Op de Voorstraat

Eind augustus begon mijn Japanse les weer. Eindelijk. Het is geweldig – en frustrerend – om woorden te leren die zo ver van je af staan dat je geen enkel kader hebt om ze gemakkelijk te onthouden. En het is nog geweldiger – en frustrerender – om te proberen om die woorden ook echt te gebruiken.

De wandeling naar en van Japanse les is ook de moeite waard. Mijn docente, Mamiko, zit helemaal aan het begin van de Voorstraat, zo dicht bij de Grote Kerk dat het gebeier bijna onheilspellend hard is (alsof God je een laatste kans geeft voordat Hij het oordeel aankondigt). Ik loop zo’n beetje heel de Voorstraat af om er te komen.

Op de Voorstraat (zo zegt een echte Dordtenaar het; niet IN de Voorstraat) is er altijd leven; er gebeuren vaak dingen die ik niet verwacht. Vooral ’s avonds voel ik me er niet extreem veilig, maar dan zijn wel de meest interessante dingen te zien.

Na de eerste les in augustus is het nog licht als ik om negen uur op weg naar huis ga; de warmte hangt nog in de straat. Ik kom twee jongen vrouwen tegen, gehuld in kogelwerende vesten. Ze hebben het vast vreselijk warm. Werken bij Handhaving moet een vreselijke baan zijn. Wat je naar je hoofd geslingerd krijgt als je auto’s controleert, gaat dwars door je kogelwerende vest heen.

Rond negen uur sluiten alle snackbars. Heel fijn, want ik ben vaak in de verleiding geweest om er binnen te stappen. De bars zijn allemaal nog open. Deze avond zijn de terrassen vol. Maar mijn blik gaat een café in. Daar zit Johannes Vermeer. Of is het Rembrandt van Rijn? Echt, daar zit een clichébeeld van een schilder van een paar eeuwen geleden: lang krullend haar, spitse baard, intense blik. Alleen het pallet ontbreekt.

Verder maar weer. Het zou raar zijn als ik dat café in stap en de schilder vraag sinds wanneer we tijdmachines hebben. Er wandelen mij wat Oost-Europeanen tegemoet. Ik vind mezelf walgelijk bevooroordeeld als ik in hen pogromleiders zie.

Deze week, bij de laatste les voor mijn vakantie, is het al helemaal donker als ik om negen uur naar buiten stap. ‘Regent het nog, Els?’ roept mijn medecursist achter mij aan. Gelukkig is het droog.

Bijna onmiddellijk loopt er iemand achter me, onrustig, te dicht bij me. Ik zeg tegen mezelf dat ik ontspannen ben, maar ik ontspan pas echt als hij me voorbij snelt. Een jonge jongen in trainingspak. Zonder woorden verontschuldig ik me voor nieuwe vooroordelen.

De snackbars zijn weer allemaal al dicht, maar her en daar lopen nog wat mensen. Zoals altijd verbaas ik me erover dat ik het wel nodig vind om opzij te gaan, maar de meeste andere mensen niet. In Japan houden mensen op straat een stuk meer rekening met elkaar.

Vlak voorbij de Augustijnenkerk staat een man met een fiets op de stoep. Weer eentje die niet opzij gaat, denk ik. En terwijl ik dat denk, ziet de man me en schuift zijn fiets opzij. Hij glimlacht naar me, bijna verlegen, of trots, omdat hij ook rekening houdt met anderen. Ik glimlach terug.

Ik ben hem bijna voorbij als hij zegt: ‘Mag ik u wat vragen, mevrouw?’

Mijn grapje naar vrienden zou zijn: ‘Dat doe je al,’ maar ik zeg: ‘Dat hangt ervan af wat u gaat vragen.’

De man heeft kroezend haar en prachtige donkere ogen, groot, glanzend maar ook weemoedig. Als hij praat zie ik dat hij zijn voortanden mist. ‘Hebt u misschien wat geld over voor een dakloze?’

‘Ja,’ wil ik zeggen, maar ik heb nooit contant geld bij me. Dat vind ik slim van mezelf, want zo word ik niet verleid tot impulsieve snoepaankopen. Nu baal ik van mezelf. ‘Nee,’ zeg ik. ‘Het spijt me.’ Ik meen het echt, vooral als ik de teleurstelling in zijn ogen zie, teleurstelling die hij vast heel goed kent.

Ik loop door. Ik zie een jonge vrouw richting een café lopen, op hoge laarzen waarvan ik zelfs in het donker zie dat ze geel zijn. Haar pas is aarzelend, haar gezicht drukt walging uit, alsof ze iets gaat doen dat ze helemaal niet wil. Vreselijke scenario’s gaan door mijn hoofd.

Ik loop door. Het regent weer.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *