November. Mist. Koud. Donker. Iemand al depressief aan het worden bij deze fijne lijst van woorden? Het schijnt niet waar te zijn dat de meeste zelfdodingen plaatsvinden in de herfst, maar je kunt je voorstellen dat het wel zo is. Meestal dan. Maar er zijn dagen in november dat het – ondanks de omstandigheden – onmogelijk is om oprecht somber te worden.
Afgelopen weekend, en de week ervoor, hoorde ik over het ene sterfgeval na het andere. Jonge mensen, iemand die door geweld stierf, oude mensen die al gemist worden… De pijn raakte me meer dan ik zelf wilde; hij omringde me als een grauwe wolk.
En dan loop ik maandag na het werk de diepe herfst in. Het heeft zo veel geregend dat de druppels als nevel door de wereld dwalen, op zoek naar de weg terug naar de hemel. Ik klim op naar de Noordendijk, de fietsbrug over, naar het klein stukje dijk waar de walnotenbomen heersen. Het lijkt of de bomen gehuild hebben, uit de ogen in hun stam. Er zijn mensen die beweren dat die ogen plekken zijn waar takken ooit zijn weggesnoeid. Ik geloof dat niet: daarvoor kijken de ogen mij te ernstig aan.
De walnotenbomen staan bewegingsloos. De druppels blijven dwalen, want er is geen wind die ze op weg naar huis kan helpen. Zelfs de bruingele bladeren die twijfelen of ze zullen vallen, blijven verbonden met hun takken. Alleen in mij trilt iets. Ik voel mijn ziel zich bewegen naar die plek (buiten of buiten mezelf?) waar wat ik voel en zie niet meer aards is maar… anders. Op zulke momenten is er opeens vreugde, maar ook stil ontzag.
Voorzichtig loop ik verder, door een wereld die bijna de poort opent naar de wereld voorbij de wereld. Ik laat de walnotenbomen achter me. Er is nog een klein stukje Noordendijk dat echt dijk is, waar bijna geen auto’s en mensen komen. Een haag kleurt bruin, de wind durft niet te waaien maar sluipt stil naast me. Ondanks dat geven toch een paar gele bladeren hun strijd tegen de dood op: ze zeggen hun boom voor eeuwig gedag en fladderen krachteloos naar de straat. Hun sterven is zonder pijn. De beige hemel boven ons doet me denken aan een deken die ons allemaal veilig toedekt.
Nog iets verderop krijgen de hagen kleuren die ik geen namen meer kan geven. Herfsttinten gaan menselijke woorden voorbij. Ik laat in mijzelf iets toe dat ook menselijke woorden voorbij gaat. Een besef dat ons bestaan meer is dan waar we over praten of kunnen weten. Maar tegelijk weet ik dat de gewone wereld alweer vlakbij is.
Een bocht, onder het viaduct door, en de gewone wereld is er weer. Een rotonde met snelle auto’s, nog steeds de Noordendijk, die opeens een weg is met bijna kale populieren. Hier is geen weten zonder woorden. Hier is saaie vertrouwdheid.
Ik ben niet onderweg naar huis, maar naar een afspraak met iemand die meer weet over dingen die ik in Afrika hoorde en waar ik woorden en daden aan probeer te geven. Ik kom op de Oranjesingel, die ik gewoonlijk haastig oversteek als de verkeerslichten – te kort – op groen staan. Ik probeer niet te grommen als iemand het niet nodig vindt om mij ruimte te geven op de stoep. Nog net vermijd ik een ontmoeting met een heg.
Maar aan het eind van de Oranjesingel kom ik langs oude huizen, met diepe donkere tuinen, het soort tuinen dat mij doet dromen dat ik er mag dwalen. Of thuis mag zijn. De schaduwen worden dieper en veranderen bijna in nacht.
Weer een bocht, langs Park Merwestein. Ik loop nu onder de hoge platanen van de Vrieseweg. Deze bomen zijn plechtiger dan walnoten. Ze kijken mij niet aan. Ze zijn in hun eigen wereld, of heffen hun takken op naar de wereld waarvan ik weet dat die er is. Ik ben nu bijna in de “echte” stad. Jammer.
Ik stap een donker portiek in en bel aan bij mijn bestemming. Er gebeurt niets. Maakt niet uit: ik geniet van de stilte. Nog een keer bel ik aan. Weer niets. Tijd om mijn telefoon te gebruiken om te bellen. Even later gaat de deur open en stap ik een warm, veilig huis in.
Mooi weer Els, de natuur op weg naar de winterslaap. Even half dood om in het voorjaar weer te ontwaken. Als je er oog voor hebt zo al jij ben je bevoorrecht