elkaar om de zon door te laten, maar ze leken hun handen op te heffen in eerbied voor hun Schepper. We voelden zelf eerbied.
Wat later stapten we een bruggetje over, langs een weiland waar het zo warm was dat de eerbied week. Daarna stapten we een volgend bos in. Dit keer dwaalden we onder de naaldbomen. Hun geur maakte ons rustig, hun hoogte en stilte noopten ons weer tot bescheidenheid.
We maakten een bocht, zochten even naar het volgende paaltje van onze route en liepen weer een veld in. De zon was weg. We keken stil naar een nog redelijk jonge eik die helemaal in het midden van het veld zijn armen uitstrekte. Hij was ongesnoeid en had takken tot aan de grond: zijn bladeren waren als een bol om hem heen. Ik glipte door de bladeren, stond naast hem en voelde me bijna onderdeel van de boom.
Tijdens onze tweede wandeling hielden we een pauze bij de eik. De goede vriendin en ik hoeven niet altijd te praten. We zwegen en keken. Hoe langer we stil bleven hoe meer ik hoorde en zag. Steeds meer insecten zoemden hun lied. Op het veld om de eik heen stond jacobskruiskruid. Sommige van de gele planten waren klein, andere juist hoog en groot. Sommige waren schuin gegroeid, andere kaarsrecht. Maar op iedere plant zag ik insecten nectar verzamelen.
Onwillekeurig, bijna angstig, stelde ik vast dat ik naar de hele wereld keek: dat dat veld met bloemen, met de eik in het midden, de schepping was. God stond centraal en al die bloemen waren mensen die bloeiend anderen voeden.
De goede vriendin doorbrak de stilte: ‘Je kunt ook mooi zijn zonder dat je gesnoeid wordt,’ zei ze. We praatten over haar gedachten, die ik niet zal herhalen, omdat ze privé en van haar zijn. Ik kan alleen maar zeggen dat ik het met haar eens was. En dat die wetenschap bijna pijn deed, want zo vaak word ik wel gesnoeid – of snoei ik mezelf terwijl het niet nodig is. Ik zou vaker jacobskruiskruid willen zijn. De goede vriendin vertelde dat het giftig is voor paarden, maar het bloeit zonder daarover na te denken.
We liepen verder, door een stuk bos waar het al herfst leek: vol oude bomen en gele bladeren, waar ik me thuis voelde en wilde blijven. Maar we liepen het bos weer uit, velden in vol braamstruiken waar de bramen zoet waren en de doornen mij spaarden. We kwamen bijna aan het einde van de onze tocht, maar slaagden er de eerste keer toch in nog even in te verdwalen (terwijl als we vijf stappen verder hadden gelopen we de parkeerplaats hadden gezien). De tweede keer stapten we nog even het bos in, omdat we nog geen afscheid van de schoonheid konden nemen.
Na die tweede keer zat ik uiteindelijk bij de goede vriendin in de tuin, met uitzicht op populieren waarvan haar man me vertelde dat hij sommige zelf geplant had, meer dan veertig jaar geleden. Ze waren nu duizelingwekkend hoog. Een andere was honderd jaar oud en had een blikseminslag overleefd. Dichterbij stond een kastanje, waar tientallen libellen omheen vlogen. Even vroeg ik me af of ik weer naar de mensheid keek, wier zielen uiteindelijk opzweven naar iets wat wij ons nog nauwelijks kunnen voorstellen.
Ben heel stil geworden van dit verslag van Els. Prachtig weer gegeven hoe indrukwekkend en mooi de natuur is. Maar je moet het wel willen zien, er oog voor hebben.
Gelukkig ziet u het ook!