Krassend en krakend de lente in

Woensdagavond ga ik altijd naar Japanse les. Als ik deze keer op weg ga, voel ik me licht gedesoriënteerd. Iets is er veranderd, maar wat?

Licht – het is nog licht. De afgelopen maanden stapte ik agressieve duisternis in als op weg ging naar mijn les. Nu schijnt het licht over het water van het Wantij alsof het dat altijd doet. En het is niet koud – dat is ook anders.

Ik loop langs het laatste stukje van de Wantijkade, waar een rivieraak aangemeerd ligt. Ik hoor iets kraken – het klinkt alsof de touwen waarmee het schip ligt vastgesnoerd protesteren, of dat het schip zelf wil vluchten, richting nog meer warmte.

Verderop hoor ik een schreeuw. ‘Els!’ denk ik dat ik hoor, uit een hoge keel. Onwillekeurig kijk ik om me heen, maar nergens zwaait iemand naar me. Het moet een meeuw zijn geweest die me wilde attenderen op wat ik al ruik: de winter lijkt eindelijk voorbij te zijn gegaan.

Bij restaurant Down Town moet ik altijd even nadenken: als ik naar de bieb ga, ga ik rechts, nog even langs het water, maar het is woensdag, Japanse les, dus ik ga rechtdoor, de Rietdijk in. Ik ben nog steeds verward door al het licht. De hoge huizen, de gevels, de kleine raampjes, de details die overal anders zijn… ze dringen zich aan me op alsof ik ze voor het eerst zie.

Oversteken naar de Voorstraat is hetzelfde als altijd: auto’s doen alsof je niet op een zebrapad loopt, flanerende mensen doen alsof jij geen ruimte nodig hebt op de stoep. Maar het is drukker dan anders op straat: een beetje licht en iedereen die al maanden jankt in het donker ontvlucht het haastig. Fietsers bellen naar mensen die in de weg lopen; bij een café hangen meer mensen buiten om sigaretten te roken. Een stel komt arm in arm voorbij.

Iedere woensdag wordt in het centrum papier opgehaald, met grote vrachtwagens. Maar ditmaal staat er vlak bij de Wereldwinkel een heel klein wagentje bij een grote stapel karton en dozen. ‘Goedenavond, meisje,’ zegt de man die plastic zakken (geen papier) in zijn wagen gooit.

Meisje? Onwillekeurig draai ik me naar de man om. Hij heeft een witte baard en een bruine huid. Hij doet me denken aan een bekende van me die Hindoestaans bloed heeft én aan een andere bekende, die Moluks is. Hij kijkt me aan alsof hij me kent. Misschien een oud-cliënt van De Hoop? Er zijn er te veel die ik wel van gezicht ken maar niet van naam.

‘Kennen we elkaar?’ vraag ik voorzichtig.

‘Ik woon aan de Noordendijk,’ zegt hij, alsof dat alles verklaart. Ik loop er vaak, maar ik ken hem echt niet. Ik praat maar haastig verder over het feit dat hij nog laat aan het werk is. Hij is er fatalistisch onder: ‘Tja, er is veel werk.’ Ik wens hem succes en loop door. ‘Dag meisje, ’ roept hij.

Verderop zitten meer cafés bij elkaar. Er loopt opeens iemand achter me wiens pas onregelmatig klinkt, alsof hij te veel heeft gedronken. De persoon loopt precies even snel als ik. Mijn hart begint wat onregelmatig te lopen. Is deze persoon echt dronken? Dronken mensen zijn onvoorspelbaar. Even bid ik.

Dan ben ik afgeleid. Ik zie bij de winkel van het Leger des Heils een aanplakbiljet in de strekking dat je geen shopaholic bent, maar winkelt om het Leger te steunen. Omdat ik een echte shopaholic ken stop ik onmiddellijk om dit te fotograferen – fijn dat het er nog licht genoeg voor is.

Als ik doorloop realiseer ik me dat de dronken persoon nu voor me loopt. Het was een geniale oplossing om even te stoppen. Jammer dat ik dat niet bewust bedacht heb. Het blijkt een vrouw te zijn, en ze ziet er totaal niet dronken uit. Ze loopt alleen wat vreemd.

Wat later ben ik bij mijn les. Het wordt donker en we spreken Japans. ‘Het wordt donker’ is in het Japanse trouwens: Kuraku narimas. Als ik terug naar huis loop zie ik alleen nog de ondernemers die nog lang in hun gesloten winkels hebben gewerkt, de hangjeugd, en late bezoekers van restaurants, die verveeld het duister in kijken.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *