Over taugé, of eigenlijk niet over taugé

Ik heb het warm terwijl ik mijn nasi aan het opwarmen ben. Misschien komt het daardoor dat ik denk dat een scheut taugé mij verwijtend aankijkt. Ik roer harder. De taugé fronst.

Ik gooi mijn spatel neer. ‘Als je denkt dat ik ga geloven dat taugé mij iets te vertellen heeft… think again! Er zijn grenzen aan wie of wat ik interview.’

‘Lekker makkelijk.’ De taugé snuift. ‘Je geeft me niet eens mijn correcte Nederlandse naam.’

Ik snuif ook. ‘De Vlamingen zullen wel weer gelijk hebben. Sojascheut of zo? Doet me denken aan uitschieten met sojasaus.’

‘Mis.’

Ik pak mijn spatel weer op, maar het lukt me niet om te roeren. ‘Nou?’ zeg ik. ‘Wat is het dan wel?’

‘Scheut van de groene mungboon,’ zegt de taugé – of de scheut van de groene mungboon. Zijn stem klinkt wat chiquer.

‘Die naam is langer dan je zelf bent,’ vind ik. Ik roer. De nasi is bijna klaar.

Uit de dieptes van mijn wokpan klinkt nog steeds de taugé (sorry hoor, maar ik ga het echt niet over scheuten van mungbonen hebben). Zijn stem is net zo slierterig en iel als hijzelf: ‘Geef me in ieder geval de eer die mij toekomt voordat je mij opeet. Noem mij bij de naam. Erken wat je mij aandoet.’

Ik roer verwoed. De taugé hapt naar adem als hij weer bovenkomt tussen de andere groenten en de kip. ‘Aandoet?’ roep ik. ‘Je bent… je bent…’

‘Nou?’ vraagt de taugé.

Ik gooi mijn spatel weer neer. ‘Zeg jij het maar.’

‘Ik ben een ontspruitend levend wezen, dat zich met moeite uit de donkere oersoep losworstelt. Met al mijn energie vecht ik mij met mijn prille kracht door de schil van de boon. En na dat gevecht word ik na één dag afgesneden, alleen omdat jij graag iets knapperigs in je nasi wilt hebben.’

‘Beetje dramatisch gebracht, als je het mij vraagt.’ Ik pak de chilisaus.

‘En dat is nog maar het begin,’ schreeuwt de taugé. ‘Want jij eet me niet eens knapperig.’ Hij snikt.

Ik zet de chilisaus op tafel, kwak een bord en bestek neer en bedenk me dat de nasi allang klaar is. Ik zet het vuur uit, maar laat de pan nog op het fornuis staan.

‘Jij hebt me in de diepvries gegooid,’ snottert de taugé. ‘Weet je wel hoe het is om in de diepvries te zijn?’

‘Nee,’ mompel ik. ‘Diepvriezers zijn niet zo geschikt voor mensen. Niet om in te zitten in ieder geval.’

‘En voor een pril levend wezen is het wel een fijne plek? Na mijn geboorte word ik afgesneden, verpakt in verstikkend plastic en in een supermarkt gebracht, waar mijn vrienden en ik niet weten wat ons zal gebeuren. En dan grijpt het zoveelste paar onbekende handen ons en gaan we ergens heen waar we in vurige hitte worden gegooid, met allemaal groentes die ooit heel en gaaf waren en nu in stukken gereten zijn. Restanten van een kip of een varken kleven aan ons – en over al die lijken worden ook nog kruiden gegooid. Wij verslappen, wij vervagen, onze essentie gaat verl…’

‘Ik dacht dat je ging vertellen hoe het in de diepvries was,’ zeg ik.

‘Koud,’ fluistert de taugé. ‘Zo koud. Dat duister waarin je niet meer kunt bewegen, waarin het ijs alsmaar verder doordringt in je wezen, totdat je niet meer kunt nadenken maar je wel altijd weet dat dit niet is waarvoor je hebt gevochten. Het is een nachtmerrie, een nachtmerrie waar nooit een einde aan komt.’

‘Maar er komt dus wel een einde aan,’ zeg ik. ‘Je bent de diepvries uit.’

‘Ja,’ zegt de taugé. De stilte die hij na dat ene woord laat vallen is veelzeggend.

Ik zucht en schep mijn bord vol. Als ik aan tafel schuif, kijk ik met meer aandacht dan ooit eerder naar wat ik ga eten. Ik vraag ik me af welke taugé er tegen me gesproken heeft. Dan schuif ik mijn bord van me af. Zouden koekjes ook gevoel hebben? En zou je nasi moeten begraven?

One thought on “Over taugé, of eigenlijk niet over taugé

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *